ECLI:NL:RBAMS:2019:4296

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
13-654015-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugszaken met betrekking tot heroïne en cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de verkoop en het voorhanden hebben van verdovende middelen, specifiek heroïne en cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van vijf maanden in een woning verbleef waar drugsgerelateerde activiteiten plaatsvonden. De officier van justitie had drie feiten ten laste gelegd, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste twee feiten, namelijk het verkopen en het voorhanden hebben van drugs. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs of dat hij betrokken was bij de verkoop ervan. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte betrokken was bij het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, die bestemd waren voor het bewerken van drugs. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de aanwezigheid van deze middelen in de woning en het gebruik van de telefoon van een medeverdachte voor versluierde communicatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoon van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-654015-19
Datum uitspraak: 28 mei 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1954,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.M. Hoogerheide, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.J.J. Hendrikse, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 11 september 2018 tot en met 26 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)) of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 september 2018 tot en met 26 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 64, in elk geval een of meer slikkersbol(len) (625 gram) en/of 7,69 gram, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of (ongeveer) 585,71 gram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in of omstreeks de periode van 11 september 2018 tot en met 26 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of Peru, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
een (grote) hoeveelheid versnijdingsmiddel (waaronder fenacetine) voorhanden heeft gehad
en/of een of meer gesprek(ken) met een of meer koper(s) en/of verkoper(s) (waaronder [persoon 1] (zie 650016-19)) van voornoemd(e) middel(en) heeft gevoerd en/of een geldbedrag van (in totaal) 699 euro) voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van (medeplegen) van handelen in verdovende middelen (feit 1)
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1 ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft gedurende vijf maanden op het adres [adres 1] in Amsterdam verbleven, te weten de woning van medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de afwezigheid van [medeverdachte] meermaals de telefoon van [medeverdachte] heeft beantwoord. De telefoon van [medeverdachte] is afgeluisterd. In de getapte telefoongesprekken wordt onder meer gesproken over “goed spul”, over hoeveelheden, de geur, vorm (steenvorm), snel reageren en de prijs. Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat in versluierd taalgebruik is gesproken over de verkoop van verdovende middelen. De vraag is of met zekerheid kan worden vastgesteld dat de getapte telefoongesprekken gaan over heroïne of cocaïne.
Het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0303) heeft met betrekking tot de bewijswaarde van getapte telefoongesprekken en het gebruik van versluierde taal onder meer het volgende overwogen.

Om in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als –kort gezegd- betrekking hebbend op cocaïne is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken (en afgeluisterde) woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig. Die door het hof te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de advocaat-generaal voorgestelde duiding slechts dán kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere te bezigen bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. Meer in het bijzonder zal het hof hebben na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van die telefoongesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst.
In de thans ter beoordeling liggende zaak wordt op uiteenlopende wijzen gesproken over te leveren goederen. Gesproken wordt over (onder meer) “steen”, “spul”, “de grote, normale” en “een of tweehonderd kwantiteit”. Hieruit valt niet ondubbelzinnig op te maken dat het gaat om heroïne en/of cocaïne. Bij de doorzoeking van de woning [adres 1] op 26 februari 2019 zijn naast een hoeveelheid heroïne op diverse plaatsen in de keuken en in de bergingskast zakken met wit en bruin poeder aangetroffen. Dit poeder bleek na onderzoek versnijdingsmiddel te zijn. Nu naast heroïne ook versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat terughoudendheid moet worden betracht bij het trekken van een conclusie ten aanzien van de vraag over welke stoffen gesproken wordt in de tapgesprekken. Niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze gesprekken gaan over de levering van heroïne en/of cocaïne, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode in deze stoffen heeft gehandeld.
In het proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris is het volgende opgenomen: “
Toen ik op bezoek was bij [persoon 2] gaf hij aan dat ik dan wel bij hem een tijdje kon verblijven. Als hij vertrok liet hij zijn telefoon achter en instrueerde hij mij wat ik moest doen. Hij had alles al geregeld en klaargelegd. Hij had van tevoren ook besproken welke hoeveelheden en welke prijs. Ik hoefde dan alleen maar iets af te geven aan iemand die iets kwam halen. U vraagt waar de drugs dan waren. Hij bewaarde dat ergens in huis. Ik gaf dat dan aan die persoon.”
Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte ervan op de hoogte was dat hij drugs afleverde. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat deze weergave niet juist is en dat hij niet wist dat wat hij had meegegeven, verdovende middelen betrof. De raadsman heeft vervolgens betoogd dat er bij de rechter-commissaris gesproken is over het afleveren van “pakketten”. De rechter-commissaris heeft als eerste de term drugs gebruikt.
De rechtbank maakt uit het proces-verbaal op dat de rechter-commissaris zelf vraagt waar de drugs waren. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat hier sprake is van miscommunicatie en zal dan ook geen acht slaan op dit deel van de verklaring van verdachte.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de tapgesprekken handelden over de verkoop van heroïne en/of cocaïne en ook niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat de pakketjes die hij mee gaf aan personen drugs bevatten, zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak van (medeplegen) van het voorhanden hebben van verdovende middelen (feit 2)
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 2 ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op het adres [adres 2] in Amsterdam zijn 64 slikkersbollen met heroïne en een hoeveelheid cocaïne aangetroffen. Niet gebleken is dat verdachte op enig moment op dit adres aanwezig is geweest, noch dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne en cocaïne op dit adres.
Op het adres [adres 1] in Amsterdam is een hoeveelheid van 7,69 gram heroïne aangetroffen in een doos in de bergingskast. Hoewel verdachte al enige tijd in de woning verbleef, kan niet worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van deze heroïne dan wel dat hij hier de beschikkingsmacht over had.
Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 3
in de periode van 2 januari 2019 tot en met 26 februari 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, voor te bereiden
een hoeveelheid versnijdingsmiddel, waaronder fenacetine, voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte ernstige redenen had te vermoeden en verdachtes mededader wist, dat die bestemd was tot het plegen van dat feit.
4.4
Nadere bewijsoverweging
In de woning [adres 1] in Amsterdam zijn op diverse plaatsen zakken met versnijdingsmiddel, waaronder fenacetine, aangetroffen. Deze middelen lagen onder meer duidelijk zichtbaar in keukenkastjes en in de oven en ovenlade. Verdachte heeft verklaard dat hij gedurende vijf maanden in de woning verbleef en dat hij ook in de keuken kwam om te koken. Het kan niet anders dan dat verdachte wist dat deze middelen in de woning aanwezig waren.
In de bewezenverklaarde periode heeft verdachte bovendien de telefoon van de medeverdachte gebruikt. In die gesprekken, die zijn uitgeluisterd, heeft verdachte versluierde taal gebruikt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze gesprekken gingen over rauw (Nigeriaans) voedsel. De rechtbank vindt dit niet aannemelijk.
Gelet op het voorgaande en het feit dat verdachte geen verklaring heeft afgelegd over het gebruik van de versnijdingsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in ieder geval ernstige redenen had te vermoeden dat deze middelen bestemd waren voor het bewerken van verdovende middelen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft zich bij requisitoir op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 en 3 bewezen kunnen worden en gevorderd dat verdachte ter zake van die feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
De rechtbank overweegt als volgt. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is op 26 februari 2019 aangehouden in een woning. In deze woning zijn op diverse plaatsen zakken met versnijdingsmiddelen aangetroffen, bestemd om cocaïne en/of heroïne mee te versnijden. Verdachte, die al geruime tijd in de woning verbleef, heeft deze middelen voorhanden gehad en zich aldus schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bewerken van harddrugs. Verdachte heeft op deze manier een rol gespeeld in het voorbereiden van de verspreiding van verdovende middelen. Drugswinsten worden vergroot door het vermengen van drugs met versnijdingsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat voor het aanwezig hebben van versnijdingsmiddelen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
Omdat er geen landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) aanwezig zijn voor dit soort delicten, heeft de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken. Gebleken is dat er geen eenduidige uitspraken zijn en dat de opgelegde straffen afhankelijk zijn van onder meer de hoeveelheid aangetroffen stoffen. In de woning is een hoeveelheid van ongeveer 800 gram versnijdingsmiddel aangetroffen. Nu niet gebleken is dat verdachte op enig moment op het adres [adres 2] in Amsterdam aanwezig is geweest, noch dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de versnijdingsmiddelen op dit adres, wordt de aldaar aangetroffen hoeveelheid niet bij de strafmaat betrokken. De rechtbank is, gelet op de hoeveelheid van ongeveer 800 gram en de overige omstandigheden van het geval, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden in dit geval passend is. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De op te leggen straf is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 3
Medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. L.R. Wisse en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2019.