5.5.6. Met DNB is de rechtbank van oordeel dat de proceseconomie ermee is gediend dat dat de uitspraak van 17 juli 2020 door DNB wordt betrokken bij haar besluitvorming op de bezwaren van [Namen] tegen de besluiten van 18 november 2019. Dat DNB deze uitspraak niet heeft afgewacht alvorens deze besluiten te nemen, doet daaraan, anders dan [Namen] menen, niet af. DNB had destijds geen concreet zicht op de tijd die gemoeid zou zijn met de beroepsprocedure over het dwangsombesluit en haar is pas met de brief van de griffier van de rechtbank van 29 april 2020 bekend geworden dat waarschijnlijk vóór 20 juli 2020 uitspraak zal worden gedaan op het beroep tegen dit besluit. Nu DNB voorts heeft besloten de begunstigingstermijn te verlengen tot tien weken na deze uitspraak ziet de rechtbank geen grond om DNB niet, zoals zij heeft verzocht, een termijn van zes weken na 17 juli 2020 te geven voor het nemen van besluiten op de bezwaren van [Namen] . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat die termijn nog geen vier weken langer is dan de twee weken termijn van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb en dat met het stellen van een kortere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming van DNB in het gedrang zou kunnen komen, mede gelet op het feit dat [Namen] in bezwaar aanzienlijk meer gronden naar voren hebben gebracht dan bij hun zienswijze op de voorgenomen besluiten destijds en DNB dus eerst bij haar besluitvorming in bezwaar daarover een standpunt zal moeten innemen. Dat [Namen] er een zeer groot belang bij hebben dat wordt volstaan met de kortere twee weken termijn van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb hebben zij niet aannemelijk gemaakt.
7. Gezien het voorgaande draagt de rechtbank DNB op om binnen zes weken na de uitspraak op het beroep met zaaknummer ROT 19/856 besluiten te nemen op de bezwaren van [Namen] tegen de besluiten van 18 november 2019 en deze besluiten op de wettelijk voorgeschreven manier bekend te maken. Dit betekent dat DNB deze besluiten uiterlijk op 28 augustus 2020 moet hebben genomen en bekend moet hebben gemaakt.
8. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat DNB een dwangsom verbeurt voor elke dag zij later dan 28 augustus 2020 voormelde besluiten neemt en bekendmaakt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. In de opmerking van DNB dat zij uitspraken van de rechtbank respecteert, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te zien.
9. Onder verwijzing naar de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:164) merkt de rechtbank nog op dat het onderhavige beroep geen betrekking heeft op de besluiten van DNB van 14 juli 2020, waarbij zij [Namen] ieder de maximale dwangsom van € 1.442,- heeft toegekend wegens het niet tijdig nemen van besluiten op hun bezwaren. 10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat DNB aan
[Namen] het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt DNB in de door [Namen] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 525,- en, omdat het beroep slechts ziet op het niet tijdig beslissen, wegingsfactor 0,5).