ECLI:NL:RBROT:2020:11169

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
8363462
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg finale kwijting vaststellingsovereenkomst en salaris over reistijd in de thuiszorg

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2020, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, Thuiszorg Inis B.V. [eiseres] is sinds 8 december 2008 in dienst bij Inis en is werkzaam als medewerker huishoudelijke hulp. De arbeidsovereenkomst valt onder de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (cao VVT). Het geschil betreft de vraag of [eiseres] recht heeft op betaling van salaris over de reistijd tussen cliënten, en of er sprake is van finale kwijting op basis van een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst.

De procedure begon met een dagvaarding op 24 februari 2020, waarin [eiseres] vorderingen indiende voor het recht op salaris over reistijd en betaling van achterstallig salaris over de jaren 2014 tot en met 2019. Inis betwistte deze vorderingen en stelde dat er finale kwijting was verleend in een eerdere procedure, waarin een vaststellingsovereenkomst was gesloten. De kantonrechter oordeelde dat de uitleg van de vaststellingsovereenkomst niet enkel taalkundig kan worden benaderd, maar dat ook de Haviltex-norm van toepassing is, waarbij gekeken moet worden naar de redelijke verwachtingen van partijen.

De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [eiseres] tot betaling van loon over de periode tot en met 2017 moest worden afgewezen, omdat partijen elkaar finale kwijting hadden verleend. Voor de jaren 2018 en 2019 oordeelde de rechter echter dat [eiseres] recht had op betaling van salaris over de reistijd tussen cliënten, en dat Inis niet had aangetoond dat hiervoor al salaris was betaald. De vordering tot betaling van achterstallig salaris over deze jaren werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kosten van de procedure werden ook aan Inis opgelegd, aangezien zij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8363462 \ CV EXPL 20-7223
uitspraak: 20 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: FNV Bondgenoten,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Thuiszorg Inis B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
gemachtigde: mr. L. Hennink.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “Inis”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de dagvaarding van 24 februari 2020 met producties;
  • de conclusie van antwoord met één productie;
  • de conclusie van repliek met producties, en
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1
[eiseres] is sinds 8 december 2008 bij Inis in dienst.
2.2
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (hierna: “cao VVT”) van toepassing.
2.3
[eiseres] is werkzaam in de functie van medewerker huishoudelijke hulp.
2.4
Inis is een organisatie die thuiszorg levert.
2.5
In de zaak tussen partijen bij deze rechtbank met zaaknummer 7200826 CV EXPL
18-38353, die is gestart met de dagvaarding van [eiseres] van 5 september 2018, is op
25 februari 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [eiseres] recht heeft op betaling van salaris over de reistijd tussen cliënten;
II. Inis te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van het te weinig betaalde salaris over de
reistijd tussen cliënten over de kalenderjaren 2014 tot en met 2019 ten bedrage van € 2.958,94 bruto;
III. Inis te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke rente over de vordering onder II gerekend vanaf de datum waarop betaling had behoren plaats te vinden tot de dag van algehele voldoening;
IV. Inis te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW over de onder II ingediende vordering;
V. Inis te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 420,59 inclusief btw;
VI. Inis te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
3.2
Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat zij op grond van artikel 1.1.4 van de cao VVT recht heeft op betaling van salaris over de reistijd tussen cliënten. Zij vordert nakoming van dat deel van haar arbeidsovereenkomst door Inis.
3.3
Inis stelt ten aanzien van de periode tot en met 2017 primair dat partijen elkaar finale kwijting hebben verleend in de onder 2.5 bedoelde vaststellingsovereenkomst. Voor alle jaren geldt dat de arbeidstijd begint bij de eerste cliënt en eindigt bij de laatste cliënt. Al die uren heeft [eiseres] uitbetaald gekregen. Dus ook de reistijd van de ene naar de andere cliënt.

4..De beoordeling

2014 tot en met 2017
4.1
Op 25 februari 2019 is tussen partijen een regeling getroffen in de hiervoor genoemde procedure. Onder punt 3 staat:
‘Partijen verklaren dat zij na voornoemde betaling ter zake van het geschil over achterstallig loon tot en met 2017 niets meer van elkaar te vorderen hebben.’
4.2
Volgens [eiseres] gaat die verklaring over iets anders dan de huidige vordering. Volgens Inis betekent het - zoals het er staat - dat [eiseres] in deze procedure geen loon meer kan vorderen over het jaar 2017.
4.3
De vraag wat partijen zijn overeengekomen kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de desbetreffende bepaling. Het gaat erom welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-norm). [1]
4.4
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de regeling betrekking had op achterstallig loon
over de overeengekomen urenterwijl het in deze procedure gaat over reistijd tussen cliënten die ten onrechte niet als werktijd is aangemerkt. [eiseres] benoemt het anders, maar het gaat in beide gevallen om salaris.
4.5
Uit de dagvaarding van de eerdere procedure blijkt dat [eiseres] niet alleen salaris en emolumenten over 753,69 uren vorderde, maar ook salaris over vakantieverlof en twee eenmalige uitkeringen conform artikel 3.9A cao VVT. Die procedure ging dus over meer dan alleen de overeengekomen uren.
4.6
[eiseres] werd (ook) in de vorige procedure bijgestaan door een jurist van FNV. Verschillende artikelen uit de cao VVT zijn aan de eerdere vordering ten grondslag gelegd. Op basis van die artikelen en de salarisspecificaties heeft de toenmalige gemachtigde van [eiseres] berekeningen gemaakt van nog uit te betalen uren.
4.7
Gelet op deze omstandigheden kan de zeer beperkte uitleg door [eiseres] van de inhoud van de bepaling in de regeling niet worden gevolgd. Dat geldt nog meer omdat het een vaststellingsovereenkomst betreft ter beëindiging van een juridische procedure. Daarin wordt doorgaans juist niet ingegaan op alle verschillende geschilpunten, maar worden afspraken vastgelegd om ‘van elkaar af te zijn.’
4.8
Nu partijen elkaar bij die overeenkomst finale kwijting hebben verleend, betekent dat in deze procedure de vordering van [eiseres] tot betaling van loon over de periode tot en met 2017 moet worden afgewezen.
2018 en 2019
4.9
Partijen zijn het erover eens dat reistijd tussen cliënten arbeidsduur is.
4.1
Partijen zijn het erover eens dat over arbeidsduur salaris moet worden betaald.
4.11
Inis stelt zich op het standpunt dat er al salaris over de reistijd tussen cliënten aan [eiseres] is betaald.
4.12
Uit de door [eiseres] in het geding gebrachte roosters, loonstroken en berekeningen blijkt dat niet. Daaruit blijkt dat de bij cliënten gewerkte uren zijn betaald. Niet de reistijd tussen cliënten.
4.13
Het verweer van Inis slaagt dus niet.
4.14
De geldvordering van [eiseres] ten aanzien van achterstallig salaris over de jaren 2018
(€ 598,32 bruto) en 2019 (€ 397,43 bruto) wordt daarom toegewezen.
4.15
[eiseres] heeft rente gevorderde vanaf ‘de datum waarop betaling had behoren plaats te vinden.’ Zij heeft niet gespecificeerd wat die datum is/data zijn. De rente wordt daarom voor 2018 toegewezen vanaf 1 februari 2019 en voor 2019 vanaf 1 februari 2020.
4.16
[eiseres] heeft belang bij de gevraagde verklaring voor recht. Die zal worden gegeven.
4.17
De wettelijke verhoging wordt toegewezen zoals gevorderd.
4.18
Aan buitengerechtelijke incassokosten wordt een bedrag van € 149,36 toegewezen (15% van het toegewezen bedrag aan hoofdsom).
4.19
Inis wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

5..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat [eiseres] recht heeft op betaling van salaris over de reistijd tussen cliënten;
veroordeelt Inis tot betaling aan [eiseres] van € 995,75 bruto ter zake van reistijd tussen cliënten over de kalenderjaren 2018 en 2019;
veroordeelt Inis tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke rente over € 598,32 vanaf
1 februari 2019 en over € 397,43 vanaf 1 februari 2020 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Inis tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW over het onder II toegewezen bedrag;
veroordeelt Inis tot betaling van € 149,36 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt Inis in de kosten van de procedure, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 236,00 aan griffierecht, € 106,35 aan dagvaardingskosten en € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
703