ECLI:NL:RBROT:2020:2026

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
ROT 19/2035
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering Wajong-uitkering na aantreffen hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Wajong-uitkering ontving, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de intrekking van de Wajong-uitkering van de eiser over de periode van 1 mei 2017 tot en met 27 september 2017, alsook de terugvordering van een bedrag van € 6.136,63 bruto. Dit besluit volgde op het aantreffen van een hennepkwekerij in de woning van de eiser, waarbij hij en zijn broer als verdachten werden aangemerkt. De politie had 246 hennepplanten aangetroffen en een rapport over het wederrechtelijk verkregen voordeel opgesteld.

De eiser heeft tegen het besluit van het UWV bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep voerde de eiser aan dat het UWV een onzorgvuldig onderzoek had uitgevoerd en dat hij niets met de hennepteelt te maken had. Hij betwistte de schending van de inlichtingenverplichting en stelde dat het UWV zich ten onrechte had gebaseerd op de enkele verdenking van een strafbaar feit. De rechtbank oordeelde dat de eiser, als huurder van de woning, verondersteld werd (mede)eigenaar te zijn van de hennepkwekerij en dat hij inkomsten had ontvangen, die hij niet had gemeld. De rechtbank concludeerde dat de eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden en dat het UWV bevoegd was om de uitkering in te trekken en terug te vorderen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2035

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 maart 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] ,te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. T.S. Kessel,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: P. Vliegenthart.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiser op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) over de periode van 1 mei 2017 tot en met 27 september 2017 ingetrokken en een bedrag van € 6.136,63 bruto teruggevorderd.
Bij besluit van 12 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontvangt sinds 2 september 2005 een Wajong-uitkering.
1.2.
Op 27 september 2017 heeft de politie Rotterdam in de woning op het adres [adres] (de woning) een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met 246 hennepplanten en eiser en diens broer als verdachten aangemerkt. De politie Rotterdam heeft daarvan proces-verbaal opgemaakt en van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rapport opgemaakt (het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel).
1.3.
Een melding van de politie Rotterdam inzake het aantreffen van een hennepkwekerij heeft verweerder aanleiding gegeven voor een onderzoek. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van
18 juli 2018 (het onderzoeksrapport). Verweerder heeft aan het primaire besluit dit onderzoeksrapport ten grondslag gelegd.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser, als huurder van de woning, verondersteld wordt (mede)eigenaar te zijn van de op dat adres aangetroffen hennepkwekerij en dat uit het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel volgt dat hij daaruit in de periode van 1 mei 2017 tot en met 27 september 2017 (schattenderwijs) een bedrag € 37.449,75 aan inkomsten heeft ontvangen. Door hiervan geen melding te maken heeft eiser volgens verweerder de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Om die reden heeft verweerder het recht op Wajong-uitkering over de periode van 1 mei 2017 tot en met 27 september 2017 ingetrokken en de betaalde uitkering tot een bedrag van € 6.136,63 bruto van hem teruggevorderd.
3. Eiser voert in beroep aan dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onzorgvuldig onderzoek en een ondeugdelijke motivering. Eiser betwist dat hij iets met de hennepteelt te maken heeft gehad en dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Verweerder heeft zich ten onrechte slechts gebaseerd op de enkele verdenking van een strafbaar feit vanwege het op eisers naam gestelde huurcontract en heeft verzuimd door te vragen naar de verdiensten van de hennepteelt. Verweerder heeft miskend dat eiser zelf geen bewoner was, maar de woning slechts ter beschikking heeft gesteld aan zijn broer. Verder betwist eiser dat hij inkomsten zou hebben genoten uit hennepteelt. Eiser wijst op twee andere verdachten die de woning huurden en stelt dat verweerder heeft miskend dat niet is gebleken van een uitgavenpatroon dat niet strookt met eisers Wajong-uitkering. Anders dan in eisers geval is in de door verweerder in het onderzoeksrapport vermelde rechtspraak niet slechts sprake van een verdenking, maar van een veroordeling voor overtreding van de Opiumwet. Deze rechtspraak is volgens eiser daarom niet relevant.
4.1.
Op grond van artikel 3:74, eerste lid, van de Wajong is de jonggehandicapte verplicht aan verweerder, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
4.2.
Op grond van artikel 3:18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong herziet of trekt verweerder een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 3:74 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering.
4.3.
Op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald, door verweerder teruggevorderd.
5.1.
Niet in geschil is dat ten tijde van belang eiser huurder was van de woning, hierin een hennepkwekerij met 246 planten is aangetroffen en dat eiser van deze hennepkwekerij geen melding heeft gemaakt aan verweerder. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:4127), volgt dat het feit dat in de door eiser gehuurde woning een hennepkwekerij is aangetroffen de veronderstelling rechtvaardigt dat eiser (mede-)eigenaar van die kwekerij is geweest en dat de opbrengst daarvan ook hem ten goede is gekomen. Het is dan aan eiser om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij de hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd en ook overigens in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen. Als eiser deze gegevens niet heeft verstrekt, is verweerder volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 20 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2083), bevoegd om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. De gevolgen van het ontbreken van concrete, verifieerbare gegevens over het inkomen van eiser vallen geheel binnen zijn risicosfeer.
5.2.
Tegenover de bevindingen in het onderzoeksrapport heeft eiser geen overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens gesteld waaruit blijkt dat hij de hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd noch in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen. De stellingen van eiser dat slechts een verdenking tegen hem bestond, er ook andere verdachten waren, hij niet is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet en niet zelf woonachtig was in de woning maar de woning slechts ter beschikking heeft gesteld aan zijn broer, zijn daartoe onvoldoende. Bovendien strookt laatstgenoemde stelling niet met de verklaring die de verbalisant van politie heeft opgenomen in het proces-verbaal van 27 september 2017 ( [procesverbaalnummer] ): “Verdachte kwam tijdens de ontmanteling van de hennepkwekerij de woning binnengelopen en gaf aan de bewoner te zijn. Hij zou samen met zijn broer in de woning verblijven.”. Dat eiser niet (langer) strafrechtelijk wordt vervolgd voor de hennepkwekerij, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Bovendien, en zulks ten overvloede, hoeft het enkele gegeven dat eiser niet (langer) strafrechtelijk wordt vervolgd niet zonder meer tot de conclusie te leiden dat verweerder niet tot intrekking en terugvordering had mogen beslissen (vergelijk de uitspraak van de Raad van 16 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1384, waarin sprake was van een bewijssepot van de officier van justitie).
5.3.
Door geen melding te maken van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in zijn huurwoning, heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 3:74, eerste lid, van de Wajong geschonden.
5.4.
Eiser heeft geen concrete, verifieerbare gegevens over zijn inkomen verstrekt. Dat volgens eiser uit Suwinet niet blijkt van een gewijzigd uitgavenpatroon van eiser, kan niet als een concreet, verifieerbaar gegeven worden beschouwd, nu niet aannemelijk is gemaakt dat Suwinet (alle) uitgaven van eiser vermeldt. Dat eiser, naar hij stelt, geen andere gegevens kan overleggen komt, zoals volgt uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak van de Raad, voor zijn risico. Gegeven deze omstandigheden was verweerder dan ook bevoegd de inkomsten op basis van het rapport wederechtelijk verkregen voordeel schattenderwijs vast te stellen. Anders dan eiser stelt was verweerder niet gehouden door te vragen naar de verdiensten met de hennepteelt. Eiser heeft immers bij herhaling verklaard dat hij geen inkomsten uit de hennepkwekerij heeft gehad.
5.5.
Nu eiser door de exploitatie van de hennepkwekerij en de daaruit voortvloeiende inkomsten een te hoog bedrag aan Wajong-uitkering heeft ontvangen in de periode van
1 mei 2017 tot en met 27 september 2017, was verweerder gehouden het recht op deze uitkering over die periode in te trekken en de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen.
6. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, voorzitter, mr. H. Bedee en mr. M. de Rijke, leden, in aanwezigheid van mr. drs. C.M. Steemers, griffier. De beslissing is in het openbaar gedaan op 6 maart 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.