ECLI:NL:RBROT:2019:5416

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
572213 / HA RK 19-438
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek inzake betalingsonmacht griffierecht

Op 20 mei 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die bestuursrechtelijke beroepen had ingesteld tegen beslissingen van de Belastingdienst Toeslagen. De verzoeker had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht, maar de griffier had dit beroep in alle vier de zaken afgewezen. De verzoeker verzocht om wraking van de bestuursrechters in deze zaken, omdat hij vreesde dat zijn beroepen niet inhoudelijk behandeld zouden worden. De wrakingskamer oordeelde echter dat het verzoek niet gericht was tegen de rechters die de zaken behandelden, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissingen van de griffier voorlopig van aard zijn en dat er vooralsnog geen sprake was van een rechterlijke beslissing in de vier procedures. Daarom werd het wrakingsverzoek om kennelijke niet-ontvankelijkheid afgewezen. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek tot verwijzing van de beroepsprocedures naar een andere rechtbank en wees het wrakingsverzoek af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 572213 / HA RK 19-438
Beslissing van 20 mei 2019
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van de bestuursrechters in de zaken met kenmerk ROT 18/5726, ROT 18/5728, ROT 18/5729 en ROT 19/213 ZORG GVZ.

1.Het procesverloop en de processtukken

Verzoeker heeft bestuursrechtelijke beroepen ingesteld tegen een viertal beslissingen van de Belastingdienst Toeslagen op door hem ingediende bezwaren tegen beschikkingen van de genoemde dienst, welke beroepszaken bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de hierboven genoemde kenmerken.
In elk van de vier beroepszaken heeft verzoeker ten aanzien van het door hem verschuldigde griffierecht een beroep gedaan op betalingsonmacht.
De griffier heeft in alle zaken het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Ook de verzoeken van verzoeker om die afwijzingen te heroverwegen werden door de griffier afgewezen.
Bij e-mailbericht van 20 maart 2019 heeft verzoeker wraking van de bestuursrechters in de vier genoemde zaken verzocht.
Aan de wrakingskamer zijn ter beschikking gesteld de dossiers van de hiervoor omschreven procedures, waarin zich onder meer bevindt de tussen verzoeker en de griffier ten aanzien van het verschuldigde griffierecht gevoerde correspondentie.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van het e-mailbericht van 16 mei 2019 van de voorzitter van team bestuur 3 van de rechtbank.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Het beroep van verzoeker op betalingsonmacht is ten onrechte geweigerd, waardoor hij het risico loopt dat zijn beroepen niet inhoudelijk worden behandeld. Door de rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag is in andere zaken van verzoeker wel het beroep op betalingsonmacht gehonoreerd. Verzoeker verzoekt zijn beroepszaken door te verwijzen naar een andere rechtbank.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1
De wrakingskamer is niet bevoegd te oordelen over het verzoek van verzoeker tot verwijzing van zijn vier beroepsprocedures naar een andere rechtbank.
3.2
Vervolgens is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek is gericht tegen de rechter of rechters die een zaak of zaken van verzoeker behandelen, zoals artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende:
3.3
Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd het (bij herhaling) afwijzen van zijn beroep op betalingsonmacht ten aanzien van het verschuldigde griffierecht.
3.4
In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. Indien de financiële situatie van de rechtzoekende in de beoordelingsperiode naar het oordeel van de griffier van het gerecht voldoet aan de normen voor het niet heffen van griffierecht, dan wijst de griffier van het gerecht een verzoek op betalingsonmacht voorshands toe en wordt van de rechtzoekende vooralsnog geen griffierecht geheven. De griffier van het gerecht stelt de rechtzoekende van zijn beslissing in kennis met een brief. Indien de griffier van het gerecht op grond van de door de Raad voor rechtsbijstand verstrekte inkomensverklaring of op grond van de actuele financiële situatie in de beoordelingsperiode van oordeel is dat de rechtzoekende niet voldoet aan de normen voor het afzien van de heffing van griffierecht, dan wijst de griffier
van het gerecht het verzoek op betalingsonmacht af.
3.5
Uit het vorenstaande volgt dat de beslissingen van de griffier van het gerecht een voorlopig karakter hebben. Dit houdt verband met de omstandigheid dat uiteindelijk de rechter beslist of het beroep van een rechtzoekende niet-ontvankelijk is vanwege het in verzuim zijn van een rechtzoekende in de zin van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb. Om die reden is in de jurisprudentie dan ook bepaald dat wanneer in de loop van de procedure gerede twijfel ontstaat aan de juistheid van de beslissing van de griffier van het gerecht daarvan uiterlijk tot de (eind)uitspraak kan worden teruggekomen.
3.6
Op grond van het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat er vooralsnog geen sprake is van enige rechterlijke beslissing in vier voornoemde procedures. Het wrakingsverzoek wijst evenmin de rechter(s) bij name aan, die door verzoeker worden gewraakt. Geconcludeerd moet worden dat het verzoek geen betrekking heeft op de met de behandeling van de zaak belaste rechter(s).
3.7
De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking om deze redenen, met toepassing van artikel 9.1, aanhef en onder d van het Wrakingsprotocol rechtbank Rotterdam, wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid en zonder behandeling ter zitting aanstonds afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek van verzoeker tot verwijzing van de beroepsprocedures van verzoeker met kenmerken ROT 18/5726, ROT 18/5728, ROT 18/5729 en ROT 19/213 ZORG GVZ naar een andere rechtbank;
- wijst af het verzoek tot wraking van bestuursrechters in de zaken met kenmerken ROT 18/5726, ROT 18/5728, ROT 18/5729 en ROT 19/213 ZORG GVZ.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. E.A. Vroom en
mr. M.G.L. de Vette, rechters.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door mr. E.A. Vroom uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2019 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker