ECLI:NL:RBROT:2020:10803

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
8292848
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering schadevergoeding wegens onrechtmatige aanhouding door de politie

In deze zaak vordert eiseres schadevergoeding van De Politie naar aanleiding van de onrechtmatige aanhouding van haar zoon op 24 november 2017. De aanhouding vond plaats in de woning van eiseres, waar de politie haar zoon, die als veelpleger bekend was, wilde aanhouden in verband met een diefstal met geweld. Eiseres stelt dat de politie-inval onrechtmatig was en dat zij hierdoor zowel materiële als immateriële schade heeft geleden. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de processtukken en de feiten van de zaak, waaronder de aangifte van de overval en de daaropvolgende aanhouding van de verdachte.

De rechtbank oordeelt dat de aanhouding van de zoon van eiseres rechtmatig was, gezien de omstandigheden en de bekendheid van de verdachte bij de politie. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd dat de aanhouding onrechtmatig was en dat de politie onbetamelijk heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat de gevolgen van het politieoptreden binnen het normale maatschappelijke risico vallen en dat eiseres niet kan aantonen dat er een causaal verband bestaat tussen het politieoptreden en de gestelde schade. Daarom wordt de vordering van eiseres afgewezen en wordt zij veroordeeld in de proceskosten van De Politie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8292848 CV EXPL 20-3532
uitspraak: 2 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
De Politie(regionale eenheid Rotterdam),
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.P. Ceulen.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “De Politie”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 21 januari 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De datum van de uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Op 20 november 2017 is door een teamleider in opleiding werkzaam bij de vestiging van Albert Heijn aan de [adres delict] te Rotterdam aangifte gedaan van een overval althans een diefstal met geweld gepleegd in de winkel op zaterdag 18 november 2017 omstreeks 18:00 uur.
2.2
Naar aanleiding hiervan zijn camerabeelden van de Albert Heijn van die dag rond het tijdstip van het voorval door politieagenten uitgelezen, waarbij de agenten de hen als veelpleger en overlastgever ambtshalve bekende [naam verdachte] (hierna te noemen: [naam verdachte] ) hebben herkend als dader. Omdat ook ambtshalve bekend was dat [naam verdachte] verbleef op het adres van zijn moeder [eiseres] is besloten om in verband met de tegen hem gerezen verdenking [naam verdachte] buiten heterdaad aan te houden in de woning van zijn moeder gelegen aan de [adres] te Rotterdam.
2.3
Op 24 november 2017 om 6:00 uur is [naam verdachte] in die woning aangehouden, waarbij hij in zijn slaapkamer in de woning in bed is aangetroffen, en waarbij tevens een stroomstootwapen is aangetroffen.
2.4
Bij mondeling vonnis van de politierechter van de rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 3 januari 2018, is [naam verdachte] veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken onder meer voor diefstal en voor handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, gepleegd op
18 november 2017 respectievelijk 24 november 2017.
2.5
Bij brief van 10 december 2018 heeft [eiseres] De Staat aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van het optreden van De Politie tijdens de aanhouding van [naam verdachte] op
24 november 2017. Een kopie van de aansprakelijkstelling is tevens gericht aan de korpschef van de eenheid Rotterdam. De aansprakelijkstelling is door De Politie doorgestuurd naar haar aansprakelijkheidsverzekeraar, die op 2 januari 2019 aansprakelijkheid van de hand heeft gewezen.

3..De vordering

3.1
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, De Politie te veroordelen aan haar te betalen € 5.000,- aan vergoeding voor materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, althans door de kantonrechter te bepalen bedragen aan vergoeding voor materiële en immateriële schade, met veroordeling van De Politie in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat de aanhouding van haar zoon [naam verdachte] op 24 november 2017 onrechtmatig is geschied en dat dit aan De Politie kan worden toegerekend. De politie-inval was een vergissing en de zoon had niets te maken met het strafbare feit. De abruptheid van de politie-inval, de manier waarop de politie tegen haar schreeuwde, de brute en intimiderende wijze waarop de politie de woning doorzocht en de minachting voor haar die de politie toonde, hebben veel pijn en angst bij haar veroorzaakt alsook ptss. [eiseres] stelt hierdoor schade te hebben geleden, te weten materiële schade in de vorm van verhuiskosten, medische kosten (eigen risico), schade aan haar woning, reiskosten en dergelijke, alsmede immateriële schade in de vorm van psychische schade.
3.3
De Politie betwist de vordering en concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - primair tot afwijzing daarvan en subsidiair tot toewijzing van slechts een beperkt deel van de vordering, met, zowel primair als subsidiair, veroordeling van [eiseres] in de proceskosten met rente en in de nakosten.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

4..De beoordeling

4.1
Het gestelde door [eiseres] dat de aanhouding van haar zoon [naam verdachte] op 24 november 2017 onrechtmatig, want in strijd met de wet althans in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid, is geschied, is niet onderbouwd en gemotiveerd weersproken door De Politie door overlegging van het betreffende strafdossier tegen [naam verdachte] . Anders dan [eiseres] stelt is overlegging van het strafdossier jegens haar niet onrechtmatig. Uit het strafdossier blijkt welke bevoegdheden en dwangmiddelen zijn aangewend. De mogelijkheid om hiervan kennis te kunnen nemen, heeft niet geleid tot nadere onderbouwing van het gestelde dat de aanhouding van [naam verdachte] onrechtmatig is geweest. Daarom wordt er vanuit gegaan dat diens aanhouding rechtmatig is geweest, mede gelet op de veroordeling van [naam verdachte] en de strafoplegging door de politierechter.
4.2
Echter, ook indien een handeling van De Politie op zichzelf niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt, is zij op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de onevenredig nadelige gevolgen van zodanige handeling, dat wil zeggen de gevolgen die buiten het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico vallen en die op een beperkte groep burgers of instellingen drukken. De vraag of in een bepaald geval de gevolgen van een overheidshandeling buiten het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico vallen, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. [1]
4.3
In dit geval is sprake geweest van de uitvoering van een overheidstaak namelijk politieoptreden naar aanleiding van een verdenking van diefstal met geweld gepleegd door een bij De Politie bekende overlastgevende persoon en veelpleger. Het gewicht van een dergelijk optreden en het daarmee gediende maatschappelijke belang is evident. Er is voor gekozen om te proberen [naam verdachte] aan te houden in de woning van zijn moeder, omdat bekend was dat hij daar veelal verbleef, hetgeen op 24 november 2017 in zijn aanhouding heeft geresulteerd. Zoals overwogen biedt het gestelde geen basis voor het oordeel dat De Politie dit niet heeft kunnen of mogen doen. Het politieoptreden is bovendien voorzienbaar geweest voor [eiseres] , die onweersproken bekend is geweest met de overlastgevende en in strafrechtelijke zin ongeoorloofde activiteiten van haar meerderjarige zoon [naam verdachte] , met veelvuldige politiecontacten tot gevolg. [eiseres] heeft meermaals hulp ingeroepen van De Politie in verband met het gedrag van [naam verdachte] . Desondanks heeft [eiseres] het laten gebeuren dat [naam verdachte] in haar woning verbleef. Een bezoek van De Politie aan haar woning en de mogelijke gevolgen daarvan zijn daarmee binnen het normale maatschappelijk risico van [eiseres] komen te vallen, ook al is zij niet een betrokkene geweest als verdachte.
4.4
Daarbij komt dat het gestelde dat [eiseres] door de politie onbetamelijk is bejegend en zij door het politiebezoek schade heeft geleden en de onderbouwing daarvan op zichzelf genomen reeds twijfelachtig is en bovendien gemotiveerd weersproken is, zodat dit niet vaststaat en het op de weg van [eiseres] had gelegen om nadere onderbouwing te geven voor haar stellingen, wat niet is gebeurd. Het causale verband tussen het politieoptreden en de gestelde schade is niet komen vast te staan en komt ook niet vast te staan. Dat geldt zowel voor de gevorderde materiële schade als voor de gevorderde immateriële schade. Tegenover het onderbouwde verweer is namelijk onvoldoende gesteld om tot bewijs te worden toegelaten.
4.5
Daarom wordt de vordering afgewezen.
4.6
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van De Politie vastgesteld op € 600,- aan salaris voor de gemachtigde, met rente.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Politie vastgesteld op € 600,- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening, en indien [eiseres] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465

Voetnoten

1.Zie HR 30 maart 2001 (ECLI:NL:PHR:2001:AB0801), HR 17 september 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO7887) en HR 13 september 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ7396).