Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 28 november 2018;
- het verweerschrift, met producties, ontvangen op 28 januari 2019.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [naam verzoeker], en zijn werkgever, RET Bus B.V. Het geschil betreft de vraag of er een rechtsgeldige beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen, waardoor de arbeidsovereenkomst van de werknemer per 1 oktober 2018 zou zijn geëindigd. De werknemer heeft gesteld dat er op 9 augustus 2018 mondelinge overeenstemming is bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, en dat deze overeenkomst bevestigd is in een e-mail van de P&O-adviseur van RET. De werkgever, RET, heeft echter betwist dat er een geldige overeenkomst tot stand is gekomen, en heeft aangevoerd dat het aanbod op 16 augustus 2018 is herroepen voordat de werknemer schriftelijk akkoord ging.
De procedure begon met een verzoekschrift van de werknemer, dat op 28 november 2018 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van RET op 28 januari 2019. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 maart 2019, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer op 9 augustus 2018 een mondeling aanbod heeft gekregen, dat hij heeft aanvaard, en dat de e-mail van de P&O-adviseur de gemaakte afspraken correct heeft vastgelegd. De rechter oordeelde dat de overeenkomst niet eenzijdig door RET kon worden herroepen en dat het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:670b BW was nageleefd.
De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2018 rechtsgeldig is beëindigd en heeft RET veroordeeld in de proceskosten van de werknemer. De uitspraak bevestigt de rechtsgeldigheid van mondelinge overeenkomsten en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met beëindigingsovereenkomsten.