ECLI:NL:RBROT:2020:2334
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering persoonsgebonden budget wegens niet-nakoming verplichtingen door eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en CZ Zorgkantoor over de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De eiser had een pgb ontvangen voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, maar heeft niet voldaan aan de verplichtingen die aan dit budget zijn verbonden. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet heeft meegewerkt aan een administratief onderzoek en niet heeft aangetoond dat er kwalitatief verantwoorde zorg is ingekocht met het pgb. De rechtbank stelt vast dat de eiser op verschillende verzoeken van het zorgkantoor niet heeft gereageerd, wat heeft geleid tot de intrekking van het pgb en de terugvordering van een bedrag van € 39.704,61.
De rechtbank overweegt dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij aan de verplichtingen heeft voldaan en dat de zorg die is ingekocht, kwalitatief verantwoord was. De eiser heeft aangevoerd dat hij alle benodigde informatie heeft verstrekt en dat hij erop mocht vertrouwen dat hij juist had gehandeld, omdat de zorgovereenkomsten waren goedgekeurd. De rechtbank wijst deze argumenten van de hand en concludeert dat de eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan het pgb zijn verbonden. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering niet onevenredig bezwarend is en dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb in te trekken en de uitbetaalde bedragen terug te vorderen.
De rechtbank verklaart de beroepen van de eiser ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.