ECLI:NL:RBROT:2019:9553

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
582780 / HA RK 19-1119
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 21 november 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Verzoeker had een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. T. Boesman, rechter in de rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van een afwijzing door de griffier van zijn verzoek om betalingsonmacht met betrekking tot griffierechten. Verzoeker had eerder bestuursrechtelijk beroep ingesteld tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] en had in dat kader een beroep gedaan op betalingsonmacht. De griffier had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot het wrakingsverzoek. De wrakingskamer oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De rechter had geen inhoudelijke betrokkenheid bij de zaak en de beslissing van de griffier was een procesbeslissing. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek tot verwijzing van de beroepsprocedure naar een andere rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer/rekestnummer 582780 HA RK 19-1119
Beslissing van 21 november 2019
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker.
strekkende tot wraking van:
mr. T. Boesman, rechter in de rechtbank Rotterdam, team Bestuur III (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Verzoeker heeft bestuursrechtelijk beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] van 31 juli 2019 op het door hem ingediende bezwaar tegen het besluit van 20 mei 2019, waarbij de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtshulp is afgewezen. De beroepsprocedure draagt als kenmerk/zaaknummer ROT 19/4185 PW GVZ. Verzoeker heeft in de beroepsprocedure ten aanzien van het door hem verschuldigde griffierecht een beroep gedaan op betalingsonmacht. De griffier heeft bij brief van 10 september 2019 het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
Nadat door verzoeker aanvullende stukken zijn overgelegd is het verzoek door de griffier bij brief van 24 september 2019 opnieuw afgewezen.
Bij e-mailbericht van 26 september 2019 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt de tussen verzoeker en de griffier ten aanzien van het verschuldigde griffierecht gevoerde correspondentie.
Verzoeker en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk
te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 4 november 2019.
Ter zitting 7 november 2019 alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verzoeker en de rechter verschenen. Verzoeker heeft aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker – verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Het beroep van verzoeker op betalingsonmacht is ten onrechte geweigerd. Door de rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag is wel een beroep op betalingsonmacht gehonoreerd. Verzoeker moet noodgedwongen procederen tegen overheidsorganen die de betalingsonmacht veroorzaakt hebben. Inmiddels heeft verzoeker achttien rechtszaken lopen waarvoor totaal een bedrag van € 2.500,00 aan griffierechten verschuldigd is. Alleen de bestuursrechters van de rechtbank Rotterdam, de rechter daaronder begrepen, zijn van mening dat verzoeker in staat is een dergelijk bedrag te betalen uit een AOW-uitkering en een klein aanvullend pensioen. Verzoeker verzoekt voorts zijn beroepszaak door te verwijzen naar een andere rechtbank.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
De door verzoeker overgelegde brief van 24 september 2019 is afkomstig van de griffier en niet van de rechter. De behandeling van de zaak met zaaknummer 19/4185 is niet aan de rechter toegewezen en hij heeft bij die zaak ook geen inhoudelijke betrokkenheid gehad. Wel heeft de rechter op verzoek van de griffier op 16 september 2019 kort overlegd over de door verzoeker overgelegde nadere informatie en zijn verzoek om vrijstelling van het griffierecht. Dergelijk overleg is niet ongebruikelijk en is vermoedelijk de reden geweest dat de brief van 24 september 2019 vermeldt dat de voorzieningenrechter de stukken heeft beoordeeld en daarin geen aanleiding heeft gezien het verzoek toe te wijzen. Op grond van een uniforme landelijke werkwijze worden deze beslissingen door de griffier genomen en hebben zij een voorlopige karakter. De voorzieningenrechter die de zaak inhoudelijk behandelt beslist uiteindelijk definitief of het beroep op betalingsonmacht gerechtvaardigd is. Uit de brief van 24 september 2019 noch uit andere gestelde feiten blijkt van enige (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid.

3.De beoordeling

3.1
De wrakingskamer is niet bevoegd te oordelen over het verzoek van verzoeker tot verwijzing van zijn beroepsprocedure naar een andere rechtbank.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor een zodanig oordeel geen houvast gevonden. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert die - objectief - gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is.
Uit de brief van 24 september 2019 blijkt dat de griffier het beroep van verzoeker op betalingsonmacht (opnieuw) heeft afgewezen na beoordeling van de stukken door de rechter, maar dat hij hierin geen aanleiding heeft gezien anders te oordelen. Daarmee is sprake van een procesbeslissing van deze rechter. Dit maakt dat deze zaak anders is dan een eerder verzoek van dezelfde verzoeker, waarop bij beslissing van 20 mei 2019 uitspraak werd gedaan (ECLI:NL:RBROT:2019:5416).
3.4.1
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. De motivering van een beslissing kan evenmin grond vormen voor wraking, tenzij de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven (ECLI:NL:HR:2018:1413). De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechter geen grond voor wraking oplevert.
3.4.2
Daarbij wordt voorts overwogen dat de behandeling van de zaak niet aan de rechter is toegewezen en dat hij verder geen inhoudelijke betrokkenheid bij de zaak heeft. Ook van de wijze waarop de beslissing bij wijze van instructie aan de griffier kenbaar is gemaakt kan niet gezegd worden dat deze beslissing niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter.
3.5
Het wrakingsverzoek is mitsdien ongegrond en wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek tot verwijzing van de beroepsprocedure van verzoeker met zaaknummer ROT 19/4185 PW GVZ naar een andere rechtbank;
wijst af het verzoek tot wraking van mr. T. Boesman.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A. Kalk, voorzitter en mr. I.K. Rapmund en
mr. drs. J. van den Bos, rechters en uitgesproken door I.K. Rapmund ter openbare terechtzitting van 21 november 2019 in tegenwoordigheid van mr. C.J.C. Korteland, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-