In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2020, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, Thuiszorg Inis B.V. [eiseres] is sinds 8 december 2008 in dienst bij Inis en is werkzaam als medewerker huishoudelijke hulp. De arbeidsovereenkomst valt onder de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (cao VVT). Het geschil betreft de vraag of [eiseres] recht heeft op betaling van salaris over de reistijd tussen cliënten, en of er sprake is van finale kwijting op basis van een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst.
De procedure begon met een dagvaarding op 24 februari 2020, waarin [eiseres] vorderingen indiende voor het recht op salaris over reistijd en betaling van achterstallig salaris over de jaren 2014 tot en met 2019. Inis betwistte deze vorderingen en stelde dat er finale kwijting was verleend in een eerdere procedure, waarin een vaststellingsovereenkomst was gesloten. De kantonrechter oordeelde dat de uitleg van de vaststellingsovereenkomst niet enkel taalkundig kan worden benaderd, maar dat ook de Haviltex-norm van toepassing is, waarbij gekeken moet worden naar de redelijke verwachtingen van partijen.
De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [eiseres] tot betaling van loon over de periode tot en met 2017 moest worden afgewezen, omdat partijen elkaar finale kwijting hadden verleend. Voor de jaren 2018 en 2019 oordeelde de rechter echter dat [eiseres] recht had op betaling van salaris over de reistijd tussen cliënten, en dat Inis niet had aangetoond dat hiervoor al salaris was betaald. De vordering tot betaling van achterstallig salaris over deze jaren werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kosten van de procedure werden ook aan Inis opgelegd, aangezien zij in het ongelijk was gesteld.