ECLI:NL:RBROT:2019:6573

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
7377001
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindigingsovereenkomst arbeidsovereenkomst tussen werknemer en RET Bus B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [naam verzoeker], en zijn werkgever, RET Bus B.V. Het geschil betreft de vraag of er een rechtsgeldige beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen, waardoor de arbeidsovereenkomst van de werknemer per 1 oktober 2018 zou zijn geëindigd. De werknemer heeft gesteld dat er op 9 augustus 2018 mondelinge overeenstemming is bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, en dat deze overeenkomst bevestigd is in een e-mail van de P&O-adviseur van RET. De werkgever, RET, heeft echter betwist dat er een geldige overeenkomst tot stand is gekomen, en heeft aangevoerd dat het aanbod op 16 augustus 2018 is herroepen voordat de werknemer schriftelijk akkoord ging.

De procedure begon met een verzoekschrift van de werknemer, dat op 28 november 2018 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van RET op 28 januari 2019. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 maart 2019, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer op 9 augustus 2018 een mondeling aanbod heeft gekregen, dat hij heeft aanvaard, en dat de e-mail van de P&O-adviseur de gemaakte afspraken correct heeft vastgelegd. De rechter oordeelde dat de overeenkomst niet eenzijdig door RET kon worden herroepen en dat het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:670b BW was nageleefd.

De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2018 rechtsgeldig is beëindigd en heeft RET veroordeeld in de proceskosten van de werknemer. De uitspraak bevestigt de rechtsgeldigheid van mondelinge overeenkomsten en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met beëindigingsovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7377001 / VZ VERZ 18-24557
uitspraak: 16 april 2019
beschikking ex artikel 7:686a Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. R. Scheltes,
tegen
de besloten vennootschap
RET Bus B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. A.M. Smits.
Partijen worden hierna [naam verzoeker] en RET genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 28 november 2018;
  • het verweerschrift, met producties, ontvangen op 28 januari 2019.
1.2
De mondelinge behandeling heeft, na twee keer te zijn verplaatst, plaatsgevonden op 26 maart 2019. [naam verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. R. Scheltes. Namens RET is ter zitting verschenen de heer [naam vertegenwoordiger] , directeur exploitatie, bijgestaan door de gemachtigde mr. A.M. Smits.
Beide partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht. Van hetgeen ter zitting met partijen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De beschikking is vervolgens bepaald op heden.

2.De feiten

In deze procedure wordt van de volgende feiten uitgegaan.
2.1
[naam verzoeker] , geboren op [geboortedatum verzoeker] , is op 1 mei 1990 bij RET in dienst getreden. Laatstelijk bekleedde hij op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd de functie van autobuschauffeur. Het salaris bedroeg € 2.570,00 bruto per maand exclusief toeslagen, eindejaarsuitkering en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de cao RET N.V. (hierna: de cao) van toepassing.
2.2
Naar aanleiding van het ‘te laat in dienst komen’ van [naam verzoeker] op 19 juli 2018 heeft er op 24 juli 2018 een gesprek plaatsgevonden tussen [naam verzoeker] , de heer [naam 1] (manager bus bij RET) en mevrouw [naam 2] (sectiechef bij RET). In het verslag van dat gesprek is - voor zover van belang - opgenomen:
“(…) De heer [naam 1] voegt er aan toe dat hij, ondanks dat er verder niets op u of uw functioneren is aan te merken, dan ook niet anders kan dan de procedure tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst in te zetten. De heer [naam 1] geeft aan u met onmiddellijke ingang te schorsen.(…)”
2.3
Op 31 juli 2018 heeft [naam verzoeker] een e-mail gestuurd waarin hij - voor zover van belang - heeft geschreven:
“(…)Verwijzend naar ons gesprek van 24-07-2018 wil ik met deze brief officieel mijn arbeidsovereenkomst bij de RET met wederzijds goed vinden (VSO) beëindigen.(…)”
2.4
Vervolgens heeft op 9 augustus 2018 een nader gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Van dat gesprek is geen verslag opgesteld. Na afloop van het gesprek is door mevrouw [naam 3] (P&O-adviseur bij RET) aan [naam verzoeker] de volgende e-mail verzonden:
“Geachte heer [naam verzoeker] , beste [naam verzoeker] ,
Zoals vanochtend met elkaar besproken, vindt u bijgevoegd de concept beeindigingsovereenkomst met de volgende voorwaarden:
• Einde arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2018 op uw initiatief;
• Toekenning van transitievergoeding betekend met als einddatum 1 oktober 2018;
• U wordt vrijgesteld tot einde dienstverband van alle werkzaamheden, dan wordt u geacht uw
vakantietegoed te hebben genoten per einde arbeidsovereenkomst. Er worden geen uren uitbetaald
per einde dienstverband;
• De verrekening van ouderschapsverlof op grond van artikel 57g CAO RET NV. Dit bedrag zal met de transitievergoeding verrekend worden.
In overleg met u hebben wij een vervolgafspraak met u ingepland op donderdag 16 augustus 2018 om 8.30 uur op de vestiging Sluisjesdijk voor het ondertekenen van de beeindigingsovereenkomst.
Naast ondergetekende zal mevrouw [naam 2] bij deze afspraak aanwezig zijn.
Met vriendelijke groet,
[naam 3]
P&O-adviseur RET Bus B.V.”
2.5
In de concept beëindigingsovereenkomst (hierna: ‘de beëindigingsovereenkomst’) die bij voornoemde email is gevoegd staat in de considerans onder meer het volgende:
“F. dat partijen hierop in onderhandeling zijn getreden en op 9 augustus 2018 zijn
overeengekomen dat het dienstverband tussen partijen onder onderstaande voorwaarden zal worden beëindigd;”
2.6
Op 16 augustus 2018 vond tussen partijen een vervolgafspraak plaats. In het verslag van dat gesprek is - voor zover van belang - opgenomen:
“(…)Vervolgens geeft de heer [naam 1] aan dat de zaak van de heer [naam verzoeker] is besproken met de directie en gelet op het functioneren van de heer [naam verzoeker] besloten is om hem een allerlaatste kans te geven en de arbeidsovereenkomst met de heer [naam verzoeker] niet zullen beëindigen.(…)
Omdat de heer [naam verzoeker] niet reageert op de mededeling van de heer [naam 1] , zegt de heer [naam 1] dat hij snapt dat hij de heer [naam verzoeker] heeft overvallen.(…)”
2.7
In het verslag van het vervolggesprek, gedateerd 22 augustus 2018 staat onder meer het volgende:
“(…)De heer [naam 1] geeft een samenvatting van het gebeuren de afgelopen weken:
(…)Voorafgaand aan dit gesprek op 9 augustus jl. heeft de heer [naam verzoeker] per mail aan de heer [naam 1] gevraagd om de doorbetaling tijdens ouderschapsverlof dat de heer [naam verzoeker] heeft genoten, niet te verrekenen met de transitievergoeding, wanneer overeenstemming zou worden bereikt over beëindiging van het dienstverband.(…)
De heer [naam 1] vraagt aan de heer [naam verzoeker] of hij nog nagedacht heeft over het gesprek dat op 16 augustus jl. plaatsvond en de mogelijke invloed daarvan op zijn toekomstplannen. De heer [naam verzoeker] antwoordt hierop dat hij graag wil dat de beëindigingsovereenkomst in stand blijft, zodat hij op de manier als daarin omschreven de RET Bus B.V. kan verlaten. De heer [naam 1] geeft aan dat dit niet meer aan de orde is.(…)”

3.Het geschil

3.1
[naam verzoeker] verzoekt te verklaren voor recht dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2018 ten einde is gekomen als gevolg van een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, waarbij partijen volledig gebonden zijn aan de bepalingen in de beëindigingsovereenkomst die op 9 augustus 2018 door RET aan [naam verzoeker] is gezonden, met veroordeling van RET in de kosten van de procedure.
3.2
Aan zijn verzoek legt [naam verzoeker] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang -ten grondslag dat partijen op 9 augustus 2018 mondelinge overeenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De bevestiging van de overeenstemming is neergelegd in de e-mail van 9 augustus 2018. Daarmee is aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:670b lid 1 BW voldaan. Het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst was in feite een formaliteit, omdat partijen al tot volledige overeenstemming waren gekomen. RET kan het aanbod niet zonder instemming van [naam verzoeker] herroepen omdat [naam verzoeker] dit aanbod heeft aanvaard (artikel 6:217 BW).
3.3
Het verweer van RET strekt tot niet-ontvankelijk verklaren van [naam verzoeker] in zijn verzoek, althans tot afwijzing van dat verzoek, met veroordeling van [naam verzoeker] in de kosten van de procedure. RET voert daartoe - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende aan.
3.4
Tussen partijen is geen beëindigingsovereenkomst tot stand gekomen nu het aanbod dat namens RET schriftelijk in concept op 9 augustus 2018 naar [naam verzoeker] is verstuurd, op 16 augustus 2018 is herroepen, derhalve voordat [naam verzoeker] hier schriftelijk mee akkoord is gegaan. Er bestaat tussen partijen dus geen overeenkomst waarin afspraken om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goed vinden te komen zijn vastgelegd. De arbeidsovereenkomst duurt derhalve nog voort zodat er geen grond is voor het betalen van een (transitie)vergoeding.
3.5
RET heeft voorts nog een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 7:670b BW en in dat kader gesteld dat een arbeidsovereenkomst alleen schriftelijk rechtsgeldig kan worden beëindigd en dat daarvan geen sprake is.
3.6
De overige stellingen van partijen zullen hierna, voor zover nodig, nog worden besproken bij de beoordeling van het verzoek.

4.De beoordeling

4.1
De beoordeling ziet toe op de vraag of tussen partijen een beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst van [naam verzoeker] per 1 oktober 2018 is geëindigd. Daarover het volgende.
4.2
Ingevolge artikel 6:217 BW komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Indien een aanbod is gedaan, kan dat aanbod volgens artikel 6:219 lid 2 BW herroepen worden zolang het aanbod nog niet is aanvaard.
4.3
Volgens [naam verzoeker] heeft RET hem op 9 augustus 2018 een mondeling aanbod gedaan, na voorafgaande communicatie en afstemming over de daarvoor van belang zijnde onderwerpen, welk aanbod hij in dat gesprek mondeling heeft geaccepteerd. In zijn visie is de e-mail van mevrouw [naam 3] van 9 augustus 2018 slechts een bevestiging van die overeenkomst. RET betwist dat en heeft ter zitting slechts meegedeeld dat mevrouw [naam 3] RET niet heeft meegedeeld dat [naam verzoeker] op 9 augustus 2018 mondeling zijn akkoord heeft gegeven.
4.4
Vastgesteld wordt allereerst dat mevrouw [naam 3] , P&O-adviseur van RET, bij e-mail van 9 augustus 2018 een concept beëindigingsovereenkomst naar [naam verzoeker] heeft gestuurd onder verwijzing naar hetgeen eerder die dag is besproken en zij meldt dat in overleg met [naam verzoeker] een vervolggesprek is ingepland op 16 augustus 2018 voor het tekenen van de bijgevoegde concept beëindigingsovereenkomst. In die concept beëindigingsovereenkomst staat in de considerans in onderdeel F dat partijen ‘na een onderhandeling op 9 augustus 2018 zijn overeengekomen’ dat het dienstverband zal worden beëindigd conform de voorwaarden in die overeenkomst en dat de overeenkomst op 16 augustus 2018 zal worden getekend.
4.5
Uit de e-mail van mevrouw [naam 3] kan, zoals [naam verzoeker] ook heeft betoogd, worden afgeleid dat de tussen partijen in de aanloop naar de concept beëindigingsovereenkomst nog ter discussie staande onderwerpen op 9 augustus 2018 waren ‘uitonderhandeld’. RET heeft ook niet gesteld dat dit niet zo is.
4.6
Gelet op het gemotiveerde betoog van [naam verzoeker] , had het op de weg van RET gelegen om haar stellingen nader te concretiseren c.q. te onderbouwen, bijvoorbeeld door nadere informatie te verstrekken over de inhoud van het gesprek dat op 9 augustus 2018 heeft plaatsgevonden. In dit kader heeft RET ter zitting slechts gesteld dat zij van mevrouw [naam 3] niet heeft vernomen dat [naam verzoeker] akkoord was met het aanbod, hetgeen niets zegt over de vraag of [naam verzoeker] akkoord is gegaan. Gelet op dit alles wordt aan het betoog van RET voorbij gegaan.
4.7
Het voorgaande leidt ertoe dat geoordeeld wordt dat op 9 augustus 2018 tussen RET en [naam verzoeker] een beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen conform het concept zoals dat aan [naam verzoeker] is gestuurd. Dat mevrouw [naam 3] in haar e-mail spreekt over een ‘concept’ beëindigingsovereenkomst en dat in de e-mail staat ‘besproken’ en niet ‘afgesproken’, zoals RET heeft aangevoerd, maakt dit in het licht van het bovenstaande niet anders nu vastgesteld kan worden dat er in feite geen sprake was van een concept, maar van een eindstuk dat op 16 augustus 2018 getekend zou worden, zoals afgesproken. Dat [naam verzoeker] niet meer op de mail van mevrouw [naam 3] heeft gereageerd, is evenmin relevant nu er voor [naam verzoeker] , zoals hij heeft verklaard, geen aanleiding was om te reageren omdat er sprake was van een correcte vastlegging van de gemaakte afspraken en omdat afgesproken was dat er op 16 augustus 2018 zou worden getekend.
4.8
Op grond van het bovenstaande wordt voorts geoordeeld dat de overeenkomst niet (eenzijdig) door RET kan worden herroepen.
4.9
Het beroep van RET op artikel 7:670b BW (het schriftelijkheidsvereiste) slaagt evenmin. De mondelinge afspraak is immers door RET bij e-mail van 9 augustus 2018 door de P&O-adviseur op papier gezet. Daarmee is naar het oordeel van de kantonrechter voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste. Dat partijen die overeenkomst niet hebben getekend, doet daar niet aan af. Het voorschrift uit artikel 7:670b BW strekt bovendien ter bescherming van de belangen van de werknemer en niet van de werkgever en daar wordt op deze wijze aan tegemoet gekomen.
4.1
Gelet op het bovenstaande zal de door [naam verzoeker] verzochte verklaring voor recht worden toegewezen.
4.11
RET zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [naam verzoeker] .

5.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2018 tot een einde is gekomen als gevolg van een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, waarbij partijen volledig gebonden zijn aan de bepalingen van de beëindigingsovereenkomst die op 9 augustus 2018 door RET aan [naam verzoeker] is gezonden;
veroordeelt RET in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam verzoeker] vastgesteld op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking, wat betreft de kostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M.J. Smits en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
28356