In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 november 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer. Het verzoeker, die niet bij naam is genoemd, had eerder op 31 oktober 2019 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. I. de Greef en mr. R. Kruisdijk. De wrakingskamer, bestaande uit mr. P.C. Santema, mr. M. de Geus en mr. M.G.L. de Vette, had op die datum een eindbeslissing genomen, waardoor de behandeling van de zaak was geëindigd. Het wrakingsverzoek van de verzoeker werd op 13 november 2019 ingediend, na de eindbeslissing van de wrakingskamer, wat leidde tot de conclusie dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking van mr. M. de Geus.
De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking van de rechters van de tweede wrakingskamer buiten behandeling werd gelaten, omdat er sprake was van evident misbruik van recht. De verzoeker had geen feitelijke grondslag voor zijn wrakingsverzoek, aangezien hij al een schriftelijke uitnodiging had ontvangen voor de zitting van de eerste wrakingskamer. De rechtbank benadrukte dat wraking alleen mogelijk is als de rechter nog een zaak behandelt, wat niet het geval was, aangezien mr. M. de Geus al een einduitspraak had gedaan. De verzoeker werd op grond van deze overwegingen niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking.