Uitspraak
ECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 29 oktober 2020;
- het verweerschrift, met producties, ontvangen op 20 november 2020;
- de faxbrief met producties aan de zijde van [verzoeker] , ontvangen op 20 november 2020;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota
2..De feiten
Ik begreep dat er verwarring was over je laatste werkdag, op 31 augustus is de laatste dag van het contract dus is zondag 30 augustus je laatste werkdag. (…)”
Hierbij een bevestiging van het van gesprek van gister zondag 19 juli van het beëindigen van het contract, dit zou betekenen dat 31 augustus u laatste werkdag zou zijn en 1 september bij een nieuw leerbedrijf gelijke tijd met het nieuwe schooljaar zoals besproken. Bij bezwaar kunt u binnen 48 uur reageren. (…)”
3..Het verzoek en de grondslag daarvan
- de opzegging van [verweerder] d.d. 20 augustus 2020 (althans zoals bevestigd in de e-mail van [verweerder] d.d. 21 augustus 2020) te vernietigen;
- [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van salaris over de maanden september en oktober 2020 ad in totaal € 2.264,60 bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, en voorts te vermeerderen met de volledige althans een door de kantonrechter te bepalen percentage ter zake de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
- [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging te voldoen van € 1.242,36 bruto;
- [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] een billijke vergoeding te voldoen van € 1.242,36 bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
- [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] ter zake het tijdvak januari tot en met augustus 2020 een nabetaling te voldoen van € 100,70 bruto;
- [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] ter zake van vergoeding overuren loon te voldoen ad € 4.238,26 bruto;
- [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] te voldoen ter zake van vakantiegeld een bedrag van € 274,64 bruto;
- [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] te voldoen ter zake van de vergoeding niet genoten vakantiedagen een bedrag van € 724,79 bruto;
- Deze bedragen te vermeerderen met 50% althans een door de kantonrechter te bepalen percentage ter zake de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
- [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] een transitievergoeding te voldoen van € 414,12 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
- [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
- [verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] binnen twee dagen na betekening van de ten deze af te geven beschikking deugdelijke loonstroken te verstrekken betreffende de maanden oktober tot en met december 2019 en vanaf juli 2020, alsmede betreffende de aan [verzoeker] te betalen eindafrekeningen vakantierechten, transitievergoeding en vergoedingen;
- [verweerder] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde alsmede het door [verzoeker] betaalde griffierecht daaronder begrepen.
4..Het verweer
5..De beoordeling
Hierbij een bevestiging van het van gesprek van gister zondag 19 juli van het beëindigen van het contract, dit zou betekenen dat 31 augustus u laatste werkdag zou zijn en 1 september bij een nieuw leerbedrijf gelijke tijd met het nieuwe schooljaar zoals besproken. Bij bezwaar kunt u binnen 48 uur reageren.” Niet gebleken is dat [verzoeker] zich op enig moment akkoord heeft verklaard met de inhoud van deze e-mail, noch dat [verzoeker] een beëindigingsovereenkomst heeft ondertekend. Van een schriftelijke beëindigingsovereenkomst is derhalve geen sprake. Dat [verzoeker] , zoals [verweerder] heeft aangevoerd, meteen een WW-uitkering heeft aangevraagd leidt niet tot een ander oordeel. Immers, met het aanvragen van een WW-uitkering is niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste als bedoeld in artikel 7:670b lid 1 BW. Verder heeft [verweerder] nog verwezen naar een uitspraak van de kantonrechter Rotterdam van 16 april 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:6573). In die zaak waren de mondelinge afspraken tussen werkgever en werknemer in een (concept) beëindigingsovereenkomst neergelegd die per mail door de werkgever aan de werknemer was verstuurd, waarna het de werknemer was die zich op het standpunt stelde dat een beëindigingsovereenkomst tot stand was gekomen. In de onderhavige zaak is door [verweerder] geen (concept) beëindigingovereenkomst opgesteld en per e-mail naar [verzoeker] verzonden, zodat alleen al om die reden de vergelijking met de uitspraak van 16 april 2019 niet opgaat. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat tussen partijen geen schriftelijke beëindigingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:670b lid 1 BW tot stand is gekomen, als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst niet wederzijds goedvinden per 1 september 2020 is geëindigd.
NJ1998, 527).