4.3.1.Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
De verdachte ontkent de tas met daarin de brandblussers in handen te hebben gehad. Ook ontkent hij iets met heroïne te maken te hebben. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de tas daadwerkelijk vast heeft gehad. De verklaringen van de observerende verbalisanten lopen op dit punt uiteen en er heeft geen DNA-of dactyloscopisch onderzoek plaatsgevonden aan de tas. Evenmin zijn de resultaten bekend van het sporenonderzoek aan de brandblussers.
Verdachte stelt dat de PGP-telefoon niet van hem is. Uit het dossier valt niet af te leiden dat deze telefoon bij de verdachte is aangetroffen. Ook kan niet onomstotelijk worden bewezen dat de verdachte de gebruiker is geweest van deze telefoon. Bovendien valt uit de op die telefoon aangetroffen gekraakte gesprekken niet af te leiden dat deze gesprekken over heroïne gaan en evenmin valt hieruit af te leiden dat degene die de gesprekken voert, wetenschap moet hebben gehad van het feit dat het ging om heroïne.
De verdachte neemt verantwoordelijkheid voor het feit dat hij zich heeft beziggehouden met het schoonmaken, prepareren en verpakken van versnijdingsmiddelen, maar niet van heroïne. De verdachte heeft zich geenszins met heroïne beziggehouden. Dit blijkt niet uit de tapgesprekken en evenmin uit de foto’s en video’s die op de telefoon van medeverdachte [naam medeverdachte 1] zijn getroffen. Bovendien is slechts in de brandblussers (waarvan zich één in de slaapkamer in de woning bevond en drie in de tas) daadwerkelijk heroïne aangetroffen.
De raadsvrouw wijst er ook op dat met tapgesprekken behoedzaam moet worden omgegaan. De raadsvrouw verwijst hierbij naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 14 december 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0303) en van de rechtbank Amsterdam 28 mei 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:4296). Dat in de woning geen versnijdingsmiddel is aangetroffen, komt omdat de verdachte al zijn spullen weer meenam als hij klaar was met zijn werkzaamheden. Wat achterbleef was dan ook niet van de verdachte.
Voorts blijkt uit het dossier dat meerdere personen toegang hadden tot de woning. De woning is niet van de verdachte, hij sliep er niet en hij beschikte niet over een sleutel van die woning. De verdachte kwam ook niet in de slaapkamer van de woning, maar alleen in de woon- en werkkamer. Uit het dossier blijkt het tegendeel niet.
Uit niets blijkt dat de verdachte wetenschap had van de voorwerpen met heroïneresten in de slaapkamer. Dat hij met soortgelijke voorwerpen een maand eerder op een filmpje te zien is, is een te ver verwijderd verband. Je kunt met die voorwerpen immers ook versnijdingsmiddel prepareren.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de pleegperiode van het onder 3 ten laste gelegde aangevoerd dat deze verkort dient te worden tot de periode vanaf half december 2019. De verdachte stelt immers dat hij zich vanaf half december 2019 met de werkzaamheden met betrekking tot versnijdingsmiddel heeft beziggehouden.
4.3.2.Beoordeling
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 21 januari 2020 vindt een observatie plaats met de verdachte als subject. Om 20:30 uur ziet een verbalisant dat onder anderen de verdachte met gebruikmaking van een sleutel het pand aan de [adres 1] te Rotterdam binnen gaat. Om 20:37 uur zien twee verbalisanten dat een Nissan Micra wordt geparkeerd op de [straatnaam] te Rotterdam. Zij zien dat de verdachte en NN2 (later blijkt dit medeverdachte [naam medeverdachte 2] te zijn, hierna: [naam medeverdachte 2] ) uit de Nissan stappen en een gevulde sporttas meenemen en richting het portiek [adres 2] te Rotterdam lopen, alwaar de verdachte en [naam medeverdachte 2] aangehouden/staandegehouden worden. De verdachte probeert bij het zien van de politie eerst te vluchten.
Eén van de verbalisanten heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de tas loodzwaar was en dat dit te zien was aan de wijze van tillen. Volgens de verbalisant hebben de verdachte en [naam medeverdachte 2] samen de tas op de rand van kofferbak gezet en heeft de verdachte de tas op zijn schouder gehesen en is met de tas van de auto weggelopen. Een andere verbalisant heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de tas door beide mannen uit de kofferbak werd getild en dat zij beiden moeite moesten doen om de tas op te tillen.
De sporttas blijkt als inhoud drie brandblussers te hebben die alle drie - zo blijkt uit later onderzoek - heroïne bevatten. In totaal gaat het om ruim zestien kilogram heroïne.
Bij de insluitingsfouillering van de verdachte en [naam medeverdachte 2] wordt bij beiden een mobiele telefoon van het merk BQ, type Aquarius aangetroffen, voorzien van versleutelde Encrochat berichten. Het NFI heeft de versleutelde berichten ontsleuteld en hieruit blijkt dat de gebruiker van de telefoon die bij de verdachte is aangetroffen, op 21 januari 2020 het adres [adres 3] als locatie doorgeeft waar een levering van “twee van de ene en één van de andere” moet plaatsvinden, maar dat “diegene die het komt brengen niet aan moet bellen, maar het hem moet laten weten als hij er is.”. Uit de chatgesprekken op de telefoon die bij [naam medeverdachte 2] is aangetroffen, blijkt onder andere dat de gebruiker van deze telefoon op 21 januari 2020 een chatgesprek heeft met een contact genaamd “ [naam persoon] ”. Deze “ [naam persoon] ” gaat de man van de garage bellen die het adres moet doorgeven waar “twee van de ene en één van de andere” moeten worden afgeleverd. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte eigenaar is van een garage/autowasserij gevestigd op het [naam locatie] in Rotterdam. Het contact “ [naam persoon] ” geeft aan de gebruiker van de telefoon, die bij [naam medeverdachte 2] is aangetroffen, door dat hij naar de [adres 3] moet gaan, maar dat hij niet moet aanbellen.
Tijdens de doorzoeking van de woning op 21 januari 2020 aan de [adres 1] te Rotterdam (toebehorend aan medeverdachte [naam medeverdachte 1] ) wordt in de slaapkamer een open brandblusser met daarin een kleine hoeveelheid bruin poeder aangetroffen, dat na onderzoek 20,3 gram heroïne blijkt te zijn. De verbalisant die deze brandblusser heeft aangetroffen, ziet op deze brandblusser een Turkse tekst staan en hij ziet dat op de drie brandblussers die in de sporttas zaten soortgelijke opschriften staan.
Wetenschap inhoud brandblussers (feit 1)
De verdachte had de PGP-telefoon op het moment van aanhouding onder zich en daarmee gaat de rechtbank ervan uit dat hij de eigenaar en gebruiker daarvan is. Het is dan aan de verdachte om aannemelijk te maken dat de telefoon van iemand anders is. De verdachte heeft zich bij de politie en ook later ten aanzien van dit feit op zijn zwijgrecht beroepen. Zelfs ter zitting heeft de verdachte geen enkele verklaring willen afleggen over van wie de telefoon dan zou moeten zijn
Door middel van versleutelde berichten wordt gecommuniceerd over het “net als de vorige keer” bezorgen van cryptisch omschreven goederen naar een woning. Daarnaast heeft de verdachte een tas onder zich met daarin drie brandblussers met als inhoud ruim zestien kilogram heroïne. In voornoemde woning wordt vlak hierna een open, soortgelijke, brandblusser aangetroffen als de brandblussers die in de tas zijn aangetroffen, met daarin iets meer dan twintig gram heroïne. Gelet op voornoemde omstandigheden in samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de verdachte wetenschap had, althans moet hebben gehad, van die inhoud. De rechtbank weegt hierbij ook mee dat deze voor de verdachte belastende omstandigheden om een uitleg vragen en dat een verklaring over wat de inhoud van de tas dán zou moeten zijn, uitblijft.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk ruim zestien kilogram heroïne voorhanden heeft gehad.
Nu de verdachte samen met [naam medeverdachte 2] de tas uit de auto heeft gehaald, richting de woning aan de [adres 1] is gelopen en zij beiden op dat moment over een PGP-telefoon beschikten waarop berichten zijn aangetroffen die duiden op samenwerking, acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in een brandblusser in de woning aan de [adres 1] te Rotterdam aangetroffen heroïne opzettelijk voorhanden heeft gehad. De verdachte is immers op 21 januari 2020 in de woning geweest, hij is die dag buiten de woning gezien met een tas met soortgelijke brandblussers met heroïne en hij heeft verklaard dat hij gedurende een aantal weken in die woning is geweest. Dat de verdachte niet wist dat er een brandblusser met resten heroïne in de slaapkamer van deze woning stond, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande onaannemelijk.
Nu ook de medeverdachte [naam medeverdachte 1] wetenschap van en beschikkingsmacht over deze hoeveelheid heroïne had en nu de verdachte en [naam medeverdachte 1] ook van elkaar wisten dat zij in de woning aanwezig waren, acht de rechtbank voldoende aangetoond dat er sprake was van medeplegen ten aanzien van het aanwezig hebben van deze hoeveelheid heroïne.
Werkzaamheden in de woning (feit 3)
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij werkzaamheden in de woning aan de [adres 1] heeft verricht, maar dat dit slechts betrekking had op het schoonmaken, preparen en verpakken van versnijdingsmiddel, ongeloofwaardig.
In de woning zijn geen versnijdingsmiddelen aangetroffen. De verdachte wordt bovendien met brandblussers met heroïne aangetroffen en is aanwezig geweest in de woning waar een open brandblusser met residu van heroïne staat. Voorts blijkt uit tapgesprekken van de verdachte dat hij op 22 december 2019 met iemand spreekt over de kwaliteit van de door de verdachte geleverde monsters. In dit gesprek wordt onder meer besproken dat de monsters gerookt worden en dat één van de monsters die de verdachte had geleverd, niet ging bobbelen als opium. De rechtbank merkt op dat dit impliceert dat de andere monsters opium bevatten.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heroïne heeft bereid, bewerkt en verwerkt.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank het eens dat de pleegperiode dient te worden verkort. De rechtbank volgt hierin de officier van justitie en gaat uit van een pleegperiode vanaf 1 december 2019.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit samen met (een) ander(en) heeft gedaan. De verdachte zal van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.