ECLI:NL:RBROT:2020:12202

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
C/10/608768 / FA RK 20-9327
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot voortzetting van verblijf op grond van de Wet zorg en dwang voor cliënten met verstandelijke beperkingen

Op 21 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van een cliënte, die lijdt aan een verstandelijke beperking, autismespectrumstoornis en posttraumatische stressstoornis. Het verzoek tot machtiging werd ingediend door het CIZ op 30 november 2020, na een eerdere machtiging op basis van de Wet Bopz die liep tot 13 december 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte niet in staat was om zich te laten horen en haar advocaat heeft namens haar het woord gevoerd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2020 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de moeder van cliënte en een orthopedagoog. De rechtbank heeft beoordeeld of de arts voor verstandelijk gehandicapten bevoegd was om de medische verklaring op te stellen, gezien de psychiatrische problematiek van cliënte. De rechtbank concludeert dat de arts, ondanks de aanwezigheid van psychiatrische problematiek, bevoegd was om de verklaring op te stellen, omdat de verstandelijke beperking van cliënte de hoofdrol speelt in haar zorgbehoefte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte voortdurend toezicht nodig heeft om ernstig nadeel te voorkomen, waaronder levensgevaar en ernstige psychische schade. De rechtbank oordeelt dat de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om het ernstig nadeel te voorkomen en dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn. De machtiging tot voortzetting van het verblijf is verleend tot en met 13 december 2021, ondanks het verzet van cliënte tegen deze voortzetting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/608768 / FA RK 20-9327
Beschikking van 21 december 2020 betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënte],
geboren op [geboortedatum cliënte] te [geboorteplaats cliënte] ,
hierna: cliënte,
wonende [adres cliënte] , [postcode cliënte] [woonplaats cliënte] ,
waar cliënte verblijft in een accommodatie van de Stichting ASVZ,
advocaat mr. D. Poot te Leiden.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen op 30 november 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van
16 juni 2017;
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam arts] , arts voor verstandelijk gehandicapten, van 12 november 2020;
  • de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van 9 november 2020;
  • een afschrift van het zorgplan van 5 november 2020;
  • een afschrift van de beschikking waarbij mentorschap is ingesteld en een mentor is benoemd
Daarnaast blijkt het verloop van de procedure uit de tussenbeschikking van deze rechtbank van 7 december 2020, de brief van het CIZ van 8 december 2020 en de brief van de advocaat van cliënte van 8 december 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 10 december 2020. Bij die gelegenheid zijn (overeenkomstig artikel
2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) via beeld- en geluidverbinding gehoord:
  • de hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam moeder] , moeder, tevens mentor en bewindvoerder van cliënte;
  • [naam orthopedagoog] , orthopedagoog en [naam teamleider] , teamleider, beiden verbonden aan Stichting ASVZ, locatie Merwebolder
1.3.
De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte niet in staat was zich te doen horen. Cliënte heeft haar advocaat gevraagd om namens haar het woord te voeren, zodat zij haar gebruikelijke dagprogramma kon volgen.

2..Beoordeling

2.1.
Op 8 januari 2020 is door de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) verleend tot en met 13 december 2020. Op 30 november 2020 heeft het CIZ verzocht een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf in een geregistreerde accommodatie te verlenen als bedoeld in artikel 25 lid 1 Wzd.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënte lijdt aan een verstandelijke beperking. Daarnaast is sprake van een autismespectrumstoornis en een posttraumatische stressstoornis.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat bij cliënte naast een verstandelijke beperking ook sprake is van psychiatrische problematiek. De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden is of de arts voor verstandelijk gehandicapten kan worden gezien als een ter zake kundig arts als bedoeld in de Wzd en dus bevoegd was om de medische verklaring op te stellen. Het CIZ en de advocaat stellen zich op het standpunt dat de arts verstandelijk gehandicapten ter zake kundig is en dat het verzoek op grond van de voorliggende medische verklaring behandeld kan worden.
2.4.
Op grond van artikel 5, lid 1 onder e, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is vrijheidsbeneming op grond van een stoornis van de geestvermogens toegestaan mits aan verschillende eisen is voldaan. Eén van de vereisten is een deugdelijk onderzoek naar de beweerde stoornis van de geestvermogens.
2.5.
De Hoge Raad heeft in diverse uitspraken onder de destijds geldende Wet Bopz (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2226 en 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2044) geoordeeld dat op grond van artikel 5, lid 1 onder e, EVRM in het geval een diagnose niet is beperkt tot het eigen deskundigheidsterrein van de arts maar ook het deskundigheidsterrein van een psychiater bestrijkt, een verklaring van een psychiater bij een gedwongen opname is vereist. De wetgever heeft onder de Wzd beoogd, zoals blijkt uit de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2018/19, 35087, nr. 7, p. 9.) de arts voor verstandelijk gehandicapten bevoegd te maken een medische verklaring op te stellen, ook als sprake is van een psychische stoornis. De wetgever heeft toegelicht dat de arts verstandelijk gehandicapten die een medische verklaring afgeeft, daarbij beoordeelt of de cliënt een verstandelijke handicap heeft die zorg op grond van de Wzd noodzakelijk maakt. Op dat moment kan er al sprake zijn van een psychische stoornis, maar die kan zich ook later manifesteren. De arts verstandelijk gehandicapten beoordeelt in zo’n geval zelf of deze psychische stoornis onder de Wzd kan worden behandeld en zal bij twijfel daarover hiervoor een psychiater consulteren.
2.6.
De bovengenoemde jurisprudentie van de Hoge Raad inzake de deskundigheid bij een gedwongen opname is nog altijd onverkort van toepassing. Deze jurisprudentie is immers gebaseerd op artikel 5 EVRM en op vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dat betekent echter niet dat de enkele omstandigheid dat bij een verstandelijk gehandicapte persoon ook sprake is van psychiatrische problematiek, de arts verstandelijk gehandicapten niet bevoegd is om het onderzoek te verrichten dat aan de medische verklaring ten grondslag ligt. De arts verstandelijk gehandicapten die het onderzoek verricht, kan zelf tot de slotsom komen dat de bij de cliënt aanwezige problematiek zijn deskundigheidsgebied te buiten gaat; dan kan de arts verstandelijk gehandicapten een psychiater inschakelen of het onderzoek geheel aan een psychiater overdragen. Wanneer het ernstig nadeel niet uitsluitend of in overwegende mate wordt veroorzaakt door een verstandelijke beperking maar ook door een psychische stoornis, zal (aanvullend) medisch onderzoek door een psychiater nodig zijn. Uit de medische verklaring moet blijken waarom de arts verstandelijk gehandicapten meent dat de bij de cliënt aanwezige problematiek, mede in relatie tot het beschreven ernstig nadeel, niet zijn deskundigheidsterrein te buiten gaat.
2.7.
De rechtbank kan in het onderhavige geval op grond van de medische verklaring niet vaststellen of de psychiatrische problematiek van cliënte nog binnen het deskundigheidsgebied van de arts verstandelijk gehandicapten valt. Uit de brief van het CIZ van 7 december 2020 blijkt dat de arts voor verstandelijk gehandicapten zichzelf deskundig achtte en dat cliënte door de verstandelijke beperking niet in staat is om de traumatische gebeurtenissen te verwerken. Deze toelichting acht de rechtbank echter te summier.
2.8.
Tijdens de mondelinge behandeling is een uitgebreide toelichting gegeven door de orthopedagoog. Zoals blijkt uit die toelichting komt het beschreven ernstig nadeel voort uit de verstandelijke beperking van cliënte. De traumatische ervaringen en de autismespectrumstoornis maken de problematiek ingewikkelder, maar de verstandelijke beperking zorgt ervoor dat cliënte niet met dagelijkse dingen én ingewikkelde dingen kan omgaan. Vanuit de verstandelijke beperking kan cliënte haar emoties niet reguleren. De wereld om haar heen moet zo duidelijk mogelijk worden gemaakt en dat kan binnen de Wzd-aangeboden zorg worden vormgegeven. Met de gegeven toelichting is de rechtbank van oordeel dat de arts verstandelijk gehandicapten in het onderhavige geval bevoegd was de medische verklaring op te stellen.
2.9.
Het gedrag van cliënte leidt als gevolg van de verstandelijke handicap gepaard gaande met een psychische stoornis tot ernstig nadeel. Het ernstig nadeel is gelegen in levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade en bedreiging van de veiligheid van de cliënte al dan niet doordat zij onder invloed van een ander raakt. Uit de stukken en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling van de orthopedagoog en de teamleider blijkt dat cliënte voortdurend toezicht nodig heeft om ernstige incidenten te kunnen voorkomen. Er is een hoog risico op suïcide vanuit impulsen, een risico op zelfverwonding en het risico dat cliënte wegloopt bij de instelling. Cliënte ontvangt zeer intensieve zorg om haar zoveel mogelijk structuur en veiligheid te kunnen bieden. Deze zorg kan alleen in een instelling worden geboden. Ondanks de intensieve zorg, raakt cliënte nog steeds overprikkeld, bijvoorbeeld tijdens overgangsmomenten of door spanning over hoe een ander over haar denkt.
2.10.
De voortzetting van het verblijf is noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.11.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.12.
Gebleken is dat cliënte zich verzet tegen voortzetting van het verblijf. De behandelaars zien regelmatig weerstand van cliënte. Zo geeft zij regelmatig aan ergens anders te willen wonen.
2.8.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de vereisten van de Wzd en zal het verzoek worden toegewezen. Het feit dat de machtiging tot voortgezet verblijf oorspronkelijk liep tot en met 13 december 2020 en de Wet Bopz nog op deze machtiging van toepassing is, geeft de rechtbank aanleiding de machtiging te verlenen tot na te noemen datum.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van [naam cliënte] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 13 december 2021.
Deze beschikking is gegeven mr. M.C. Woudstra, voorzitter, mr. D.Y.A. van Meersbergen en mr. B. Krijnen, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
J.D. Verburg, griffier, op 21 december 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.