Uitspraak
17.5933 AWBZ, 17/7375 AWBZ
OVERWEGINGEN
artikel 2.6.9, eerste lid, van de Rsa.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verantwoording van de besteding van een persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2014. Appellant had een pgb van € 61.943,42 ontvangen van het zorgkantoor, maar de verantwoording van de besteding van dit budget was niet deugdelijk. Het zorgkantoor had vastgesteld dat de zorg die door de zorgverleners [A] en [B] was verleend, niet kon worden gekwalificeerd als AWBZ-zorg. Dit leidde tot een terugvordering van het pgb door het zorgkantoor. De rechtbank had eerder het besluit van het zorgkantoor vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot de conclusie dat het zorgkantoor terecht had gehandeld. De Raad oordeelde dat appellant niet had voldaan aan de verplichtingen zoals vastgelegd in de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) en dat de verantwoording van de zorgverlening niet voldoende was onderbouwd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van gronden, en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verzekerde voor de verantwoording van de besteding van het pgb, ook als dit door een derde wordt beheerd.