ECLI:NL:RBROT:2020:13405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
C/10/571167 / HA ZA 19-304
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de gemeente Rotterdam voor schade door onrechtmatig handelen en niet-nakoming van afspraken met ondernemer

In deze zaak vordert een ondernemer schadevergoeding van de gemeente Rotterdam. De ondernemer stelt dat de gemeente aansprakelijk is voor verschillende onrechtmatige handelingen, waaronder het gedrag van een gemeentelijke ambtenaar, het niet nakomen van afspraken over de plaatsing van een noodhek, en schade veroorzaakt door verkeersmaatregelen en werkzaamheden in de omgeving van zijn bedrijf. De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg behandeld en op 22 april 2020 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die de ondernemer heeft geleden door het niet uitvoeren van de afspraak over het noodhek en voor de schade veroorzaakt door de ambtenaar die op het dak van de ondernemer schade heeft toegebracht. De overige vorderingen van de ondernemer worden afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld in de andere aangevoerde zaken. De rechtbank wijst de gemeente ook de verplichting op om de rotsblokken te verwijderen die de toegang tot de Boergoensevliet belemmeren. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/571167 / HA ZA 19-304
Vonnis van 22 april 2020
in de zaak van
[eiser01] handelend onder de namen
[bedrijf01] en
[bedrijf02],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. A.H.F. Beiboer te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.P. van der Valk te ’s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser01] en de gemeente genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 maart 2019, met producties 1 tot en met 67;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 3;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 21 november 2019, met
  • de bij die gelegenheid genomen akte vermeerdering van eis en overlegging stukken (producties 68 tot en met 122) van [eiser01] ;
  • de vooraf ingezonden juridische samenvatting van [eiser01] ;
  • de spreekaantekeningen van [eiser01] en van de gemeente;
  • het bij email van 29 november 2019 door de gemeente op verzoek van de rechtbank nagezonden afschrift van het gemeenteblad van de gemeente (2014/41710);
  • de brief van 9 december 2019 van [eiser01] met opmerkingen over het proces-verbaal;
  • de conclusie van repliek, tevens akte wijziging van eis van [eiser01] , met producties 123 tot en met 148;
  • de conclusie van dupliek, met producties 4 tot en met 8.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] is eigenaar van een perceel grond met opstallen, waaronder een timmermanswerkplaats, aan de [adres01] te [plaats01] (het perceel). Kadastraal is het perceel bekend als gemeente Charlois, [sectie01] , nummers [nummer01] en [nummer02] .
2.1.1.
Het perceel ligt ingeklemd tussen huizenblokken. Aan de westkant zijn dat huizen aan de Schilperoortstraat, aan de noordkant zijn het huizen aan de Rockanjestraat, aan de oostkant zijn het huizen aan de Boergoensevliet en aan de zuidkant zijn het huizen aan de Voorns vliet. De Schilperoortstraat en de Boergoensevliet lopen min of meer noord/zuid, de Rockanjestraat en de Voornsevliet lopen min of meer oost/west.
2.1.2.
In de zuidwesthoek van het perceel is een uitrit naar de Schilperoortstraat, deze loopt min of meer oost/west. Deze uitrit loopt tussen de panden [huisnummers01] , aan de noordkant, en [huisnummer01] , aan de zuidkant, naar de openbare weg. De erfgrens ligt ter hoogte van de voorgevel van die panden.
2.1.3.
In de noordwesthoek van het perceel is een uitrit naar de Rockanjestraat, deze loopt min of meer noord/zuid. De uitrit loopt tussen het pand [adres02] , aan de oostkant, en de achtertuinen van de huizen aan de Schilperoortstraat, aan de westkant, naar de openbare weg. De erfgrens ligt ter hoogte van de voorgevel van het pand [adres02] .
2.2.
[naam01] huurt en bewoont het pand [adres03] . Hij werkt bij de gemeente.
2.3.1.
Tot 14 maart 2002 was er geen erfafscheiding aan het einde van de uitrit naar de Rockanjestraat. Op 14 maart 2002 is er een hek met poorten geplaatst op die uitrit, ter hoogte van de erfgrens tussen de Rockanjestraat en het perceel van [eiser01] , zodat alleen mensen met een sleutel van het hek nog gebruik kunnen maken van de uitrit. Sleutels van de poort zijn verstrekt aan bewoners wier tuinen grenzen aan de uitrit van [eiser01] . Voordat het hek werd geplaatst, was er geen ander hek dat de doorgang belemmerde tussen de Rockanjestraat en het perceel van [eiser01] .
2.3.2.
Medio 2004 is er een hek met poort geplaatst aan de zuidkant van het perceel van [eiser01] , tussen het perceel en het daaraan grenzende achterpad van de huizen aan de Voornsevliet. De sleutel van deze poort is verspreid aan de bewoners van die huizen. Uit een meting van het kadaster blijkt dat dit hek niet op de erfgrens staat, maar op korte afstand daarvan, aan de zuidkant. Het hek staat dus in zijn geheel niet op het perceel van [eiser01] . Voordat dit hek werd geplaatst, was er geen ander hek dat de doorgang belemmerde tussen het achterpad en het perceel van [eiser01] .
2.4.
Er is een notarieel vastgelegde erfdienstbaarheid. Het perceel van [eiser01] is het dienende erf, het perceel van [naam01] ’ woning is één van de twee heersende erven. De erfdienstbaarheid luidt volgens de notariële akte van vestiging als volgt:
“Ten behoeve van [de heersende erven] en ten laste van het [dienende erf], wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van voetpad en uitpad om te komen van en naar de Schilperoortstraat.”
2.5.
Op 25 maart 2013 heeft [naam02] , bouwinspecteur bij de gemeente, het dak van een van de opstallen van [eiser01] betreden en daaraan schade toegebracht.
2.6.
Op 19 september 2013 is de Schilperoortstraat afgesloten geweest in verband met het rooien van bomen in opdracht van de gemeente. De afsluiting heeft één dag geduurd.
2.7.
In de periode 11 november 2013 tot en met 31 maart 2014 is gewerkt aan de riolering en de bestrating in de directe omgeving van het perceel van [eiser01] . Dit heeft geleid tot onder meer straatopbrekingen.
2.8.
In de periode maart 2014 tot eind 2014 is er gewerkt aan de renovatie van appartementen aan de Voornsevliet/Boergoensevliet. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door Meerbouw Rotterdam B.V. en zijn verricht onder coördinatie van de betreffende vereniging van eigenaars. Vijf jaar voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden is daarvoor een last onder bestuursdwang uitgevaardigd, waaraan alle appartementseigenaren – op één na – vrijwillig hebben voldaan. Voor dat appartement is bestuursdwang ook daadwerkelijk toegepast en zijn de kosten daarvan verhaald op de appartementseigenaar.
2.9.
Vanaf januari 2015 zijn er in opdracht van de gemeente werkzaamheden uitgevoerd aan de achtergevels van de gebouwen aan de Schilperoortstraat. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door Duttron Bouw V.O.F.
2.10.
In de loop van 2016 is er tussen de [eiser01] en de gemeente onderhandeld over wijziging van de hekwerken rondom zijn terrein en met name de poorten daarin.
2.10.1.
Op 9 november 2016 is er een bijeenkomst op het erf van [eiser01] geweest. Daarbij waren in elk geval [naam03] , [eiser01] en de raadsvrouw van [eiser01] aanwezig. Een geluidsopname is op USB-stick (productie 95) in het geding gebracht. De rechtbank heeft het volgende kunnen beluisteren in de opname met de bestandsnaam [bestandsnaam01] :
“[…]
Stem 1: Ja, twee weken vooraf bewoners informeren, maar eh, hè…
[stemmen door elkaar]
Stem 2: Anders is die tijd ook weer voorbij.
Stem 3: Is er al een conceptbrief?
Stem 1: Wij moeten twee, eh, na vandaag stellen wij de conceptbief op. Als we groe-groen licht hebben voor eh, van de brandweer en op uitvoering, dan stellen wij die brief op; hoeft niet lang te duren en dan informeren wij de mensen. Hij gaat eerst even langs u. Eh, na akkoord wordt die brief verspreid; termijn van twee weken, dan voeren we het uit.
[twee keer instemmend gebrom, onduidelijk van wie]
Stem 1: Voor het einde van het jaar zit die poort dicht.
Stem 2: Einde van de maand.
Stem x: Zou mogelijk moeten zijn.
Stem 1: Zou mogelijk moeten zijn, zou mogelijk moeten zijn.
Stem 2: We hebben nog drie weken. Ja.
Stem 1: Ja.
[…]”
De rechtbank kan niet vaststellen of ‘stem x’ dezelfde is als een van de genummerde stemmen.
2.10.2.
Bij email van 25 november 2016 (productie 18 van [eiser01] ) heeft [naam03] het volgende bericht:
“[…]
Zoals tijdens ons overleg op 24 oktober [2016] en het bezoek bij u op locatie op 9 november [2016] besproken, moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn voordat ik opdracht kan verstrekken voor het (als noodoplossing) dichten van de poort in het bestaande hekwerk langs de tuinen aan de Voornsevliet. Het betreft de volgende voorwaarden […]
1.-2. […]
3. Kadastrale grensreconstructie
Resultaat: de kadastrale grensreconstructie heeft nog niet plaatsgevonden. […]
4. Informeren eigenaren/bewoners
Resultaat: de concept bewonersbrief is in de maak. De inhoud is mede afhankelijk van uitkomst van 3 (eigendomssituatie).
[…]”
2.10.3.
Bij email van 22 december 2016 (productie 16 van [eiser01] ) heeft [naam03] [eiser01] het volgende bericht:
“[…]
Bijgevoegd ontvangt u zoals afgesproken het concept plan van aanpak, inclusief bijlagen, voor de werkzaamheden met betrekking tot de hekwerken rond uw perceel. […] Zodra u akkoord bent met het plan van aanpak zal ik de benodigde vervolgstappen in gang zetten. […]”
2.10.4.
Het bij deze email gevoegd plan van aanpak vermeldt onder meer:
“[…]
Uitvoering werkzaamheden na akkoord van de heer [eiser01]
Indien de heer [eiser01] akkoord is met de voorgestelde aanpak, wordt een verklaring opgesteld die door de [eiser01] ondertekend dient te worden. In deze verklaring geeft de heer [eiser01] finale kwijting voor alle claims m.b.t. de hekwerken na uitvoering van de afgesproken werkzaamheden.
[…]”
(vet in origineel)
2.10.5.
[eiser01] heeft niet ingestemd met het plan van aanpak.
2.11.1.
In juli 2016 is een verkeersbesluit genomen voor het westelijk deel van de Boergoensevliet in Rotterdam, waarbij een 30 km-zone is ingesteld, ondersteund door wegversmallingen en verkeersdrempels. In oktober 2018 zijn er extra wegversmallingen aangebracht en rotsblokken op wegversmallingen geplaatst. Hierdoor is de Boergoensevliet niet langer feitelijk toegankelijk voor voertuigen langer dan 15 meter.
2.11.2.
[eiser01] heeft op 20 mei 2019 verzocht om bestuursrechtelijke handhaving van het verkeersbesluit van juli 2016, in die zin dat de weg (weer) feitelijk toegankelijk wordt gemaakt voor voertuigen langer dan 15 meter. Dit houdt in elk geval in verwijdering van de rotsblokken. Naar aanleiding van het verzoek is namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente besloten de rotsblokken te verwijderen, maar de lengtebeperking te behouden. Het bezwaar tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek tot handhaving is ongegrond verklaard bij besluit van het college van 29 november 2019.
2.11.3.
Bij besluit van 16 december 2019 heeft het college een nieuw verkeersbesluit genomen voor de Boergoensevliet, strekkende tot het instellen van een verbod voor voertuigen langer dan 15 meter.

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht dat
(dossier [naam01] )
A1. de gemeente aansprakelijk is voor het onrechtmatig handelen van haar ondergeschikte [naam01] en/of zijn Roteb-collega’s en de gemeente uit dien hoofde verplicht is tot vergoeding aan [eiser01] van de schade die [eiser01] hierdoor heeft geleden, lijdt en nog zal lijden;
A2. de gemeente aansprakelijk is voor het onrechtmatig handelen van haar ondergeschikten, te weten twee leidinggevenden van [naam01] , die op 23 juli 2015 het erf van [eiser01] betraden en hem intimiderend bejegenden en de gemeente uit dien hoofde verplicht is tot vergoeding aan [eiser01] van de schade die [eiser01] hierdoor heeft geleden, lijdt en nog zal lijden;
A3. de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser01] onder meer door:
a. onvoldoende maatregelen te treffen en onvoldoende aanwijzingen te verstrekken aan [naam01] en/of zijn collega’s ter voorkoming van inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser01] dan wel ter voorkoming van hinder dan wel overlast bij [eiser01] doordat [naam01] en zijn collega’s, tezamen dan wel ieder afzonderlijk, tijdens diensttijd gebruik maken van het erf van [eiser01] om te gaan van en naar de tuingang van de heer [naam01] , ter aflevering of tot het ophalen van zaken bij de woning van [naam01] dan wel ter pauzering;
b. zodanige maatregelen te treffen dat de huidige, voor [eiser01] , zeer hinderlijke situatie in stand blijft, door onder meer aan [naam01] financiële ondersteuning te bieden, in het bijzonder door rechtsbijstand in te kopen voor [naam01] ten behoeve van zijn advocaten voor het voeren van gerechtelijke procedures tegen [eiser01] en het rechtstreeks afdragen van de door [naam01] verschuldigde huurpenningen aan diens verhuurder Pasman Holding B.V.;
c. niet alle klachten van [eiser01] , noch al het door [eiser01] aan de gemeente verstrekte bewijs en beeldmateriaal te betrekken bij het door de gemeente uitgevoerde integriteitsonderzoek ten aanzien van [naam01] en/of zijn Roteb-collega’s en/of zijn leidinggevenden;
(dossier hekwerken)
B1. de gemeente aansprakelijk is voor de door [eiser01] geleden schade en nog te lijden schade als gevolg van de plaatsing van hekwerken rond en op zijn erf, het aanbrengen van een toegangsdeur aan de zijde Voornsevliet terwijl er vanaf die zijde geen sprake is van te respecteren rechten tot toegang tot het erf van [eiser01] en het soort slot dat in beide toegangsdeuren is geplaatst (geen uniek cilinderslot) en de wijze waarop de sleuteluitgiften van de toegangsdeuren heeft plaatsgevonden, leidende tot diverse rechtsinbreuken, hinder en vernieling/beschadiging van onder meer de aanwezige – toen net nieuw aangelegde – bestrating (onder meer verfvlekken);
B2. de gemeente aansprakelijk is voor de door [eiser01] geleden schade en nog te lijden schade door geen uitvoering te geven aan de overeenkomst plaatsing van een tijdelijk (demontabel) noodhek op het erf van [eiser01] aan de zijde Voornsevliet dan wel wegens het voortijdig afbreken van de onderhandelingen dienaangaande door ter zake met nieuwe – onredelijke – eisen te komen (finale kwijting) vooruitlopend op een algehele regeling aangaande de kwestie hekwerken;
(dossier bomen kappen, riolerings en herbestratingswerkzaamheden, renovatiewerkzaamheden Meerbouw en Duttron)
C1. de gemeente uit hoofde van onrechtmatige daad en/of artikel 7:760 leden 2 en 3 BW aansprakelijk is jegens [eiser01] voor de schade die [eiser01] heeft geleden en nog lijdt als gevolg van het niet in acht nemen van de zorgvuldigheid die zij behoorde te nemen in het kader van de aanbesteding van de werkzaamheden aan derden wegens de riolerings en herbestratingswerkzaamheden, bomen kappen en de renovatiewerkzaamheden rond het erf van [eiser01] ;
C2. de gemeente uit hoofde van onrechtmatige daad en/of artikel 7:760 leden 2 en 3 BW aansprakelijk is jegens [eiser01] voor de schade die [eiser01] heeft geleden en nog lijdt als gevolg van het niet tijdig treffen van deugdelijke voorzieningen en/of maatregelen, zoals deugdelijke omleidingsroutes, ter behoud van de bereikbaarheid van het bedrijf van [eiser01] tijdens de uitvoering van de werkzaamheden bomen kappen en riolerings en herbestratingswerkzaamheden;
(bedrijfsreinigingrecht)
D. de gemeente aansprakelijk is voor de door [eiser01] geleden voor de door [eiser01] geleden schade ten gevolge van de onjuiste oplegging van aanslagen bedrijfsreinigingsrecht over de jaren 2014, 2015 en 2016, welke schade nader dient te worden opgemaakt en vereffend volgens de wet;
( [naam02] )
E. de gemeente aansprakelijk is voor het onrechtmatig handelen van haar ambtenaar [naam02] , die op of omstreeks 25 maart 2013 tijdens een vorstperiode het dak van een opstal van [eiser01] heeft betreden, waardoor [eiser01] schade heeft geleden;
(onteigeningsdeskundige)
F. de gemeente aansprakelijk is voor de door [eiser01] gemaakte kosten wegens de inschakeling van de onteigeningsdeskundige [naam04] ;
(tegenwerking exploitatie bedrijf)
G. de gemeente onrechtmatig handelt jegens [eiser01] onder meer door onvoldoende rekening te houden met zijn bedrijfsexploitatie ter plaatse aan de [adres01] te [plaats01] , deze bedrijfsexploitatie – al dan niet opzettelijk – te belemmeren dan wel te bemoeilijken middels feitelijke handelingen (bijvoorbeeld het plaatsen van rotsblokken zonder onderliggend verkeersbesluit), haar bedrijfsexploitatie ten onrechte niet te hebben meegenomen bij de totstandkoming van het vigerende bestemmingsplan Oud-Charlois en/of de onderhandelingen over een bedrijfsverplaatsing niet te vervolgen;
II.
primair:de gemeente veroordeelt tot vergoeding aan [eiser01] van schade die [eiser01] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de hierboven onder I gevraagde verklaringen voor recht, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 november 2013 althans vanaf de dag dat de onrechtmatige handeling heeft plaatsgevonden, subsidiair vanaf 15 maart 2019, meer subsidiair vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
subsidiair:de gemeente gelet op het égalitébeginsel veroordeelt tot vergoeding aan [eiser01] van de door [eiser01] geleden schade als gevolg van de uitvoering van de riolerings en herbestratingswerkzaamheden, bomen rooien, renovatiewerkzaamheden rond het erf van [eiser01] , de foutieve plaatsing van de hekwerken, de toegangsdeur daarin aan de zijde Voornsevliet alsmede de wijze van uitgifte van sleutels van die toegangsdeuren aan diverse omwonenden die geen recht daartoe hadden en/of als gevolg van de schade en hinder die de ambtenaren van de gemeente, waaronder [naam01] , zijn Roteb-collega’s en zijn leidinggevenden en [naam02] aan [eiser01] hebben toegebracht en/of nog zullen toebrengen, welke vergoeding nader dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2013, althans vanaf de dag dat de onrechtmatige handeling heeft plaatsgevonden, subsidiair vanaf 15 maart 2019, meer subsidiair vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
III. de gemeente veroordeelt tot vergoeding van de redelijkerwijze door [eiser01] gemaakte kosten wegens rechtsbijstand in de diverse geschillen, voor rechtskosten en werkzaamheden voorafgaand aan deze gerechtelijke procedure alsmede tijdens deze procedure (onder meer ten behoeve van de rechtszitting van 20 december 2019 waarop de gemeente niet is verschenen), op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV. de gemeente gebiedt dat zij noch haar ambtenaren noch door haar in te schakelen derden bij uitvoering van werken in haar opdracht:
a. het erf van [eiser01] zullen betreden of belemmeren;
b. [eiser01] tijdig een voorafgaande kennisgeving zal sturen in voorkomende gevallen van uitvoering van werken in opdracht van de gemeente op of rond het bedrijf van [eiser01] ;
c. op het erf van [eiser01] zaken zal (doen) stallen of anderszins hinder, in welke vorm dan ook, zal veroorzaken;
zulks op straffe van een aan [eiser01] te betalen dwangsom van € 500,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, per overtreding en voor iedere dag dat niet door de gemeente aan deze veroordeling wordt voldaan, een deel van een dag daaronder begrepen;
V.
primair:de gemeente veroordeelt tot het wijzigen van de toegangsdeur in het hekwerk zijde Voornsevliet zodanig dat deze deur niet meer door omwonenden gebruikt kan worden, bijvoorbeeld zoals door de gemeente is toegezegd en geoffreerd door [naam05] aan de gemeente blijkens het plan van aanpak (22 december 2016), de huidige deur in het hekwerk te verwijderen en een vast segment daarvoor terug te plaatsen, waardoor ook het noodhek kan komen te vervallen dan wel door het plaatsen van een ander cilinderslot en de sleutel niet aan de bewoners af te geven, een en ander na verkregen toestemming van ‘de VvE Boergoensevliet, Voornsevliet, Schilperoortstraat’, althans onder eventuele nadere door de rechtbank in goede justitie te bepalen voorwaarden, waaronder een tijdsbepaling betreffende het starten met uitvoering geven aan deze veroordeling en het informeren van [eiser01] over de ontwikkelingen dienaangaande, alsmede te bepalen wanneer de uitvoering gereed dient te zijn;
subsidiair:de gemeente veroordeelt tot vervangende schadevergoeding indien de feitelijke uitvoering van het onder V primair gevorderde onmogelijk is wegens het ontbreken van benodigde medewerking van derden;
VI.
primair:de gemeente veroordeelt tot het plaatsen van hekken langs de tuinen van de bewoners aan de Schilperoortstraat en Rockanjestraat, waarvan de tuinen grenzen aan de zijde van het erf van [eiser01] , uitrit Rockanjestraat, welke hekken zijn opgenomen in het door de gemeente opgestelde en op 22 december 2016 toegezonden plan van aanpak en blijkens dit plan ook geoffreerd zijn door [naam05] , een en ander na verkregen toestemming van de betreffende bewoners en met inachtneming van eventuele notariële rechten van erfdienstbaarheid, althans onder althans onder eventuele nadere door de rechtbank in goede justitie te bepalen voorwaarden, waaronder een tijdsbepaling betreffende het starten met uitvoering geven aan deze veroordeling en het informeren van [eiser01] over de ontwikkelingen dienaangaande, alsmede te bepalen wanneer de uitvoering gereed dient te zijn;
subsidiair:de gemeente veroordeelt tot vervangende schadevergoeding indien de feitelijke uitvoering van het onder VI primair gevorderde wegens het ontbreken van benodigde toestemming van derden;
VII. de gemeente veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 500,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere keer dat een werknemer van de gemeentelijke reinigingsdienst in dienstkleding dan wel zich met een voertuig van de gemeente zich bevindt op het erf van [eiser01] en daarbij zaken verplaatst van dan wel naar de achtertuin van de woning [adres03] [plaats01] ;
VIII. 1. de gemeente gebiedt tot verwijdering van de litigieuze rotsblokken zich bevindende in de berm van het westelijk weggedeelte van de Boergoensevliet, tussen de Frans Bekkerstraat en de Kromme Zandweg binnen 48 uur na betekening van het vonnis aan de gemeente, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn;
2. de gemeente gebiedt wegversmallingen die belemmerend zijn voor de belevering van [eiser01] ongedaan te maken, en dergelijke handelingen die de aanrijroute naar het bedrijf van [eiser01] negatief beïnvloeden, dan wel waarvan verwacht kan worden dat deze redelijkerwijze de aanrijroute negatief kunnen beïnvloeden, te staken en gestaakt te houden, totdat een deugdelijke oplossing door de gemeente is gerealiseerd ter belevering van het bedrijf van [eiser01] , gevestigd aan de [adres01] te [plaats01] van 06.00 uur tot 18.00 uur op werkdagen en zaterdagen, middels vrachtwagens met een lengte van 16,5 meter en 18 meter, waarvoor een parkeerruimte benodigd is van minimaal 21 meter en daarbij rekening houdend dat de vrachtwagens aan twee zijden gelost dienen te worden in verband met gebruik van een kooiaap, een en ander in de directe nabijheid van zijn erf aan de [adres01] te [plaats01] ;
3. de gemeente verbiedt tot het nemen van feitelijke maatregelen en/of besluiten die de aanrijroute naar het bedrijf van [eiser01] negatief beïnvloeden, dan wel waarvan redelijkerwijze verwacht kan worden dat deze maatregelen en/of besluiten de aanrijroute negatief kunnen beïnvloeden;
4. de gemeente veroordeelt tot betaling van een dwangsom aan [eiser01] voor elk schending van elk van de onder VIII.1, VIII.2 en VIII.3 genoemde geboden en verboden, ten bedrage van € 5.000,00 per overtreding voor iedere dag, een deel van een dag daaronder begrepen, althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag, dat de gemeente in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen na betekening van het vonnis;
5. de gemeente veroordeelt tot betaling van schadevergoeding aan [eiser01] voor schade die [eiser01] heeft geleden ten gevolge van de in oktober 2018 feitelijk aangebrachte verkeersbelemmerende maatregelen (rotsblokken en/of wegversmallingen) in (de berm van) het westelijk weggedeelte van de Boergoensevliet, tussen de Frans Bekkersstraat en Kromme Zandweg zonder dat er rechtsgeldige besluitvorming hieraan ten grondslag ligt dan wel lag en wel voor de duur dat deze belemmeringen aldaar zich hebben bevonden zonder rechtsgeldige besluitvorming, welke schadevergoeding nader dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet;
IX. de gemeente veroordeelt in de kosten van het geding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na uitspreken ervan en nakosten ter hoogte van € 131,00 of € 199,00 indien betekening van het vonnis plaatsvindt.
3.2.
De gemeente voert verweer, dat strekt tot onbevoegdverklaring van de rechtbank, niet-ontvankelijkverklaring van [eiser01] en afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Wijzigingen van eis

4.1.
De gemeente heeft in haar conclusie van dupliek verklaard zich niet te verzetten tegen de eiswijzigingen van [eiser01] . De rechtbank doet dan ook recht op de eis zoals geformuleerd aan het slot van de conclusie van repliek.
Algemene overwegingen met betrekking tot de vorderingen
4.2.
Het is niet aan de rechtbank om de vorderingen van één van partijen te formuleren. Het is ook niet aan de rechtbank om erbij te verzinnen wat er niet staat. De formulering ‘onder meer’ (zoals in vordering I.A3) is dus zinledig. De rechtbank kan alleen beoordelen wat is uitgeschreven. De rechtbank zal dan ook overal ‘onder meer’ (of soortgelijke formuleringen) negeren en alleen de concrete invulling die erop volgt, beoordelen.
Vordering I.A: dossier [naam01]
onderdeel 1: algemene aansprakelijkheid voor [naam01] en zijn collega’s
4.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de formulering van de gevorderde verklaring voor recht aan haar toewijzing in de weg staat. Als de verklaring wordt uitgesproken zoals gevorderd, is onduidelijk welke gedragingen, wanneer en door wie gepleegd, nu precies onrechtmatig zijn. Concrete gedragingen (wat en wanneer) ontbreken geheel, de omschrijving van de vermeende plegers is bijzonder ruim. Het is niet aan de rechtbank om in te vullen op welke concrete gedragingen van welke personen de verklaring voor recht precies moet zien; het is aan [eiser01] om dat te doen.
onderdeel 2:het voorval van 23 juli 2015
4.3.2.1. De feitelijke stellingen in onderdeel 53 van de dagvaarding zijn nogal summier. Afgaande op de stellingen van [eiser01] hebben twee mensen het erf betreden en daar [eiser01] geïntimideerd. Hoe dat intimideren is gebeurd, is onduidelijk, want [eiser01] komt niet verder dan het stellen van twee min of meer concreet gedane uitspraken. Naar de stellingen van [eiser01] was er een discussie over “waarom [eiser01] dacht dat het terrein tot zijn eigendommen behoorde”. Ook zou een van de bezoekers gezegd hebben dat hij bezig was “een probleem van [naam01] op te lossen”. Deze uitspraken zijn naar hun inhoud noch op zichzelf, noch gezamenlijk, intimiderend. Er wordt niets gesteld over een mogelijke fysieke bedreiging en er is van een dergelijke situatie ook helemaal niets te zien op de foto’s die [eiser01] als productie 31 in het geding heeft gebracht.
4.3.2.2. Verder laat [eiser01] na om te stellen waarom de gemeente aansprakelijk zou zijn. Dat [eiser01] een gemeentelogo zou hebben herkend op de kleding van een van beiden, is niet voldoende. Ook de blote stelling dat het leidinggevenden van [naam01] zouden zijn – hoe [eiser01] tot deze conclusie komt, is overigens onduidelijk –, is niet voldoende. Voor werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW is het enkele feit dat er een werkgever-werknemer-verhouding is, niet voldoende. Er moet sprake zijn van de vervulling van een taak (daarover heeft [eiser01] niets gesteld) waardoor de kans op de fout (kennelijk: de intimidatie) is vergroot (ook daarover heeft [eiser01] niets gesteld in het kader van dit voorval).
4.3.2.3. Al met al kan dit onderdeel van de vordering kan dan ook niet worden toegewezen.
onderdeel 3a: maatregelen tegen [naam01] en/of zijn collega’s in verband met het gaan van en naar de tuin van [adres03]
4.3.3.
Dat [naam01] en collega’s van [naam01] via het erf van [eiser01] de achtertuin van de [adres03] betreden, is niet tussen partijen in geschil.
4.3.3.1. Het enkele betreden van erf van [eiser01] is echter op zichzelf niet onrechtmatig, want er is een erfdienstbaarheid gevestigd (rechtsoverweging 2.4). Er is geen enkel aanknopingspunt in de omschrijving van de erfdienstbaarheid te vinden die het gevestigde recht beperkt tot bepaalde tijden, bepaalde gebruikers (al dan niet herkenbaar aan bepaalde kleding) of het gebruik voor een bepaald doel (zoals het kunnen houden van pauze). Er is ook niets geregeld over het al dan niet meevoeren van zaken. Alleen al hierom kan niet worden geoordeeld dat sprake is van onrechtmatig handelen van werknemers van de gemeente, noch – in het verlengde daarvan – van onrechtmatig handelen door de gemeente door het – gesteld – achterwege laten van maatregelen en aanwijzingen.
4.3.3.2. Voorts is de manier waarop een erfdienstbaarheid wordt benut primair een zaak tussen de benutter en de gerechtigde tot het dienende erf. De gemeente staat hier in beginsel buiten. Voor een uitzondering moet méér worden gesteld dan het werknemerschap van [naam01] alleen (zie ook rechtsoverweging 4.3.2.2).
4.3.3.3. Al met al kan dit onderdeel van de vordering kan dan ook niet worden toegewezen.
onderdeel 3b, eerste concrete verwijt: inkoop van rechtsbijstand
4.3.4.1. Gelet op het grondrecht dat iedereen vrije toegang heeft tot de rechter (artikel 17 van de Grondwet (Gw) en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden), kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden geoordeeld dat het voeren van een rechterlijke procedure onrechtmatig is. Het is bij uitstek de rechter die een dergelijke procedure voorgelegd krijgt, die hierover een oordeel kan vormen.
4.3.4.2. Het is al zeldzaam dat het enkele voeren van een procedure onrechtmatig is, maar vanwege het grondrecht op bijstand in rechte (artikel 18, eerste lid, Gw), kan slechts in nog uitzonderlijker gevallen het (doen) ondersteunen van een ander in rechte onrechtmatig zijn. Om tot dat oordeel te kunnen komen moet niet alleen worden geoordeeld dat degene die de procedure voert onrechtmatig handelt, maar in elk geval ook dat degene die ondersteunt dit ten minste wist of behoorde te weten.
4.3.4.3. Dit alles betekent dat hoge eisen worden gesteld aan de onderbouwing van de stellingen dat een ander ten onrechte een derde ondersteunt bij het voeren van een geding. Aan die hoge eisen heeft [eiser01] niet voldaan. Uit de stellingen van [eiser01] kan de rechtbank niets afleiden dat duidt op misbruik van (proces)recht door [naam01] . Evenmin is gesteld of gebleken dat een rechter dat in een concreet geding heeft vastgesteld. Laat staan dat uit de stellingen van [eiser01] volgt dat de gemeente dit wist of behoorde te weten. [eiser01] heeft dan ook onvoldoende gesteld om te kunnen komen tot het oordeel dat de gemeente op dit punt onrechtmatig heeft gehandeld en ook dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
onderdeel 3b, tweede concrete verwijt: rechtstreekse afdracht van huurpenningen
4.3.5.
De wijze van uitbetaling van bezoldiging is een zaak van (overheids)werkgever en werknemer, waar [eiser01] volledig buiten staat. Van enig onrechtmatig handelen van de gemeente jegens [eiser01] is op dit punt dus geen sprake. Dit onderdeel van de vordering kan niet worden toegewezen.
onderdeel 3c: integriteitsonderzoek
4.3.6.1. Wanneer een (overheids)werkgever de integriteit van een of meer van haar werknemers onderzoekt, is dat primair een zaak tussen werkgever en werknemer. Het onderzoek kan worden verricht op instigatie van een derde, maar dat maakt die derde nog geen partij daarbij en geeft hem ook geen recht de omvang, aard of werkwijze van dat onderzoek (mede) te bepalen. Er is geen maatschappelijke norm die ertoe strekt dat een overheidswerkgever als de gemeente jegens een derde verplicht is bepaald integriteitsonderzoek op een bepaalde wijze uit te voeren, laat staan dat een dergelijke norm in deze zaak zou zijn geschonden.
4.3.6.2. Dit alles laat onverlet dat er afspraken kunnen worden gemaakt met degene die vraagt om een onderzoek. Als dergelijke afspraken niet worden nagekomen, is sprake van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit overeenkomst en dat is in de regel onrechtmatig jegens de wederpartij. Echter, [eiser01] heeft dergelijke afspraken onvoldoende gemotiveerd gesteld. De stelling dat door [naam06] het overzicht van punten van productie 38 van [eiser01] “zou worden onderzocht” is niet meer dan een blote stelling die op geen enkele wijze wordt onderbouwd. De rechtbank laat deze dan ook voor wat zij is en concludeert dat ook dit onderdeel van de vordering niet kan worden toegewezen.
Vordering I.B: dossier hekwerken
bevoegdheid
4.4.1.
Het betoog van de gemeente dat de rechtbank onbevoegd is deze vordering te beoordelen, wordt verworpen. De burgerlijke rechter is de rechter die bevoegd is te oordelen over vorderingen uit onrechtmatige daad (eerste onderdeel) en de niet-nakoming van verbintenissen uit overeenkomst of het afbreken van onderhandelingen daarover (tweede onderdeel). Dit zijn immers allemaal verbintenissen naar burgerlijk recht.
ontvankelijkheid
4.4.2.
Het betoog van de gemeente dat [eiser01] niet-ontvankelijk is in deze vordering, wordt verworpen.
4.4.2.1. De Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten is per 1 juli 2013 voor een deel in werking getreden. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nieuwe titel 8.4 ingevoegd. Centraal staat artikel 8:88 Awb, waar is geregeld in welke gevallen de bestuursrechter bevoegd is een veroordeling tot schadevergoeding uit te spreken. De bestuursrechter is bevoegd wanneer de schade samenhangt met – kort gezegd – besluiten in de zin van de Awb of feitelijke handelingen ten aanzien van een ambtenaar als zodanig (eerste lid), en alleen als deze niet zijn uitgezonderd van beroep bij de bestuursrechter (tweede lid).
4.4.2.2. Het plaatsen van hekwerken met een toegangsdeur, de keuze voor een slot, de uitgifte van sleutels, het niet-nakomen van een (gestelde) overeenkomst tot het plaatsen van een hek, het afbreken van onderhandelingen: het zijn allemaal feitelijke handelingen en dus geen besluiten in de zin van de Awb. Op die grond is de bestuursrechter dus niet bevoegd en is er geen reden voor de burgerlijke rechter om [eiser01] niet ontvankelijk te verklaren.
4.4.2.3. De Algemene Verordening Nadeelcompensatie (AVN) van Rotterdam staat, los van het exacte moment van inwerkingtreding, evenmin in de weg aan ontvankelijkheid. Ten eerste is er simpelweg niet gesteld of gebleken dat een besluit is genomen, of aangevraagd, in de zin van artikel 2 AVN. Ten tweede is de AVN van toepassing op schade ten gevolge van de
rechtmatigeuitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid, terwijl [eiser01] nu juist stelt dat er
onrechtmatigis gehandeld door de gemeente.
4.4.2.4. Zelfs als deze twee hordes zouden worden genomen, dan nog is [eiser01] ontvankelijk bij de burgerlijke rechter. Een besluit op grond van de AVN is niet een besluit waarover in enige of hoogste instantie wordt geoordeeld door de Centrale Raad van Beroep of de belastingkamer van de Hoge Raad, zodat er geen exclusieve bevoegdheid is van de bestuursrechter op grond van artikel 8:89, eerste lid, Awb. Uit de combinatie van het tweede en derde lid van artikel 8:89 Awb volgt dat de benadeelde kan kiezen. [eiser01] heeft gekozen voor de burgerlijke rechter, hetgeen juist de bestuursrechter onbevoegd maakt.
4.4.2.5. Ten slotte wijst de rechtbank op artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb, waarin is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen. Ook deze bepaling leidt tot onbevoegdheid van de bestuursrechter, op grond van artikel 8:88, tweede lid, Awb.
onderdeel 1: algemene aansprakelijkheid
4.5.1.
De rechtbank herinnert eraan dat eenieder wordt geacht geleden schade zelf te dragen: het uitgangspunt is dat de schade ligt waar zij valt. Dat wordt alleen anders op basis van een wettelijke grondslag. De meest voorkomende zijn overeenkomst (inclusief alle bedingen en wettelijke bepalingen met betrekking tot niet of gebrekkig nakomen) en onrechtmatige daad. [eiser01] grondt deze vordering kennelijk op onrechtmatige daad. Dan moet gesteld en zo nodig bewezen worden dat de gemeente een inbreuk op een recht heeft gepleegd, dan wel heeft gedaan of nagelaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.5.2.
Een ander uitgangspunt is dat degene die onrechtmatig handelt, ook degene is die aansprakelijk is voor de schade. Een derde kan alleen aansprakelijk zijn voor niet door hem gepleegd onrechtmatig handelen als daarvoor een wettelijke grondslag is (doorgaans te vinden in afdeling 6.3.2 BW). Die grondslag moet dan wel worden gesteld en zo nodig moeten de feiten die de grondslag ondersteunen worden bewezen.
4.5.3.
Ten slotte wijst de rechtbank op een aantal uitgangspunten van het eigendomsrecht. Het staat de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te maken, mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen (artikel 5:1, lid 2, BW). De eigenaar van een erf is bevoegd dit af te sluiten (artikel 5:48 BW). Wanneer een erf niet is afgesloten, mag ieder er zich op begeven, tenzij de eigenaar schade of hinder hiervan kan ondervinden of op duidelijke wijze kenbaar heeft gemaakt, dat het verboden is zonder zijn toestemming zich op het erf te bevinden, een en ander onverminderd hetgeen omtrent openbare wegen is bepaald (artikel 5:22 BW).
4.5.4.1. Het hek tussen het perceel en het achterpad van de panden aan de Voornsevliet (aan de zuidkant van het perceel) staat niet op het perceel van [eiser01] , maar staat daarnaast. De eigenaar van die grond (de buureigenaar) is bevoegd zijn perceel af te sluiten, maar is dat niet verplicht. De buureigenaar mag dus ervoor kiezen een hek te plaatsen of geen hek te plaatsen. Hij mag er ook voor kiezen een hek te plaatsen langs slechts een deel van de erfgrens of er doorgangen in te maken; wie het meerdere mag (helemaal afsluiten), mag ook het mindere (gedeeltelijk afsluiten). Of vanaf het buurerf het erf van [eiser01] mag worden betreden, is niet afhankelijk van het hek op het buurerf; dat is afhankelijk van een erfafsluiting op [eiser01] erf, dan wel andere wijzen waarop kenbaar is gemaakt dat [eiser01] de toegang tot zijn erf verbiedt.
4.5.4.2. Hieruit volgt dat het plaatsen van het hek op het buurerf aan de zuidkant van [eiser01] perceel niet onrechtmatig is jegens [eiser01] . Het uitgeven van sleutels voor deuren in dat erf, is dat daarom in beginsel evenmin: dat staat de eigenaar van het buurerf vrij; hij is immers niet verplicht zijn eigen erf af te sluiten. Of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens de buureigenaar – het hek is immers niet op gemeentegrond geplaatst – is een zaak tussen de buureigenaar en de gemeente, waar [eiser01] buiten staat.
4.5.4.3. Als [eiser01] hinder ondervindt van het gebruik van de doorgang in het hek, staat het hem vrij om op zijn eigen erf die maatregelen te treffen die toegang onmogelijk maken; hij mag immers zijn erf afsluiten. Het staat [eiser01] ook vrij degenen die zonder toestemming van zijn erf gebruik maken aan te spreken – al dan niet in rechte –, maar de gemeente staat buiten die rechtsverhouding. [eiser01] heeft ook niet gesteld op welke wettelijke grondslag de gemeente mede aansprakelijk zou zijn voor gepleegde onrechtmatige daden voor anderen.
4.5.5.
Ook voor de uitrit naar de Rockanjestraat geldt dat als [eiser01] hinder ondervindt van het gebruik van zijn erf door derden, hij (dat deel van zijn) erf kan afsluiten of de derden kan aanspreken. De gemeente staat in beginsel buiten die rechtsverhouding en als uitgangspunt geldt ook hier dat de gemeente niet aansprakelijke is voor door derden veroorzaakte schade of hinder, tenzij er een grondslag is te vinden in de wet.
4.5.6.
Ten slotte verwerpt de rechtbank het betoog van [eiser01] dat de gemeente als facilitator van onrechtmatig handelen van derden is opgetreden en aldus zelf een onrechtmatige daad heeft begaan. Er was namelijk al toegang op beide plaatsen, zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde: er stonden immers geen hekken. Bij het plaatsen van de hekken is geen eerdere toegangsblokkade weggehaald (want die was er niet), noch is op andere wijze de toegang vergemakkelijkt ten opzichte van de eerdere situatie. Het uitgeven van sleutels maakt dit niet anders.
4.5.7.
Kortom, ook dit onderdeel van de vordering kan niet worden toegewezen.
onderdeel 2: aansprakelijkheid in verband met een noodhek
4.6.1.
De vraag die als eerste moet worden beantwoord, is of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiser01] en de gemeente waarin de gemeente zich heeft verbonden tot plaatsing van een noodhek.
4.6.2.
Wat er ook zij van de inhoud van het plan van aanpak dat de gemeente op 22 december 2016 heeft gezonden aan [eiser01] : [eiser01] heeft dit plan niet aanvaard en er is dus in elk geval geen overeenkomst tot stand gekomen op basis van dit plan van aanpak.
4.6.3.
Wat partijen verdeeld houdt, is of eerder een overeenkomst tot stand is gekomen, te weten op 9 november 2016, die (alleen) betrekking heeft op de plaatsing van een noodhek.
4.6.3.1. [eiser01] heeft een geluidsopname ingebracht van een gesprek van 9 november 2016 (rechtsoverweging 2.10.1). De gemeente heeft zich niet tegen deze inbreng verzet, noch heeft zij zich uitgelaten over wat er te horen is op de opname. De rechtbank heeft de opname beluisterd. De rechtbank herkent uit eigen waarneming op de comparitie van partijen stem 2 als de stem van [eiser01] ; wat door stem 2 wordt gezegd past ook bij de positie van [eiser01] . De rechtbank herkent uit eigen waarneming op de comparitie van partijen stem 3 als de stem van mr. Beiboer; wat door stem 3 wordt gezegd past ook bij de positie van mr. Beiboer. Stem 1 is kennelijk van [naam03] . Dit wordt gesteld door [eiser01] (expliciet in onderdeel 9 van de akte van 21 november 2019 en impliciet in de bestandsnaam van de geluidsopname) en het is niet betwist door de gemeente. Bovendien past hetgeen door stem 1 wordt gezegd bij de positie van [naam03] . Het staat voorts vast dat [naam03] nadien een aantal van de in het gesprek aangekondigde stappen heeft gezet.
4.6.3.2. Het onderwerp van het geluidsfragment is kennelijk het noodhek; dit blijkt uit de stellingen van [eiser01] en is niet bestreden door de gemeente.
4.6.3.3. [naam03] eindigt zijn beschrijving van wat er gaat gebeuren met: “Na akkoord wordt die brief verspreid; termijn van twee weken, dan voeren we het uit.” Deze tekst is niet anders te begrijpen dan dat hier [naam03] namens de gemeente aanbiedt het noodhek te plaatsen zodra wordt voldaan aan de voorwaarden. Die voorwaarden zijn nog eens uitgeschreven in de email van 25 november 2016 (rechtsoverweging 2.10.2). Andere voorwaarden voor plaatsing van het noodhek worden niet genoemd; noch in de opname, noch in de email. De woorden “finale kwijting” of iets dat erop lijkt of dezelfde strekking heeft, worden door niemand gebruikt. Een verbinding met een definitieve oplossing wordt niet gelegd.
4.6.3.4. Uit de in rechtsoverweging 2.10.1 weergegeven verklaring van [eiser01] op 9 november 2016 blijkt de aanvaarding van het aanbod. In zijn ogen kan het noodhek er nog sneller komen, als alles meezit, maar in elk geval is duidelijk dat hij het noodhek wil zoals de gemeente het heeft aangeboden. Dit wordt ondersteund door alle acties die [eiser01] daarna heeft ondernomen.
4.6.3.5. Er is aldus een overeenkomst tot stand gekomen tot plaatsing van het noodhek.
4.6.4.
Dat de gemeente later een plan van aanpak heeft opgesteld waarin niet alleen een noodhek, maar ook een definitieve afhandeling is opgenomen, doet daaraan niet af. Dit plan van aanpak kan eerdere verbintenissen immers alleen vervangen of veranderen met instemming van beide partijen. De rechtbank wijst er bovendien op dat het noodhek – het woord zeg het al – een
noodmaatregel was. Noodmaatregelen gaan, naar hun aard, vooraf aan definitieve oplossingen. [eiser01] hoefde er dan ook niet van uit te gaan dat het plaatsen van het noodhek, dat was toegezegd zonder voorwaarden met betrekking tot een definitieve oplossing, afhankelijk was van later te bereiken overeenstemming over een definitieve oplossing.
4.6.5.
De voorwaarden voor het intreden van verzuim aan de zijde van de gemeente zijn onbetwist gesteld door [eiser01] . De conclusie is dan ook dat de gemeente een verbintenis niet is nagekomen en op grond van artikel 6:74 BW gehouden is de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden. Het eerste deel van de gevorderde verklaring voor recht kan dan ook worden toegewezen als volgt:
De gemeente is aansprakelijk voor de door [eiser01] geleden schade en nog te lijden schade door geen uitvoering te geven aan de overeengekomen plaatsing van een tijdelijk (demontabel) noodhek op het erf van [eiser01] aan de zijde Voornsevliet.
4.6.6.
Het debat over de omvang van de schade en dat deel waarvoor de gemeente aansprakelijk is, wordt niet in dit geding gevoerd. De rechtbank neemt met het uitspreken van de verklaring voor recht dan ook geen voorschot op de beantwoording van causaliteitsvragen, schadebeperkingskwesties, voordeelstoerekening enzovoorts.
4.6.7.
Het tweede deel van de gevorderde verklaring voor recht is kennelijk bedoeld als een impliciet subsidiair deel (“[…] dan wel […]”). Omdat het impliciet primaire deel wordt toegewezen, komt de rechtbank aan de beoordeling van dit deel niet toe.
Vordering I.C: werkzaamheden rond het erf van [eiser01]
algemeen
4.7.1.
De beroepen van de gemeente op onbevoegdheid van de rechtbank en niet-ontvankelijkheid van [eiser01] worden onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 4.4.1 tot en met 4.4.2.5 verworpen.
4.7.2.
Voor zover deze vordering is gegrond op artikel 7:760 BW wordt zij afgewezen. Artikel 7:760 BW is een bepaling uit de titel die betrekking heeft op aanneming van werk. Deze titel heeft, zoals heel boek 7, betrekking op verbintenissen uit overeenkomst. Die verbintenissen gelden alleen tussen de partijen bij de betreffende overeenkomst. Artikel 7:760 BW regelt dus (een deel van) de verhoudingen tussen aannemer en opdrachtgever. Deze bepaling regelt niet de verhouding tussen de opdrachtgever en een derde. Zij is daarom dus niet van toepassing op de verhouding tussen [eiser01] en de gemeente en [eiser01] kan er geen beroep op doen.
onderdeel 1: zorgvuldigheid van de aanbesteding
4.7.3.
Dit onderdeel kan niet worden toegewezen, omdat [eiser01] niet heeft voldaan aan de stelplicht.
4.7.3.1. Er is een brei van stellingen waarin [eiser01] heeft betoogd dat er van alles niet goed is gegaan bij de uitvoering van werkzaamheden. Daaruit volgt echter op zichzelf niet dat de aanbesteding van die werkzaamheden onzorgvuldig is verlopen. Het proces van aanbesteding is er primair op gericht een opdracht op een nette manier uit te zetten in de markt. De vormen en normen die daar in acht moeten worden genomen gelden in de verhouding tussen aanbesteders en (potentiële) inschrijvers. [eiser01] heeft niet gesteld daartoe te behoren.
4.7.3.2. Daarnaast merkt de rechtbank op dat [eiser01] niet heeft gesteld dat (of aan wie) de boomkap is aanbesteed.
onderdeel 2: deugdelijke bereikbaarheidsmaatregelen
4.7.4.
Dit onderdeel kan niet worden toegewezen, omdat de door [eiser01] gevorderde verklaring voor recht niet specifiek genoeg is. “Bereikbaarheid van het bedrijf” is een ruim begrip dat niet hanteerbaar is als norm zonder daar nadere invulling aan te geven, zoals bijvoorbeeld: bereikbaar voor wie, wanneer en met welke middelen? “Deugdelijke voorzieningen en/of maatregelen” is ook een te ruim begrip; wat deugdelijk is, is in grote mate afhankelijk van de situatie. Van bereikbaarheidsvoorzieningen en/of maatregelen bij werkzaamheden die een dag duren (de bomenkap) kan iets anders worden verwacht dan maatregelen bij langduriger werkzaamheden (de riolerings en herbestratingsmaatregelen). De toevoeging “zoals deugdelijke omleidingsroutes” maakt de vordering evenmin nauwkeurig genoeg. Ook hierin komt het (te) ruime begrip “deugdelijk” terug en ook hier wordt geen onderscheid gemaakt tussen het soort werkzaamheden.
Vordering I.D: proceskosten in procedure bedrijfsreinigingsrecht
4.8.
Met deze vordering beoogt [eiser01] , over de band van schadevergoeding, alsnog een volledige vergoeding van proceskosten te verkrijgen van de bestuursrechtelijke procedure, die heeft geleid tot de uitspraak van deze rechtbank van 23 januari 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:401).
4.8.1.
Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten van het hem voorgelegde bestuursrechtelijke geding, inclusief voorprocedure. Dat betekent dat, wanneer een bestuursrechter een beroep krijgt voorgelegd, geen enkele andere rechter mag oordelen over de proceskosten van die procedure. Er is voor de burgerlijke rechter dus geen rol weggelegd volgens de Awb, noch overigens voor bestuursrechters die niet over het geding zelf oordelen.
4.8.2.
[eiser01] probeert deze exclusieve bevoegdheid van de bestuursrechter te omzeilen door te betogen dat hij nu de rechtspersoon aanspreekt (die geen partij was in de eerdere bestuursrechtelijke procedure) in plaats van het bestuursorgaan (dat wel partij was). Deze poging slaagt niet.
4.8.2.1. Er is een vaste relatie tussen bestuursorganen en rechtspersonen; ieder bestuursorgaan behoort immers tot een rechtspersoon. Dat de heffingsambtenaar als bestuursorgaan behoort tot de gemeente erkent [eiser01] ; hij rekent immers het handelen van de heffingsambtenaar toe aan de gemeente. [eiser01] miskent echter dat de bestuursrechtelijke proceskostenveroordeling ten laste van de heffingsambtenaar de gemeente reeds bindt. Vóór 1 juli 2009 werd de rechtspersoon gebonden doordat de rechtbank de rechtspersoon aanwees die de proceskostenveroordeling, uitgesproken ten laste van het bestuursorgaan, moest voldoen (artikel 8:75, derde lid, Awb (oud)). Na invoering, op 1 juli 2009, van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (
Staatsblad2009, 264) is dit artikellid vervallen. Dat kon ook, omdat sindsdien in artikel 1:1, vierde lid, van de Awb, is bepaald dat de vermogensrechtelijke gevolgen van een handeling van een bestuursorgaan de rechtspersoon treffen waartoe het bestuursorgaan behoort.
4.8.2.2. [eiser01] heeft verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 23 mei 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1212), maar dat betoog snijdt geen hout. In die zaak ging het om de aansprakelijkheid van de betreffende gemeente én de Staat voor de gevolgen van een advies op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. In die zaak was de Staat een hoofdelijk aansprakelijke derde: zij was niet betrokken geweest bij het bestuursrechtelijke beroep dat had gespeeld. De uitspraak in dat beroep gold dus niet ten opzichte van de Staat. In het geval van [eiser01] is de gemeente echter niet een hoofdelijk aansprakelijke derde, maar is zij rechtstreeks degene die wordt getroffen door de vermogensrechtelijke gevolgen van het handelen van de heffingsambtenaar. Zij is dus rechtstreeks gebonden door de uitspraak van 23 januari 2018.
4.8.2.3. Daarnaast geldt dat de wettelijk geregelde exclusiviteit volledig zou worden uitgehold, als de burgerlijke rechter zich via de band van schadevergoeding alsnog over de proceskosten in bestuursrecht zou uitlaten in de gevallen waarin de rechtspersoon waartoe het betreffende bestuursorgaan behoort, wordt aangesproken. Dan zou een algemene regeling (schadevergoeding naar burgerlijk recht beoordeeld) boven de bijzondere regeling (artikel 8:75 van de Awb) worden geplaatst. Het Nederlandse recht gaat echter van de spiegelbeeldige situatie uit: bij regels van gelijk niveau (het BW en de Awb zijn beide wetten in formele zin) gaat de bijzondere regel boven de algemene.
4.8.2.4. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat hier ook geen rol is weggelegd voor de burgerlijke rechter als restrechter. Immers, het verzoek tot vergoeding van de volledige proceskosten kon worden voorgelegd in de bestuursrechtelijke procedure en dat is ook gebeurd. De bestuursrechter heeft hierover ook een inhoudelijk oordeel gegeven; dat het oordeel [eiser01] onwelgevallig is, maakt niet dat de burgerlijke rechter alsnog kan ingrijpen.
4.8.3.
Dit alles leidt ertoe dat [eiser01] in deze vordering niet kan worden ontvangen.
Vordering I.E: door [naam02] veroorzaakte schade
4.9.
Tussen partijen staat vast dat [naam02] op 25 maart 2013 het dak van een opstal van [eiser01] heeft betreden en dat dit tot schade heeft geleid.
4.9.1.
Voor zover de gemeente met een verwijzing naar artikel 5:15 van de Awb heeft beoogd de onrechtmatigheid van het handelen van [naam02] te betwisten, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het enkele feit dat een bevoegdheid tot betreding bestaat, betekent nog niet dat alle handelingen bij de uitvoering van die bevoegdheid
ookrechtmatig zijn. Als een inspecteur bijvoorbeeld moedwillig en doelloos schade toebrengt, dan kan dat zeker wel onrechtmatig zijn. De gemeente heeft zelf in dit geding gewezen op haar eerdere aanbod de schade te vergoeden (onderdeel 2.29 van de conclusie van antwoord en onderdeel 1.39 van de conclusie van dupliek). Daaruit leidt de rechtbank af dat de gemeente niet alleen blijft bij haar aanbod van destijds, maar kennelijk ook van mening is dat er onrechtmatig is gehandeld en dat de daaruit voortvloeiende schade moet worden vergoed. De vordering ligt dan ook als volgt voor toewijzing gereed:
De gemeente is aansprakelijk voor het onrechtmatig handelen van haar ambtenaar [naam02] , die op of omstreeks 25 maart 2013 tijdens een vorstperiode het dak van een opstal van [eiser01] heeft betreden, waardoor [eiser01] schade heeft geleden.
4.9.2.
De rechtbank verwerpt ten slotte het verweer van de gemeente dat [eiser01] geen belang zou hebben bij een verklaring voor recht. Vaststaat dat er schade is en dat de gemeente die schade nog niet heeft vergoed. Het vorderen van een verklaring voor recht als opmaat voor een schadestaatprocedure, zoals in dit geding het geval is, is dan ook niet zonder belang.
Vordering I.F: kosten onteigeningsdeskundige
4.10.
Met deze vordering beoogt [eiser01] kosten vergoed te krijgen voor een door hem zelf ingeschakelde deskundige. De rechtbank verwijst allereerst naar rechtsoverweging 4.5.1. Het is aan [eiser01] om een grondslag te stellen waaruit volgt dat in dit geval de door [eiser01] geleden schade, in de vorm van de door hem gemaakte kosten voor de inschakeling van een deskundige, voor rekening van een ander komen.
4.11.
[eiser01] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit de rechtbank een overeenkomst kan afleiden die behelst dat de gemeente de kosten zou vergoeden; hierin kan dus geen grond worden gevonden voor toewijzing van dit deel van de vordering.
4.12.
Voor zover [eiser01] dit deel zijn vordering grondt op onrechtmatige daad, strandt het eveneens, want voor een vordering uit onrechtmatige daad is allereerst onrechtmatig handelen nodig. De feiten en omstandigheden die [eiser01] in dit kader heeft gesteld leveren noch afzonderlijk, noch gezamenlijk beoordeeld onrechtmatig handelen op van de gemeente.
4.12.1.
Er lijkt niet altijd even best te zijn gecommuniceerd en er lijkt uiteindelijk geen vervolg te zijn gegeven aan het (onderzoek naar) bedrijfsverplaatsing van [eiser01] , maar dat levert nog geen schadeplichtigheid op aan de kant van de gemeente. Ieder onderzoeks of onderhandelingstraject draagt in zich een onzekerheid over de uitkomst. Er was nooit een garantie op een positief besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente.
4.12.2.
Een harde toezegging waarop [eiser01] mocht vertrouwen is evenmin gesteld; [naam07] , [naam08] en [naam09] waren geen lid van het college. Gesteld is dat [naam07] namens het college handelde toen hij [eiser01] benaderde over een vrijwillige bedrijfsverplaatsing. Echter, uit dat enkele gegeven – wat er ook van zij – kan niet worden afgeleid dat het college op voorhand akkoord was met een bedrijfsverplaatsing. Zulks te minder omdat, op het te verplaatsen bedrijf na, nog geen enkele parameter (zoals: bestemming, tijdspad, kosten, te vergoeden deel daarvan, bijzondere bedingen) van die bedrijfsverplaatsing bekend was. De gestelde status van de [naam07] , [naam08] en [naam09] als ‘zwaargewichten’ is – wat daarvan ook zij – evenmin voldoende: alleen daaraan kan niet de verwachting worden ontleend dat het
dustot een oplossing zal komen.
4.12.3.
De gestelde feiten en omstandigheden leveren geen aanknopingspunt voor de conclusie die [eiser01] eraan verbindt, namelijk dat de gemeente dit traject zou hebben gebruikt als een middel in een (omvangrijker) uitputtingsslag. Ook voor [eiser01] conclusie dat de gemeente van aanvang af helemaal geen bedrijfsverplaatsing wilde ziet de rechtbank geen enkel concreet aanknopingspunt.
Vordering I.G: exploitatie bedrijf
onderdeel 1: onvoldoende rekening houden met bedrijfsexploitatie
4.13.1.
Dit deel van de vordering is te onbepaald en moet reeds daarom worden afgewezen.
4.13.1.1. Om een oordeel te kunnen geven over de kern van het onderdeel (‘onvoldoende rekening […] houden met’) is noodzakelijk dat de rechter de belangenafweging van (bestuursorganen van) de gemeente kan toetsen. Die belangenafweging moet per beslissing worden gemaakt door (bestuursorganen van) de gemeente. Het algemeen belang moet in acht worden genomen en afgewogen tegen de verschillende individuele belangen, waaronder – maar zeker niet uitsluitend – de individuele belangen van [eiser01] . Daarbij bestaat voor (bestuursorganen van) de gemeente een behoorlijke mate van beoordelings en beleidsvrijheid. De rechter treedt niet in die vrijheden en kan de belangenafweging slechts terughoudend beoordelen. De rechter is immers geen bestuurder. Zonder concrete omschrijving van het aan de gemeente verweten handelen of nalaten, is het niet mogelijk een dergelijke toetsing uit te voeren.
4.13.1.2. Verder geldt dat de burgerlijke rechter een belangenafweging alleen kan toetsen in gevallen waarin een bestuursrechtelijke rechtsgang niet open staat of stond. Of er een bestuursrechtelijke rechtsgang open staat of stond, is afhankelijk van wat de (bestuursorganen van de) gemeente precies verweten wordt. Ook dit is een reden dat zonder nadere omschrijving de rechtbank thans niet de gevraagde toetsing kan uitvoeren en dus niet de gevraagde verklaring voor recht kan geven.
4.13.1.3. Voor zover uit de stellingen van [eiser01] moet worden opgemaakt dat de rechtbank hier moet invullen wat [eiser01] heeft gesteld ter onderbouwing van andere vorderingen, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Zoals al eerder overwogen, is het niet aan de rechtbank om de vorderingen en stellingen van partijen te formuleren en bovendien beoordeelt de rechtbank het gestelde al bij de behandeling van de andere vorderingen.
onderdeel 2: belemmeren of bemoeilijken
4.13.2.
Ook dit onderdeel is te onbepaald om te kunnen beoordelen. Niet iedere belemmering of bemoeilijking is onrechtmatig, niet over alle belemmeringen of bemoeilijkingen kan de burgerlijke rechter zich een oordeel vormen.
onderdeel 3: plaatsing rotsblokken zonder onderliggend verkeersbesluit
4.13.3.
Dit onderwerp hangt nauw samen met vordering VIII en zal aldaar worden beoordeeld.
onderdeel 4: bedrijfsexploitatie van [eiser01] onder het vigerende bestemmingsplan
4.13.4.
Een bestemmingsplan is een bestuursrechtelijk instrument waarbij is voorzien in een bestuursrechtelijke rechtsgang, waarin zowel de totstandkoming van het bestemmingsplan als zijn inhoud aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Voor de burgerlijke rechter is op dit punt geen rol weggelegd; in zoverre is [eiser01] niet-ontvankelijk.
onderdeel 5: niet verder onderhandelen over bedrijfsverplaatsing
4.13.5.
Er bestaat een grote vrijheid voor partijen om te besluiten onderhandelingen aan te gaan of af te breken. Uit de door [eiser01] gestelde feiten en omstandigheden volgt niet dat de onderhandelingen in een zodanig vergevorderd stadium waren dat deze redelijkerwijs niet meer door de gemeente mochten worden beëindigd. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
Vordering III: proceskostenvergoeding voor diverse procedures
4.14.
Met deze vordering beoogt [eiser01] een integrale vergoeding van proceskosten te verkrijgen voor werkzaamheden in eerder gevoerde en in parallel lopende procedures.
4.14.1.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering te onbepaald geformuleerd is om te kunnen worden toegewezen. Weliswaar kan de omvang van de schade worden vastgesteld in een schadestaatprocedure, maar in dit geding moet wel worden vastgesteld welke geschillen [eiser01] bedoelt. De omschrijving ‘diverse geschillen’ is te onbepaald. Voorts wekt de zinsnede ‘rechtskosten en werkzaamheden voorafgaand aan deze rechterlijke procedure alsmede tijdens deze procedure’ de suggestie dat het gaat om proceskosten die met dit geding te maken hebben. Echter, uit het gedeelte tussen haken lijkt te volgen dat er andere procedures worden bedoeld (er was in dit geding geen zitting op 20 december 2019). Bovendien ziet vordering IX kennelijk op de proceskostenveroordeling in dit geding. De rechtbank herinnert eraan dat het niet aan haar is om een vordering te formuleren; dat is aan de eisende partij.
4.14.2.
Daarbij komt dat de vordering geen rekening houdt met de exclusieve bevoegdheid van de bestuursrechter met betrekking tot proceskosten in bestuursrechtelijke geschillen. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij reeds heeft geoordeeld in de rechtsoverwegingen 4.8.1 tot en met 4.8.3.
Vordering IV: handelen van de gemeente op of rond het erf van [eiser01]
onderdeel a: verbod tot betreding of belemmering van het erf
4.15.1.
Onderdeel a van de vordering behelst een verbod voor de gemeente om het erf van [eiser01] te betreden of te belemmeren.
4.15.1.1. Een verbod is slechts dan aan de orde als op voorhand de onrechtmatigheid vaststaat. Echter, de gemeente is een publiekrechtelijke rechtspersoon, waarvan (bepaalde) medewerkers en bestuursorganen bijzondere bevoegdheden hebben, waaronder het betreden van het erf van [eiser01] . De rechtbank noemt hier drie voorbeelden:
  • Toezichthouders mogen op grond van artikel 5:15, eerste lid, van de Awb elke plaats betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner. Een erf is echter geen woning, dus deze uitzondering doet zich niet voor.
  • Wanneer een orgaan van de gemeente besluit tot toepassing van bestuursdwang, hebben door het bestuursorgaan aangewezen personen op grond van artikel 5:27 van de Awb toegang tot elke plaats, zonder uitzondering.
  • Op grond van artikel 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, gelezen in verbinding met artikel 231, tweede lid, aanhef en onder b, heeft de heffingsambtenaar recht op toegang tot gebouwen en gronden indien dit nodig is voor belastingheffing.
Reeds gelet hierop kan een algemeen betredingsverbod niet worden uitgesproken.
4.15.1.2. Wat precies onder het belemmeren van een erf moet worden verstaan is onduidelijk; in het algemeen kan alleen een handeling worden belemmerd, maar niet een zaak. Als de rechtbank dit onderdeel van de vordering zo moet opvatten dat de toegang tot het erf, of de bezigheden op het erf, niet mogen worden belemmerd, miskent de vordering het feit dat niet elke belemmering onrechtmatig is. Voor zover het gaat om belemmeringen van bezigheden op het erf, wijst de rechtbank erop dat de bovengenoemde voorbeelden niet alleen kunnen leiden tot rechtmatig betreden van het erf, maar ook tot het rechtmatig belemmeren van bezigheden op het erf.
4.15.1.3. Voor zover het gaat om de toegang tot het erf: er zijn in het dagelijks verkeer legio situaties die een belemmering van toegang van kortere of langere duur kunnen opleveren. Echter, dat enkele gegeven is op zichzelf onvoldoende om van onrechtmatig handelen te kunnen spreken. Wanneer het in het bijzonder gaat om belemmeringen in de vorm van verkeersmaatregelen, geldt dat bestuursorganen van de gemeente in voorkomende gevallen alle betrokken belangen zullen moeten afwegen en een keuze moeten maken. De civiele rechter kan de vrijheid die deze bestuursorganen hebben bij deze belangenafweging niet doorkruisen met een algemeen belemmeringsverbod. Dit zou er feitelijk op neerkomen dat in alle gevallen de belangen van [eiser01] vóór (alle) andere belangen gaan. Dat doet geen recht aan de belangen van concrete individuele derden, noch aan het algemeen belang. Kortom: ook een algemeen belemmeringsverbod kan niet worden uitgesproken.
onderdeel b: gebod tot tijdige kennisgeving
4.15.2.
Onderdeel b van de vordering behelst een gebod om [eiser01] tijdig een voorafgaande kennisgeving te sturen als op of rond het bedrijf van [eiser01] werkzaamheden zullen worden uitgevoerd.
4.15.2.1. De rechtbank is allereerst van oordeel dat een dergelijk gebod feitelijk onuitvoerbaar is gezien de voorgestelde formulering. Weliswaar is
ophet bedrijf van [eiser01] een duidelijk afgebakend terrein, maar
rondomis een begrip dat op allerlei manieren kan worden uitgelegd. Voorafgaand is duidelijk, maar tijdig is een begrip dat ook voor allerlei uitleg vatbaar is. Een dergelijk gebod uitspreken is dus vragen om executieproblemen en dat alleen al maakt dat het gevraagde gebod niet kan worden uitgesproken.
4.15.2.2. Voorts is een concreter gebod – door de rechtbank binnen de grenzen van het gevorderde geformuleerd – niet aan de orde. Er is namelijk geen algemene, onder alle omstandigheden geldende, mededelingsplicht voor de gemeente. Er is geen wettelijk voorschrift waarop die gestoeld kan worden, er is geen tussen [eiser01] en de gemeente geldende contractuele verbintenis die eraan ten grondslag kan worden gelegd. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
onderdeel c: algemeen verbod op stalling en hinder
4.15.3.
Onderdeel c faalt om de redenen uiteengezet in rechtsoverweging 4.15.1.1.
Vorderingen V en VI: aanpassing en plaatsing van hekwerken
4.16.1.
Naar hun omschrijvingen strekken de primaire vorderingen tot nakoming van een verbintenis, wat mede blijkt uit de subsidiaire vorderingen tot vervangende schadevergoeding als nakoming niet mogelijk is. De burgerlijke rechter is bevoegd over dergelijke vorderingen te oordelen en in zoverre is [eiser01] ook ontvankelijk.
4.16.2.
Het is de rechtbank echter onduidelijk uit welke verbintenissen de nakomingsvorderingen voortvloeien. De stellingen van [eiser01] geven uitgebreid het overleg weer dat [eiser01] en de gemeente hebben gevoerd om tot een oplossing te komen. Dat heeft geleid tot een overeenkomst over een noodhek (rechtsoverweging 4.6.3.5), maar daar zijn vorderingen V en VI kennelijk niet op gebaseerd. Ook is er is sprake geweest van een plan van aanpak (rechtsoverweging 2.10.4), maar vaststaat dat [eiser01] daarmee niet heeft ingestemd, zodat hieruit geen overeenkomst is ontstaan (zie ook rechtsoverweging 4.6.2). Een andere mogelijke bron van verbintenissen waarvan nakoming wordt gevorderd kan de rechtbank niet afleiden uit de stellingen van [eiser01] .
4.16.3.
Bij gebrek aan grondslag moeten de primaire vorderingen dan ook worden afgewezen.
4.16.4.
Voor vervangende schadevergoeding is noodzakelijk dat wordt vastgesteld welke verbintenis wordt vervangen. Dat kan, zoals hierboven in rechtsoverweging 4.16.2 is geoordeeld, niet worden vastgesteld. Daarom moeten ook de subsidiaire vorderingen worden afgewezen.
Vordering VII: dwangsom in verband met het gedrag van [naam01] en anderen
4.17.
De rechtbank verwijst naar wat zij reeds heeft geoordeeld in rechtsoverwegingen
4.3.3
tot en met 4.3.3.3 en wijst daarom deze vordering af.
Vorderingen VIII en I.G, onderdeel 3: inrichting Boergoensevliet
inleiding
4.18.
Met de verschillende onderdelen van deze vorderingen komt [eiser01] op tegen de inrichting van de Boergoensevliet.
4.18.1.
Bij de inrichting van een weg moet een groot aantal belangen worden afgewogen. Daarbij zijn algemene belangen in het geding (zoals de veiligheid van de weggebruikers en de doorstroming van het verkeer in de stad of in de wijk) en individuele belangen (zoals de belangen van de direct aan de betreffende straat wonende personen). Het is bij uitstek het bestuur dat die belangen tegen elkaar moet afwegen en in de regel is het de bestuursrechter die die belangenafweging beoordeelt.
4.18.2.
Het inrichten van een weg is echter strikt genomen een feitelijke handeling (of een samenstel van feitelijke handelingen), terwijl in het bestuursrecht in de regel alleen kan worden opgekomen tegen besluiten. Een besluit wordt gedefinieerd als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (artikel 1:3, eerste lid, Awb). Tegen deze achtergrond moet artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW94) worden gelezen. Deze bepaling komt erop neer dat wanneer feitelijke maatregelen het aantal categorieën weggebruikers dat gebruik kan maken van een weg beïnvloeden, er een verkeersbesluit moet worden genomen. Op die manier is voorzien in bestuursrechtelijke rechtsbescherming.
4.18.3.
Dit betekent echter niet dat iedere feitelijke handeling bij de inrichting van een weg een verkeersbesluit vereist. Een concreet voorbeeld is het geval waarin de weg op een dijkje reeds is aangewezen en bebord als een fietspad. Op een fietspad mogen geen auto’s komen en dus is het plaatsen van een paal aan het begin van het fietspad géén maatregel die het aantal categorieën weggebruikers dat gebruik kan maken van een weg beïnvloedt. Daarvoor is dus geen apart verkeersbesluit nodig.
4.18.4.
In het bestuursrecht geldt de beginselplicht tot handhaving: een bestuursorgaan is in het algemeen gehouden tot handhaving. Een belanghebbende kan ook expliciet verzoeken tot handhaving over te gaan. Echter, als er concreet zicht is op legalisatie van de situatie, hoeft handhaving niet onder alle omstandigheden te geschieden. Ook hier is sprake van een belangenafweging. Ook hier gaat het niet alleen om individuele belangen (zoals bijvoorbeeld die van de overtreder tegenover die van zijn directe buren), maar ook om algemene belangen. Algemene belangen die spelen zijn onder meer de belangen die worden gediend met het overtreden voorschrift en het belang van handhaving in het algemeen (effectiviteit van wet en regelgeving en tot op zekere hoogte: afschrikwekkende werking).
4.18.5.
Dit alles is niet anders bij handhaving op grond van (afwezigheid van) vergunningen die de gemeente zichzelf verleent (zoals een bouwvergunning voor een nieuw pand van de gemeente) of verkeersbesluiten. Ook dan kan handhaving worden verzocht en ook dan komt het tot een belangenafweging.
4.18.6.
Ten slotte geldt dat bezwaar en beroep in het algemeen geen schorsende werking hebben (artikel 6:16 van de Awb). Het uitgangspunt is de geldigheid van het betreffende besluit, totdat het is ingetrokken, herroepen of vernietigd.
vordering VIII, onderdelen 2 en 3: verboden tot het nemen van verkeersmaatregelen die negatief zijn voor [eiser01]
4.19.
Zoals hierboven al uiteengezet, is het aan het bestuur om de belangen bij een verkeersmaatregel af te wegen en is het aan de bestuursrechter om die belangenafweging te beoordelen. In dit stelsel past niet dat de burgerlijke rechter, zonder acht te (kunnen) slaan op de overige belangen, eenzijdig de belangen van [eiser01] vooropstelt. Deze onderdelen van vordering VIII worden afgewezen.
vordering VIII, onderdeel 5: schadevergoeding voor de plaatsing van rotsblokken zonder verkeersbesluit
4.20.1.
Niet in geschil is dat de gemeente de weg op de Boergoensevliet anders heeft ingedeeld dan voorheen, door het maken van inhammen op de rijbaan en het daarop plaatsen van rotsblokken. Evenmin is in geschil dat deze feitelijke inrichting de weg niet langer toegankelijk heeft gemaakt voor vrachtwagens langer dan 15 meter. Daaruit volgt dat de maatregelen niet hadden mogen worden genomen zonder verkeersbesluit. Nu vaststaat dat de gemeente de maatregelen heeft genomen zonder voorafgaand verkeersbesluit, heeft zij in zoverre onrechtmatig gehandeld.
4.20.2.
Echter, de enkele afwezigheid van een verkeersbesluit heeft niet de gestelde schade van [eiser01] veroorzaakt. Met een geldig verkeersbesluit dat de nieuwe inrichting dekt, ontstaat immers dezelfde schade voor [eiser01] . Daarom is niet voldoende dat er geen verkeersbesluit
was, maar moet aannemelijk worden dat er ook geen verkeersbesluit
zou kunnen zijn. In andere woorden: aannemelijk moet worden dat het college van burgemeester en wethouders voorafgaand aan het treffen van de feitelijke maatregelen niet in redelijkheid een verkeersbesluit had kunnen nemen dat (mede) inhield dat de Boergoensevliet niet langer toegankelijk zou zijn voor voertuigen langer dan 15 m.
4.20.3.
Op dit moment geldt er een verkeersbesluit waarin is bepaald dat voertuigen langer dan 15 m niet van de Boergoensevliet gebruik mogen maken. Zo lang dit niet is ingetrokken of herroepen is door het bestuur of vernietigd door de bestuursrechter, moet de rechtbank uitgaan van de geldigheid ervan. Derhalve moet de rechtbank ervan uitgaan dat op dit moment de belangen van [eiser01] – wat daarvan ook zij – niet opwegen tegen de andere relevante belangen. Er is geen aanwijzing dat de betrokken belangen nu wezenlijk verschillen van de belangen zoals die golden toen de gemeente de maatregelen feitelijk uitvoerde. Daarom is er ook geen aanwijzing dat destijds een weging van belangen tot een andere uitkomst zou hebben geleid of had moeten leiden. Dat betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat de gemeente ook toen al het verkeersbesluit had mogen nemen en dus ook destijds in feite al een basis had voor het nemen van de fysiek beperkende maatregelen, ook al was aan het formele vereiste van een verkeersbesluit niet voldaan. Onder die omstandigheden is er geen ruimte voor schadevergoeding.
vordering VIII, onderdeel 1: verwijdering van rotsblokken
4.21.
De gemeente heeft toegezegd dat zij de rotsblokken zal (laten) verwijderen. Zij is daarmee een verbintenis jegens [eiser01] aangegaan. De rechtbank constateert dat het verwijderen eerder is toegezegd door de gemeente en dat hieraan geen uitvoering is gegeven. Daarom houdt [eiser01] belang bij dit onderdeel van de vordering en het zal ook worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld.
vordering VIII, onderdeel 4: dwangsom
4.22.1.
Omdat onderdelen 2 en 3 van vordering VIII worden afgewezen, deelt de daaraan verbonden dwangsom dat lot.
4.22.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een dwangsom te verbinden aan onderdeel 1 van vordering VIII. Het uitgangspunt is dat van de overheid – ook een lokale overheid – wordt verwacht dat deze zich ook zonder dwangsommen houdt aan een vonnis. In deze zaak is geen aanleiding om anders te veronderstellen.
vordering I.G, onderdeel 3: verklaring voor recht
4.23.
Kennelijk is het doel van de gevraagde verklaring voor het recht, het verkrijgen van schadevergoeding (op grond van vordering II of vordering VIII, onderdeel 5) en een veroordeling tot verwijdering van de rotsblokken (vordering VIII, onderdeel 1). Zoals hierboven in rechtsoverwegingen 4.20.1 tot en met 4.20.3 al is geoordeeld, is geen ruimte voor schadevergoeding. In zoverre ontvalt het belang aan deze verklaring voor recht. Zoals hierboven in rechtsoverweging 4.21 al is geoordeeld, zal de gemeente worden veroordeeld tot verwijdering van de rotsblokken. Ook in zoverre ontvalt het belang aan deze verklaring voor recht. Bij gebrek aan belang zal de rechtbank dan ook deze gevorderde verklaring niet
uitspreken.
Vordering II: schadevergoeding/schadestaatprocedure
primaire vordering: schadestaatprocedure op grond van verklaringen voor recht van vordering I
4.24.1.
Vorderingen I.B2 (rechtsoverweging 4.6.5) en I.E (rechtsoverweging 4.9.1) worden toegewezen, zodat voor vordering II, voor zover deze met deze twee verklaringen voor recht samenhangt, worden toegewezen. De rechtbank neemt in dit vonnis geen beslissing over de gevorderde rente, omdat rente een vorm van schadevergoeding is en daarom het debat daarover beter in de schadestaatprocedure kan worden gevoerd. De rechtbank merkt wel alvast op dat de primair gevorderde rentedatum van 1 november 2013 zich in elk geval voor het noodhek slecht verhoudt met de feitelijke gang van zaken. Immers is pas eind 2016 overeengekomen dat een noodhek zou worden geplaatst.
4.24.2.
Voor het overige wordt vordering II primair afgewezen, omdat de betreffende verklaringen voor recht niet worden uitgesproken.
subsidiaire vordering: schadestaatprocedure op grond van égalitébeginsel
4.25.
Een deel van de primaire vordering wordt toegewezen. Daardoor ontstaat onduidelijkheid over de subsidiaire vordering. Immers, de eis laat in het midden of de subsidiaire vordering alleen ter beoordeling voorligt als de gehele primaire vordering wordt afgewezen, dan wel ter beoordeling voorligt voor zo ver de primaire vordering niet wordt toegewezen. Deze onduidelijkheid komt in beginsel voor rekening en risico van [eiser01] en zou in het algemeen moeten leiden tot niet-behandeling van de subsidiaire vordering. In dit geval zal de rechtbank echter voor wat betreft de uitleg van de vordering [eiser01] het voordeel van de twijfel geven, omdat de gemeente hier geen punt van heeft gemaakt. Bovendien wordt zij, gelet op het oordeel van de rechtbank, niet in haar belang geschaad door het behandelen van de subsidiaire vordering.
4.25.1.
Bij een vordering op grond van het égalitébeginsel moet het gaan om optreden van de overheid in de rol van overheid. Oftewel: de gemeente moet zich bezighouden met een taak die zij ontleent aan een publiekrechtelijke taak of bevoegdheid.
4.25.2.
Het rooien van bomen is op zichzelf geen publiekrechtelijke taak. Het renoveren van woningen is dat evenmin: renovatie is een private zaak van de huiseigenaar,
ookals hij daartoe wordt gedwongen door de overheid. Het uitoefenen van bestuursdwang is een publieke taak, maar de naar aanleiding daarvan uitgevoerde werkzaamheden zijn dat niet. Het plaatsen van hekwerken, deuren en sleutelbeleid zijn geen publiekrechtelijke taken en de gemeente heeft hier ook niet met toepassing van een publiekrechtelijke bevoegdheid opgetreden. Het gedrag van [naam01] en anderen heeft evenmin te maken met een publiekrechtelijke bevoegdheid: hier spreekt [eiser01] de gemeente aan als werkgever. Voor de aansprakelijkheid op grond van afdeling 6.3.2 BW wordt geen onderscheid gemaakt tussen de overheidswerkgever en de niet-overheidswerkgever. Voor al deze gevallen geldt dat het égalitébeginsel niet van toepassing is en de vordering in zoverre moet worden afgewezen.
4.25.3.
De aanleg en het onderhoud van publieke riolering zijn wel overheidstaken; dit blijkt onder andere uit het feit dat belasting mag worden geheven voor dit specifieke doel (artikel 228a van de Gemeentewet). Het onderhoud van openbare wegen is in de regel eveneens een overheidstaak (vergelijk artikel 16 Wegenwet). In zoverre kan het égalitébeginsel van toepassing zijn, maar dat maakt niet dat dit deel van de subsidiaire vordering toewijsbaar is. Het slaat namelijk kennelijk terug op vordering I.C en deelt daarom het lot van afwijzing van die vordering, om de redenen hierboven aangegeven in rechtsoverwegingen 4.7.2 tot en met 4.7.4.
Proceskosten (tevens vordering IX)
4.26.
Partijen zijn over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld. De proceskosten worden daarom gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.27.
De veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat kan uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard en de gemeente heeft zich hier niet tegen verzet, zodat het vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Een verklaring voor recht kan niet worden geëxecuteerd en kan dus niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Een gebod tot verwijdering van rotsblokken kan, anders dan een daaraan te verbinden dwangsom, naar zijn aard niet worden geëxecuteerd en wordt daarom niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiser01] niet-ontvankelijk in vorderingen I.D en I.G, onderdelen 3 en 4;
5.2.
verklaart het volgende voor recht:
a. de gemeente is aansprakelijk voor de door [eiser01] geleden schade en nog te lijden schade door geen uitvoering te geven aan de overeengekomen plaatsing van een tijdelijk (demontabel) noodhek op het erf van [eiser01] aan de zijde Voornsevliet;
b. de gemeente is aansprakelijk voor het onrechtmatig handelen van haar ambtenaar [naam02] , die op of omstreeks 25 maart 2013 tijdens een vorstperiode het dak van een opstal van [eiser01] heeft betreden, waardoor [eiser01] schade heeft geleden;
5.3.
veroordeelt de gemeente tot vergoeding aan [eiser01] van de onder 5.2 bedoelde schade, op te maken bij staat;
5.4.
gebiedt de gemeente om uiterlijk de achtentwintigste dag volgend op de betekening van dit vonnis de rotsblokken te verwijderen die zich bevinden in de berm van het westelijke weggedeelte van de Boergoensevliet te Rotterdam, tussen de Frans Bekkerstraat en de Kromme Zandweg;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het onderdeel 5.3 betreft;
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2020.
1407/2054