Op 21 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van een cliënte, die lijdt aan een verstandelijke beperking, autismespectrumstoornis en posttraumatische stressstoornis. Het verzoek tot machtiging werd ingediend door het CIZ op 30 november 2020, na een eerdere machtiging op basis van de Wet Bopz die liep tot 13 december 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte niet in staat was om zich te laten horen en haar advocaat heeft namens haar het woord gevoerd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2020 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de moeder van cliënte en een orthopedagoog. De rechtbank heeft beoordeeld of de arts voor verstandelijk gehandicapten bevoegd was om de medische verklaring op te stellen, gezien de psychiatrische problematiek van cliënte. De rechtbank concludeert dat de arts, ondanks de aanwezigheid van psychiatrische problematiek, bevoegd was om de verklaring op te stellen, omdat de verstandelijke beperking van cliënte de hoofdrol speelt in haar zorgbehoefte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte voortdurend toezicht nodig heeft om ernstig nadeel te voorkomen, waaronder levensgevaar en ernstige psychische schade. De rechtbank oordeelt dat de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om het ernstig nadeel te voorkomen en dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn. De machtiging tot voortzetting van het verblijf is verleend tot en met 13 december 2021, ondanks het verzet van cliënte tegen deze voortzetting.