ECLI:NL:RBROT:2020:13406

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
ROT 20/3567
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen door De Nederlandsche Bank N.V. en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en [Namen]. Het beroep van [Namen] was gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten door DNB op hun bezwaren tegen besluiten van 20 januari 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor DNB op 27 mei 2020 was geëindigd en dat er twee weken waren verstreken tussen de mededeling van [Namen] aan DNB dat zij in gebreke was en de datum waarop het beroep was ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en DNB opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak besluiten te nemen op de bezwaren van [Namen]. De rechtbank heeft ook een dwangsom vastgesteld van € 100,- per dag voor elke dag dat DNB later dan 28 augustus 2020 deze besluiten neemt en bekendmaakt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast heeft de rechtbank DNB veroordeeld tot vergoeding van het door [Namen] betaalde griffierecht en de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.F.J. van Beek, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3567

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2020 in de zaak tussen

[Namen]

,
gemachtigde: mr. G.P. Roth,
en

De Nederlandsche Bank N.V., verweerster (DNB),

gemachtigde: mr. M. Koppenol.

Procesverloop

Op 2 juli 2020 hebben [Namen] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten door DNB op hun bezwaren tegen de besluiten van 20 januari 2020, met kenmerken [kenmerken].
DNB heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank acht een onderzoek ter zitting niet nodig en doet dus uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. De beslistermijn voor de besluiten van DNB op de bezwaren van [Namen] tegen de besluiten van 20 januari 2020 is geëindigd op 27 mei 2020. De rechtbank stelt vast dat twee weken verstreken zijn tussen de schriftelijke mededeling van [Namen] van 17 juni 2020 aan DNB dat zij in gebreke is en de datum waarop het onderhavige beroep is ingesteld.
3. Het beroep is gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het derde lid van dit artikel kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen.
5. DNB heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat DNB binnen zes weken na de uitspraak van de rechtbank Rotterdam op het beroep met zaaknummer ROT 19/856 alsnog dient te beslissen op de bezwaren van [Namen] tegen de besluiten van
20 januari 2020.
5.1.
Dat beroep betreft een van de toezichtantecedenten die DNB ten grondslag heeft gelegd aan haar negatieve betrouwbaarheidsoordeel over [Namen], te weten een dwangsombesluit van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Dit negatieve betrouwbaarheidsoordeel vormt de grondslag van de besluiten van 20 januari 2020, waarbij DNB (onder meer) een aanwijzing heeft gegeven aan [Namen] (met uitzondering van [Naam]) om binnen zes maanden na deze besluiten (de begunstigingstermijn) een bepaalde gedragslijn te volgen. Ook van vijf vergelijkbare besluiten van DNB van 18 november 2019 vormt dit negatieve betrouwbaarheidsoordeel de grondslag.
5.2.
De behandeling van het beroep tegen dit (in bezwaar gedeeltelijk herroepen) dwangsombesluit ter zitting door de meervoudige kamer stond gepland op 24 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus heeft deze zitting evenwel geen doorgang kunnen vinden. Vervolgens zijn de partijen in deze zaak akkoord gegaan met een procedurevoorstel van de rechtbank voor de verdere behandeling van het beroep. Deze procedure is op 24 april 2020 in gang gezet met de toezending aan partijen van de schriftelijke vragen die bij de rechtbank naar aanleiding van de stukken (nog) leven.
5.3.
In het kader van het verzoek van [Namen] aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank om voormelde besluiten van 18 november 2019 en de besluiten van 20 januari 2020 te schorsen heeft de griffier van de rechtbank DNB bij brief van 29 april 2020 voorgehouden of het gelet op de betrokken belangen niet redelijk zou zijn de uitspraak op het beroep tegen het dwangsombesluit af te wachten alvorens uitvoering moet worden gegeven aan de bij de besluiten van 18 november 2019 gegeven aanwijzing. Daarbij heeft de griffier meegedeeld dat waarschijnlijk vóór 20 juli 2020, de datum waarop de in de besluiten van 20 januari 2020 gegeven begunstigingstermijn verstrijkt, uitspraak is gedaan op dit beroep. Tevens is DNB verzocht mee te delen of op korte termijn besluiten worden verwacht op de bezwaren van [Namen] tegen de besluiten van 18 november 2019 en de besluiten 20 januari 2020 of dat DNB voornemens is deze uitspraak af te wachten alvorens deze besluiten te nemen.
5.4.
DNB heeft daarop bij brief van 1 mei 2020 meegedeeld dat de relatie tussen het dwangsombesluit van de AFM en de besluiten van 18 november 2019 en 20 januari 2020, alsmede de door de griffier kenbaar gemaakte verwachting dat vóór 20 juli 2020 uitspraak zal worden gedaan op het beroep tegen dit dwangsombesluit, voor haar thans aanleiding zijn om deze uitspraak af te wachten alvorens op de bezwaren van [Namen] te beslissen. Naast een zorgvuldige besluitvorming op deze bezwaren, acht DNB het vooral uit proceseconomisch oogpunt dienstig dat de uitspraak over het dwangsombesluit in de besluitvorming op de bezwaren kan worden betrokken. DNB betrekt daarbij dat in dit specifieke geval (de voorbereiding van) haar besluitvorming en de uitspraak van de rechtbank over het dwangsombesluit kort na elkaar zouden vallen en de uitspraak van belang kan zijn voor de uitkomst van de heroverweging in bezwaar. Daarnaast zou het vasthouden aan de begunstigingstermijn van de besluiten van 18 november 2019, nu deze op 18 mei 2020 verstrijkt, naar de verwachting van DNB het voornoemde proceseconomische belang bij het afwachten van de uitspraak over het dwangsombesluit te niet (kunnen) doen. Ervan uitgaande dat de rechtbank uiterlijk op 20 juli 2020 uitspraak zal doen op het beroep over het dwangsombesluit en DNB vervolgens binnen zes weken daarna op de bezwaren zal hebben beslist, brengt het voorgaande DNB ertoe de termijn waarbinnen uitvoering moet worden gegeven aan de bij besluiten van 18 november 2019 en de bij besluiten van 20 januari 2020 gegeven aanwijzing te verlengen tot tien weken na de dag waarop de rechtbank Rotterdam uitspraak heeft gedaan op het beroep tegen het dwangsombesluit.
5.5.
Inmiddels heeft de rechtbank Rotterdam op 17 juli 2020 uitspraak gedaan op dit beroep (ECLI:NL:RBROT:2020:6328).
6. Met DNB is de rechtbank van oordeel dat de proceseconomie ermee is gediend dat dat de uitspraak van 17 juli 2020 door DNB wordt betrokken bij haar besluitvorming op de bezwaren van [Namen] tegen de besluiten van 20 januari 2020. Dat DNB deze uitspraak niet heeft afgewacht alvorens deze besluiten te nemen, doet daaraan, anders dan [Namen] menen, niet af. DNB had destijds geen concreet zicht op de tijd die gemoeid zou zijn met de beroepsprocedure over het dwangsombesluit en haar is pas met de brief van de griffier van de rechtbank van 29 april 2020 bekend geworden dat waarschijnlijk vóór 20 juli 2020 uitspraak zal worden gedaan op het beroep tegen dit besluit. Nu DNB voorts heeft besloten de begunstigingstermijn te verlengen tot tien weken na deze uitspraak ziet de rechtbank geen grond om DNB niet, zoals zij heeft verzocht, een termijn van zes weken na 17 juli 2020 te geven voor het nemen van besluiten op de bezwaren van [Namen]. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat die termijn nog geen drie weken langer is dan de twee weken termijn van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb en dat met het stellen van een kortere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming van DNB in het gedrang zou kunnen komen, mede gelet op het feit dat [Namen] in bezwaar aanzienlijk meer gronden naar voren hebben gebracht dan bij hun zienswijze op de voorgenomen besluiten destijds en DNB dus eerst bij haar besluitvorming in bezwaar daarover een standpunt zal moeten innemen. Dat [Namen] er een zeer groot belang bij hebben dat wordt volstaan met de kortere twee weken termijn van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb hebben zij niet aannemelijk gemaakt.
7. Gezien het voorgaande draagt de rechtbank DNB op om binnen zes weken na de uitspraak op het beroep met zaaknummer ROT 19/856 besluiten te nemen op de bezwaren van [Namen] tegen de besluiten van 20 januari 2020 en deze besluiten op de wettelijk voorgeschreven manier bekend te maken. Dit betekent dat DNB deze besluiten uiterlijk op 28 augustus 2020 moet hebben genomen en bekend moet hebben gemaakt.
8. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat DNB een dwangsom verbeurt voor elke dag zij later dan 28 augustus 2020 voormelde besluiten neemt en bekendmaakt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. In de opmerking van DNB dat zij uitspraken van de rechtbank respecteert, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te zien.
9. Op grond van artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
9.1
[Namen] hebben de rechtbank verzocht de hoogte van de reeds door DNB verbeurde dwangsom vast te stellen wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaren. DNB heeft zich in haar verweerschrift op het standpunt gesteld dat, hoewel paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is, zij geen dwangsommen verbeurt voor het niet tijdig beslissen op de bezwaren van [Namen] tegen de besluiten van 20 januari 2020, nu deze bezwaren en besluiten volgens haar een zodanige samenhang vertonen met de besluiten van 18 november 2019 en de bezwaren daartegen dat hiervoor geen afzonderlijke dwangsom behoeft te worden vastgesteld. Daarbij merkt DNB op dat zij reeds besluiten tot vaststelling van verbeurde dwangsommen heeft genomen in verband met het niet tijdig beslissen op de bezwaren van [Namen] tegen de besluiten van
18 november 2019.
9.2.
Op grond van artikel 4:18 van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. De maximale periode (42 dagen) waarover een dwangsom kan worden verbeurd is in dit geval nog niet verstreken. Daargelaten of DNB in haar voormelde standpunt moet worden gevolgd, zal de rechtbank om die reden thans niet de hoogte van de dwangsom vaststellen. Voor zover een beschikking van DNB tot vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van een dwangsom als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb uitblijft, kan daartegen, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:884) heeft overwogen, op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, gelezen in verbinding met de artikelen 6:12, tweede lid, en 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb, beroep worden ingesteld bij de rechter (Kamerstukken II 2005/06, 29 934, nr. 8, blz. 7).
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat DNB aan
[Namen] het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt DNB in de door [Namen] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 525,- en, omdat het beroep slechts ziet op het niet tijdig beslissen, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten op de bezwaren van [Namen];
- draagt DNB op uiterlijk op 28 augustus 2020 besluiten te nemen op de bezwaren van
[Namen] tegen de besluiten van 20 januari 2020 en deze besluiten op de wettelijk voorgeschreven manier bekend te maken;
- bepaalt dat DNB aan [Namen] een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag dat zij later dan 28 augustus 2020 deze besluiten neemt en bekendmaakt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat DNB aan [Namen] het door hen betaalde griffierecht van
€ 354,- vergoedt;
- veroordeelt DNB in de proceskosten van [Namen] tot een bedrag van
€ 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.F.J. van Beek, griffier. De uitspraak is gedaan op 28 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken
.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.