ECLI:NL:RBROT:2019:9073

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
C/10/543943 / HA ZA 18-110, C/10/554123/HA ZA 18-653, C/10/554104/HA ZA 18-652
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van aannemer door schade aan pand bij funderingsherstelwerkzaamheden

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, heeft eiser [naam eiser] schade geleden aan zijn pand aan [adres pand 1] als gevolg van funderingsherstelwerkzaamheden die zijn uitgevoerd aan het naastgelegen pand [adres pand 2] door de failliete aannemer [naam gedaagde 5]. De rechtbank heeft de aansprakelijkheid van de gedaagden [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] beoordeeld, die als eigenaren van [adres pand 2] verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheden die door [naam gedaagde 5] zijn uitgevoerd. Eiser stelt dat de aannemer onrechtmatig heeft gehandeld door de fundering van zijn pand niet te ondersteunen tijdens de werkzaamheden, wat heeft geleid tot scheefstand en schade aan zijn eigendom. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een zorgplicht rustte op de aannemer en de eigenaren van het naastgelegen pand om de schade aan [naam eiser] te voorkomen. De rechtbank heeft ook de rol van de verzekeraar Delta Lloyd in deze zaak onderzocht, aangezien eiser een rechtstreeks vorderingsrecht op hen claimt. De rechtbank heeft besloten dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om de bouwkundige staat van de panden voor en na de werkzaamheden vast te stellen, en om te bepalen of de aannemer onrechtmatig heeft gehandeld. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de kosten van het deskundigenonderzoek zullen worden verdeeld tussen de partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis in gevoegde zaken van 20 november 2019
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/543943 / HA ZA 18-110 van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. D.C. van Genderen te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 5],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 5] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Tuit te Almere,
2.
[naam gedaagde 1],
wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Lichtenveldt te Rotterdam,
3.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Lichtenveldt te Rotterdam,
en in de (gevoegde) zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/554123 / HA ZA 18-653 van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. D.C. van Genderen te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Tuit te Almere.
en in de (vrijwarings)zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/554104 / 18-652 van

1.[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde in de hoofdzaak
eiser in vrijwaring,
advocaat mr. E.J. Lichtenveldt te Rotterdam,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in vrijwaring,
advocaat mr. E.J. Lichtenveldt te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[naam gedaagde 4], gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 4] ,
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. C.S. Tilanus te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BVL BOUWADVIES B.V., gevestigd te Numansdorp,
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. C.S. Tilanus te Amsterdam,
3.
[naam gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3]
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. C.S. Tilanus te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiser] , [naam gedaagde 5] , [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] , Delta Lloyd, [naam gedaagde 4] , BVL en [naam gedaagde 3] genoemd worden.

1.De procedure

in de zaak met rolnummer 18-110 (voorheen: 12-973)

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 september 2012;
  • de lijst van beslagstukken van 7 november 2012, met producties;
  • de akte houdende overleggen producties van 7 november 2012 van [naam eiser] ;
  • de akte houdende overleggen aanvullende producties van 19 december 2012 van [naam eiser] ;
  • de conclusie van antwoord van 10 april 2013 van [naam gedaagde 5] , met producties;
  • het vonnis in incident van deze rechtbank van 12 juni 2013 waarin het [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] wordt toegestaan om BVR Bouwadvies B.V., de vennootschap onder firma [naam gedaagde 4] , [naam bedrijf 1] en [naam gedaagde 5] in vrijwaring op te roepen, en de daaraan te grondslag liggende processtukken;
  • het vonnis van deze rechtbank van 14 augustus 2013 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de beslissing van 24 juli 2013 tot (voorlopige) doorhaling van de procedure tegen [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] op basis van tussen partijen gemaakte afspraken;
  • de beslissing van de rechtbank van 6 november 2013 om de zaak op verzoek van partijen te verwijzen naar de parkeerrol;
  • de beslissing van de rechtbank van 2 april 2014 tot ambtshalve doorhaling van de zaak;
  • het exploot van 23 januari 2018 tot oproeping van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , met producties;
  • de akte tot wijziging en vermeerdering van eis d.d. 31 januari 2018, met producties;
  • het vonnis in incident van 30 mei 2018, waarin de vordering van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam eiser] in zijn vorderingen wordt afgewezen en het [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] wordt toegestaan om BVL, [naam gedaagde 3] , [naam gedaagde 4] en Delta Lloyd in vrijwaring op te roepen;
  • de conclusie van antwoord van 11 juli 2018 van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , met producties;
  • de brief van de rechtbank van 21 november 2018 waarin een comparitie is bepaald op 28 maart 2019;
  • de akte tot in het geding brengen van producties tevens toelichting en reactie op standpunten aan de zijde van [naam eiser] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 maart 2019, inclusief de daaraan gehechte producties;
  • de brief van 26 april 2019 namens [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] met een reactie op het proces-verbaal;
  • de brief van 3 mei 2019 namens [naam eiser] met een reactie op het proces-verbaal.
1.2.
Op 21 oktober 2014 is [naam gedaagde 5] in staat van faillissement verklaard. De procedure tegen [naam gedaagde 5] is met ingang van die datum van rechtswege geschorst.
in de zaak met rolnummer 18-653
1.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 13 juni 2018 van de rechtbank Amsterdam, waarbij de zaak in de stand waarin deze zich bevond is verwezen naar de rechtbank Rotterdam, sector civiel, team handelszaken en van rechtswege is gevoegd met de zaak met rolnummer 18‑110, en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • exploot van oproeping van Delta Lloyd voor de rechtbank Rotterdam;
  • de conclusie van antwoord van 5 september 2018, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 21 november 2018 waarin een comparitie is bepaald op 28 maart 2019;
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 maart 2019, inclusief de daaraan gehechte producties;
  • de brief van 2 mei 2019 namens Delta Lloyd met een reactie op het proces-verbaal;
  • de brief van 3 mei 2019 van [naam eiser] met een reactie op het proces-verbaal;
  • antwoordakte na comparitie aan de zijde van Delta Lloyd.
1.4.
Nationale Nederlanden is, na fusie, de rechtsopvolger onder algemene titel van Delta Lloyd. De procedure wordt in overleg met (de advocaat van) Nationale Nederlanden/Delta Lloyd voortgezet op naam van Delta Lloyd.
in de zaak met rolnummer 18-652 (vrijwaring)
1.5.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 juni 2018, met producties;
  • de akte overleggen producties van 11 juli 2108 aan de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] ;
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring, met een productie;
  • de brief van de rechtbank van 21 november 2018 waarin een comparitie is bepaald op 28 maart 2019;
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 maart 2019, inclusief de daaraan gehechte producties.
1.6.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in de zaken met rolnummers 18-110, 18-652 en 18-653

2.1.
[naam eiser] is sinds 2005 eigenaar van het pand aan de [adres pand 1] (hierna: [adres pand 1] ). Voordien woonde hij vanaf 1995 ook al in dit pand.
Het pand bestaat uit een benedenhuis (parterre en eerste verdieping) en een bovenhuis (tweede en derde verdieping) met aparte toegangen. Op de eerste verdieping is een deur die toegang geeft tot de trap van het bovenhuis. Na 2005 heeft [naam eiser] de parterre, de eerste en de derde verdieping laten renoveren. De renovatie van de tweede verdieping was ten tijde van de werkzaamheden aan de [adres pand 2] (hierna: [adres pand 2] ) in gang gezet.
2.2.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zijn eigenaar van [adres pand 2] . De panden [adres pand 1] en [adres pand 2] delen een gezamenlijke zijmuur.
2.3.
[naam gedaagde 5] , een bedrijf dat gespecialiseerd was in het aanbrengen van nieuwe funderingen, heeft op grond van een opdrachtovereenkomst van 20 oktober 2011 met [naam gedaagde 1] bij [adres pand 2] funderingswerkzaamheden uitgevoerd. In de opdrachtbevestiging (productie 7 aan de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in zaak 18-652) staat onder meer vermeld:
“Het herfunderen wordt in woning [adres pand 2] uitgevoerd door het aanbrengen van een kelderbak onder de gehele woning met een keerwand van 0.80 m. en een stahoogte van 2.10 m. Ten slotte is als hoogte van de kruipruimte in woning [adres pand 2] 1,62 m aangehouden zoals vermeld op tekening 01 van 19-04-2011.
Ter voorkoming van verdere schadevorming wordt eerst een kelderbak gerealiseerd in de woningen waar door de reeds aangebrachte conische sparingen de stalen buispalen worden aangebracht.
De navolgende werkzaamheden worden door ons aangeboden:
(…)
- het uitvoeren van de bouwkundige vooropnamen (nul-meting).
(…)
- het doen van een vooropname bij de aangrenzende panden en het pand waar de werkzaamheden worden uitgevoerd,”
2.4.
De heer [naam 1] was bij de uitvoering van de werkzaamheden de projectleider van [naam gedaagde 5] .
2.5.
In opdracht van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] heeft [naam gedaagde 4] in de persoon van de heer [naam 2] de funderingswerkzaamheden begeleid en de directie hierover gevoerd. BVL en [naam gedaagde 3] zijn vennoten van [naam gedaagde 4] .
In de opdrachtovereenkomst ter zake de begeleiding van 16 juni 2011 (productie 4 aan der zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in de zaak 18-652) is onder meer het volgende opgenomen:

Werkzaamheden
Onze werkzaamheden zijn als volgt te omschrijven:
(Proces)begeleiding funderingsherstel
Op basis van de hiervoor weergegeven situatie stellen wij het volgende voor:
(…)
2. het opstellen van eisen voor funderingsherstel;
(…)
9. het verzorgen van de bouwkundige begeleiding van de uitvoering van het funderingsherstel, o.a. besprekingen met opdrachtgevers en aannemer inzake voortgang werkzaamheden, meer- en minderwerk, planwijziging tijdens de uitvoering. Controle van de werkzaamheden tijdens de uitvoering op onregelmatige momenten. (…)”
In de opdrachtovereenkomst ter zake de directievoering van 23 oktober 2011 (productie 4 aan de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in de zaak 18-652) is onder meer het volgende opgenomen:
“Werkzaamheden directievoering
Besprekingen met opdrachtgevers en aannemer inzake voortgang werkzaamheden, meer- en minderwerk, planwijzigingen tijdens de uitvoering.
Controle van de werkzaamheden tijdens de uitvoering op onregelmatige momenten circa 1 à 2x per week.
Algehele coördinatie tussen betrokken partijen, tijdens de uitvoering.
(…)
Hieronder zijn de taken van directievoering meer specifiek omschreven.
• Het erop toezien dat het werk wordt uitgevoerd conform de eisen van de gesloten overeenkomsten;
• Het geven van orders en aanwijzingen omtrent de uitvoering van het werk;”
2.6.
[naam gedaagde 4] heeft dagrapporten bijgehouden over de periode van 24 november 2011 tot en met 19 maart 2012 (productie 1 aan de zijde van [naam gedaagde 4] , BVL en [naam gedaagde 3] ).
2.7.
Op 3 november 2011 is in verband met de door [naam gedaagde 5] uit te voeren werkzaamheden aan [adres pand 2] een vooropname gemaakt van [adres pand 1] door de heer [naam 3] van [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ). Het van de vooropname opgemaakte rapport (productie 1 aan de zijde van [naam eiser] ), gedateerd 22 november 2011, luidt - voor zover relevant - als volgt.
“1.
Opname uitgangspunten
1.1
Algemeen
De waargenomen gebreken worden in het kort omschreven, onder vermelding van locatie, aard en eventueel de omvang, en waar mogelijk ondersteund door foto’s. (…)
(…)
1.4
Vastlegging
Het opnamerapport bevat een opsomming van bestaande bouwkundige en/of andere relevante gebreken/onvolkomenheden, die in een object met het blote oog waarneembaar zijn. De gebreken worden omschreven en door middel van digitale foto’s vastgelegd. Wanneer in een ruimte of gevel geen bouwkundige of andere relevante gebreken worden waargenomen, wordt volstaan met de vermelding geen zichtbare gebreken.
1.5
Bouwtechnische aspecten
Naden/scheuren ter plaatse van aansluitingen tussen: houtwerk onderling, hout- en steenachtige constructies, wanden en plafonds en dergelijke, worden als normaal voorkomende gebreken beschouwd en worden derhalve niet altijd specifiek vermeld. Fijne scheurvorming/haarscheurvorming in gestukadoorde en/of geschilderde plafonds/wanden wordt wel beschreven doch niet altijd in detail op foto vastgelegd. In een vooropname worden alleen visueel waargenomen gebreken vastgelegd. Er zal derhalve geen bouwtechnische onderzoek worden uitgevoerd of bijvoorbeeld tegelwerk afkloppen om hechting van tegelwerk te controleren.
(…)
1.7
Beperkingen opname
(…)
Indien onderdelen niet toegankelijk zijn of niet geïnspecteerd kunnen worden, wordt hiervan melding gemaakt in het rapport.”
2.8.
De werkzaamheden aan [adres pand 2] zijn aangevangen op 22 november 2011.
2.9.
In de periode van 24 november 2011 tot en met 13 december 2011 heeft het uitgraven van de kelder in [adres pand 2] plaatsgevonden. De grond onder de mandelige funderingsmuur tussen [adres pand 1] en [adres pand 2] is ook uitgegraven.
2.10.
Omstreeks 19 december 2011 is de uitgegraven ruimte onder [adres pand 2] onder water gelopen.
2.11.
In het verslag dat [naam gedaagde 4] heeft gemaakt van bouwvergadering 3 op 24 januari 2012 (productie 54 aan de zijde van [naam eiser] ) is onder meer het volgende opgenomen:

Ingekomen stukken:
(…)
- Een email van [naam 1] ( [naam 1] ,
rechtbank) d.d. 19-01-2012 met daarin de aangepaste tekeningen van de uitwerking van het funderingsherstel.
(…)
Verslag vorige vergadering
De mededeling van vorige vergadering (02.02) wordt op verzoek van [naam eiser] ( [naam eiser] ,
rechtbank) gewijzigd in:
Pandeigenaar [adres pand 1] ( [naam eiser] ,
rechtbank) heeft aangegeven dat de scheurvorming in zijn pand enigszins is toegenomen. Dit was nog voordat de werkzaamheden van [naam gedaagde 5] waren gestart. Tijdens de graafwerkzaamheden is de scheurvorming nog verder toegenomen. Ook klemmen deuren en ramen meer dan voorheen.
[naam 1] geeft hier direct een reactie op. Hij legt uit dat funderingsherstel altijd extra scheurvorming met zich mee brengt tijdens de werkzaamheden. Maar dat herstel hiervan pas zin heeft nadat het gehele funderingsherstelplan is uitgevoerd. Hij zorgt ervoor dat de opgetreden scheurvorming na het funderingsherstel zal worden hersteld indien oorzaak aannemer.”
2.12.
In het verslag dat [naam gedaagde 4] heeft gemaakt van bouwvergadering 4 op 14 februari 2012 (productie 55 aan de zijde van [naam eiser] ) is onder meer het volgende opgenomen:

Verslag vorige vergadering
[naam eiser] ( [naam eiser] ,
rechtbank) geeft aan dat hij het nog niet eens is met het verslag van vorige bouwvergadering. Er is wel degelijk een toename van scheurvorming in zijn gevels. Deuren en ramen klemmen zodanig dat deze niet meer te openen zijn.
(…)
Daarnaast geeft [naam 1] ( [naam 1] ,
rechtbank) aan dat in de vooropname in dit pand ook al erg veel scheurvorming aanwezig is. Na de vergadering zal [naam 1] nog eens met [naam eiser] een ronde maken om de scheurvorming te bekijken.”
2.13.
Op 17 februari 2012 is [naam gedaagde 5] begonnen met het heien van stalen buispalen 1 tot en met 16 onder [adres pand 2] door middel van een valblok. De palen (1 tot en met 11) die liggen langs de mandelige muur tussen [adres pand 1] en [adres pand 2] zijn geheid in de periode van 17 tot en met 24 februari 2012. Een en ander volgt uit “Heistaat stalen buispaal” van 16 maart 2012 en de bouwkundige tekening met heipalen (productie 29 aan de zijde van [naam eiser] ). Tijdens het heien van genoemde 11 palen is geen trillingsmeter geplaatst. Op 29 februari 2012 is door [naam gedaagde 5] alsnog een trillingsmeter geplaatst.
2.14.
Op 22 februari 2012 heeft [naam eiser] aan projectleider [naam 1] gevraagd om het werk stil te leggen omdat zijn pand verzakking ondervond. Aan dit verzoek is geen gehoor gegeven.
2.15.
Er zijn door [naam gedaagde 5] opgestelde dagboekaantekeningen beschikbaar met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden over de periode van 13 december 2011 tot en met 25 januari 2012 (productie 52 aan de zijde van [naam eiser] ).
2.16.
Bij brief van 27 februari 2012 heeft [naam eiser] [naam gedaagde 5] aansprakelijk gesteld voor ontstane en mogelijk toekomstige schade.
2.17.
Op 2 maart 2012 heeft de heer [naam 4] , directeur van [naam gedaagde 5] , [adres pand 1] bezocht.
2.18.
Op 15 maart 2012 heeft de heer ing. [naam 5] van [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ) in opdracht van Delta Lloyd een bezoek gebracht aan [adres pand 1] en daarover gerapporteerd op 14 september 2012 (productie 40 aan de zijde van [naam eiser] ).
2.19.
Bij brief van 22 maart 2012 heeft [naam gedaagde 1] [naam eiser] medegedeeld geen aansprakelijkheid voor de door [naam eiser] gestelde schade te erkennen.
2.20.
In opdracht van [naam eiser] heeft de heer ing. [naam 6] van het [naam bedrijf 4] op 22 maart 2012 een onderzoek ingesteld in [adres pand 1] en daarover gerapporteerd op 19 april 2012 (productie 6 aan de zijde van [naam eiser] ) en aanvullend op 18 juni 2012 (productie 7 aan de zijde van [naam eiser] ) en middels een brief op 21 september 2012 (productie 21 aan de zijde van [naam eiser] ).
2.21.
Eveneens in opdracht van [naam eiser] heeft [naam bedrijf 5] op 24 juli 2012 een rapport opgesteld ter zake de kosten van herstel ad € 590.840,00, exclusief btw (productie 8 aan de zijde van [naam eiser] ), later aangepast naar een bedrag van € 557.510,00 inclusief btw (productie 64 aan de zijde van [naam eiser] ).
2.22.
In opdracht van [naam eiser] heeft [naam bedrijf 6] (hiervan: [naam bedrijf 6] ) op 17 december 2012 gerapporteerd (productie 30 aan de zijde van [naam eiser] ).
2.23.
Bij beschikking van 29 augustus 2013 heeft de rechtbank Rotterdam toestemming gegeven aan [naam eiser] om getuigen te horen in het kader van een voorlopig getuigenverhoor. In de periode van 3 april 2014 tot en met 2 juni 2014 is een groot aantal getuigen gehoord (productie 42 aan de zijde van [naam eiser] ).
2.24.
Bij beschikking van 2 december 2014 heeft de rechtbank Rotterdam een voorlopig deskundigenonderzoek bevolen door de heer ir. [naam 7] van [naam bedrijf 7] (hierna: [naam bedrijf 7] , productie 5 aan de zijde van Delta Lloyd)
2.25.
Naar aanleiding van het door [naam bedrijf 7] opgestelde (concept) voorlopig deskundigenrapport heeft de heer ing. [naam 8] van (destijds) TU Delft op verzoek van [naam eiser] een reactie hierop gegeven gedateerd 10 oktober 2015 (productie 44 aan de zijde van [naam eiser] ).
2.26.
Op 2 maart 2017 is door [naam bedrijf 7] een (definitieve versie van het) voorlopig deskundigenrapport uitgebracht (productie 43 aan de zijde van [naam eiser] ).
2.27.
[naam 8] heeft op 7 juni 2017 aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van (de definitieve versie van) het voorlopig deskundigenrapport van [naam bedrijf 7] (productie 45 aan de zijde van [naam eiser] ).
2.28.
Op 20 september 2017 heeft [naam bedrijf 6] een aanvullend rapport opgesteld (productie 47 aan de zijde van [naam eiser] ).
2.29.
[naam 8] (op dat moment werkzaam bij [naam bedrijf 8] ) heeft op verzoek van [naam eiser] op 29 september 2017 nogmaals aanvullend gerapporteerd (productie 50 aan de zijde van [naam eiser] ).
2.30.
Op verzoek van Delta Lloyd heeft [naam 5] (toen niet meer in dienst van [naam bedrijf 3] ) op 27 juli 2018 een aanvullend rapport opgesteld naar aanleiding van het voorlopig deskundigenrapport van [naam bedrijf 7] (productie 1 aan de zijde van Delta Lloyd).
in de zaak met rolnummer 18-653
2.31.
[naam gedaagde 5] heeft bij Delta Lloyd een doorlopende CAR-verzekering afgesloten.
Uit de ten behoeve van de verzekering opgemaakte polis volgt dat aansprakelijkheid onder de verzekering is gedekt tot een bedrag van € 500.000,00 per gebeurtenis met een eigen risico voor werken onder het maaiveld van € 2.400,00 per gebeurtenis.
Op de verzekeringsovereenkomst zijn de algemene voorwaarden V06.11. (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing. Deze algemene voorwaarden (productie 4 aan de zijde [naam eiser] ) luiden - voor zover relevant - als volgt:

RUBRIEK I HET WERK
(…)
Artikel 23
SCHADEREGELING
Schaderegeling geschiedt met en uitkering van de schadepenningen geschiedt aan de verzekeringnemer die geacht wordt door alle andere partijen onder deze polis onherroepelijk daartoe te zijn gemachtigd, met dien verstande dat deze machtiging eindigt bij verlening van voorlopige surséance van betaling aan of faillissement van de gemachtigde of wanneer de gemachtigde anderszins het vrije beheer over zijn vermogen verliest of zijn onderneming in liquidatie treedt.
(…)
RUBRIEK II AANSPRAKELIJKHEID
(…)
Art. 32
SCHADEREGELING
De maatschappij heeft het recht met benadeelde(n) schikkingen te treffen en het bedrag van de schadevergoeding rechtstreeks aan de benadeelde(n) uit te betalen.”
2.32.
[naam eiser] heeft op 30 augustus 2012 conservatoir derdenbeslag laten leggen op door derden aan [naam gedaagde 5] verschuldigde gelden. [naam gedaagde 5] heeft vervolgens in kort geding opheffing van de beslagen gevorderd. De vordering van [naam gedaagde 5] is afgewezen.
2.33.
Bij dagvaarding van 6 maart 2013 heeft [naam gedaagde 5] opnieuw in kort geding opheffing van de beslagen gevorderd. Zij heeft in deze procedure aangevoerd dat zij zou failleren als zij niet op korte termijn over de beslagen gelden zou kunnen beschikken.
2.34.
De advocaat van [naam gedaagde 5] heeft aan Delta Lloyd gevraagd om mee te werken aan de opheffing van de beslagen door te verklaren dat Delta Lloyd dekking onder de CAR-verzekering zou verlenen ingeval [naam gedaagde 5] aansprakelijk zou zijn jegens [naam eiser] . Delta Lloyd heeft op 20 en 26 februari 2013 verklaringen opgesteld en naar de advocaat van [naam gedaagde 5] gestuurd. Vervolgens is tussen de advocaat van [naam gedaagde 5] en de advocaat van [naam eiser] over de inhoud daarvan gecorrespondeerd.
2.35.
Op 1 maart 2013 heeft de advocaat van [naam gedaagde 5] een e-mail aan Delta Lloyd gestuurd. Deze e-mail (productie 24 aan de zijde van [naam eiser] ) luidt, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, als volgt:
De verklaring is nu op een haar na akkoord. Er worden nog twee opmerkingen gemaakt:
- Op de eerste pagina onderaan staat:
Er is geen sprake van een uitsluiting. De polis bevat een aantal bijzondere bepalingen met betrekking tot de werkzaamheden van [naam gedaagde 5] . Delta Lloyd heeft onderzoek gedaan naar de vraag of, met betrekking tot de werkzaamheden aan de [adres pand 2] t.m. [adres] , de polis- en de bijzondere voorwaarden zijn nageleefd. Delta Lloyd is van oordeel dat [naam gedaagde 5] alle in de polis opgenomen bepalingen in acht heeft genomen en dat deze geen beletsel vormen voor aanspraken onder de polis.
Tevens heeft Delta Lloyd geverifieerd dat [naam gedaagde 5] aan de op haar rustende premiebetalingsplicht en mededelingsplicht heeft voldaan.
[naam eiser] verzoekt om doorhaling van hetgeen achter "uitsluiting" staat. Is dat mogelijk?
- [naam eiser] meent dat deze verklaring nog steeds een aanspraak van [naam gedaagde 5] op de verzekeraar is. In het geval van een eventueel faillissement van [naam gedaagde 5] zou dan de curator aanspraak kunnen maken. Dat kan op twee manieren worden opgelost:
o of er staat in de verklaring dat Delta Lloyd in het geval de schade wordt vastgesteld aan [naam eiser] vergoedt, ongeacht of er sprake is van bedrijfsbeëindiging, faillissement of surseance aan de zijde van [naam gedaagde 5] ,
o of [naam gedaagde 5] cedeert de aanspraak op de verzekeraar en Delta Lloyd verklaart zich daarmee akkoord. In het laatste geval kan worden opgenomen dat Delta Lloyd akkoord is met de cessie van de aanspraak uit hoofde van deze verzekering van [naam gedaagde 5] aan [naam eiser] .
Zijn deze twee punten in de verklaring nog mee te nemen? Ik heb de indruk dat we er nu op een haar na zijn, uw hulp zou ontzettend gewaardeerd worden. Ik begrijp het als het geduld met [naam eiser] enigszins op is, dat is het dezerzijds ook, maar in het licht van de e-mail van gisteren waarin u hebt aangegeven dat [naam eiser] nu toch weet dat de schade zal worden vergoed, lijken me deze twee aanpassingen te overzien
.”
2.36.
De daarop volgende e-mail van Delta Lloyd aan de advocaat van [naam gedaagde 5] van 1 maart 2013 luidt, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, als volgt (productie 25 aan de zijde van [naam eiser] ):
Het weglaten van alles wat na uitsluiting is gesteld is geen probleem. Zie bijgaande brief.
De toevoegingen zijn wel een probleem, bijvoorbeeld ingeval [naam eiser] zelf failliet gaat of indien een eventuele boedel van [naam gedaagde 5] een vordering op [naam eiser] heeft, of indien hypotheekgever de schadevergoeding opeist. Een eventuele boedel van [naam gedaagde 5] heeft overigens geen direct recht op de schadevergoeding, want, zo staat in de polis, verzekeraar heeft het recht om met benadeelden tot afwikkeling over te gaan. Het komt dan ook niet voor dat een vordering van een derde bij een aansprakelijkheidsschade in de boedel van een failliete verzekerde verdwijnt
.”
2.37.
De brief van Delta Lloyd aan de advocaat van [naam eiser] van 5 maart 2013 luidt, voor zover voor de beoordeling van dit geschil relevant, als volgt (productie 26 aan de zijde van [naam eiser] ):
“Na veel vijven en zessen is de zaak wat ons betreft duidelijk en wij verklaren als volgt:
In dit dossier onderhield u diverse contacten met Advocaat Smith namens [naam gedaagde 4] , onze Advocaat Mr. Tuit en ondergetekende.
Beslag
Dhr. [naam eiser] stelt dat er schade is ontstaan aan zijn pand op de [adres pand 1] in Rotterdam als gevolg van werkzaamheden door [naam gedaagde 5] . Om deze reden heeft [naam eiser] conservatoir beslag gelegd ten laste van [naam gedaagde 5] . Het verzoek van [naam gedaagde 5] is om deze beslaglegging op basis van onze navolgende verklaring in te trekken.
(…)
Dekking
Voor de schade die [naam gedaagde 5] tijdens diens werkzaamheden heeft veroorzaakt aan het pand van [naam eiser] biedt deze CAR verzekering bij Delta Lloyd tot het hierboven genoemde maximum dekking. Op het moment dat de aansprakelijkheid van [naam gedaagde 5] op grond van de door haar uitgevoerde werkzaamheden in rechte komt vast te staan zal Delta Lloyd de schade voor haar rekening nemen.
Er is geen sprake van een uitsluiting.
Hypotheeknemer
Inmiddels heeft Hypotheeknemer ABN Amro zich bij ons gemeld. Indien in rechte zou komen vast te staan dat wij gehouden zijn een bedrag te betalen dan kunnen wij slechts bevrijdend betalen aan ABN Amro ten behoeve van het hypotheekdossier van de heer [naam eiser] .
(…)
Conclusie
Voor zover [naam gedaagde 5] aansprakelijk is voor schade aan het pand van [naam eiser] die het gevolg is van de door [naam gedaagde 5] uitgevoerde werkzaamheden, is er voor die schade dekking op de bij ons afgesloten polis en zal Delta Lloyd die schade vergoeden (tot in het polis genoemde maximum).
Onze verklaring als hierboven zou voor u voldoende moeten zijn om uw cliënt ervan te overtuigen dat het beslag kan worden opgeheven. Wij vragen u daarom per omgaand stappen te nemen dit ook te realiseren!”
2.38.
Bij vonnis van 28 maart 2013 heeft de voorzieningenrechter, met inachtneming van de door Delta Lloyd afgelegde verklaring, de door [naam eiser] gelegde beslagen opgeheven, onder meer als volgt overwegende (productie 27 aan de zijde van [naam eiser] ):
“Voldoende aannemelijk is dat Delta Lloyd op basis van artikel 32 van de polisvoorwaarden de mogelijkheid heeft schadevergoeding rechtstreeks aan de benadeelde(n) uit te betalen en dat het in de praktijk niet ongebruikelijk is dat Delta Lloyd daartoe overgaat. [naam gedaagde 5] heeft te dien aanzien uitdrukkelijk verklaard dat zij geen enkel bezwaar heeft tegen een rechtstreekse afwikkeling van de schade door Delta Lloyd met [naam eiser] . Voorts is aan de hand van art. 23 van de polisvoorwaarden en het e-mailbericht d.d. 1 maart 2013 van Delta Lloyd aan mr. Smith voldoende aannemelijk dat in geval van (onder meer) faillissement van [naam gedaagde 5] de eventuele vordering van [naam eiser] niet in de boedel van [naam gedaagde 5] terecht zal komen.”

3.De vorderingen

in de zaak met rolnummer 18-110

3.1.
[naam eiser] vordert (verkort weergegeven) - na wijziging van eis - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en dat zij mitsdien aansprakelijk zijn voor de in zijn pand ontstane scheefstand en de door hem als gevolg hiervan gestelde schade
(en verzoekt indien de rechtbank de gestelde schade niet of slechts gedeeltelijk aan het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] toeschrijft, het mogelijk te maken dat tussentijds hoger beroep wordt opengesteld);
II. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk met [naam gedaagde 5] te veroordelen om ter zake van schadevergoeding te voldoen aan ABN AMRO namens [naam eiser] een bedrag van € 276.973,00 en aan [naam eiser] het restant van het bedrag van € 557.510,00, inclusief btw, alsmede om aan [naam eiser] te voldoen de verhoging van de herstelkosten door indexering op basis van prijsstijgingen in de bouw, de totale kosten van expertise, eerste noodzakelijke verrichtingen en derving van huurinkomsten, al deze schadeposten vooralsnog op te maken bij staat, en om eveneens aan [naam eiser] te voldoen de verhoging van alle bedragen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf het ontstaan van de schade, 24 februari 2012, tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair verhoogd met de rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot die van voldoening;
III. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] te veroordelen in de (integrale) proceskosten, waaronder die van de gelegde beslagen.
3.2.
Het verweer van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiser] met veroordeling van [naam eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de werkelijke kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na de dag van het vonnis.
in de zaak met rolnummer 18-653
3.3.
[naam eiser] vordert (verkort weergegeven) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [naam gedaagde 5] als verzekerde van Delta Lloyd op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de in [adres pand 1] in de breedte in de richting van [adres pand 2] ontstane scheefstand die aan de voorgevel 1,5 cm bedraagt en in de lengte van het pand toeneemt tot 7,5 cm langs de achtergevel en de daaruit voortvloeiende schade, tot een bij schadestaat nader op te maken bedrag,
verzoekt van deze beslissing tussentijds appel mogelijk te maken.
II. te verklaren voor recht dat Delta Lloyd gehouden is deze schade te vergoeden tot het in de polis genoemde maximum bedrag van € 497.600,00, te vermeerderen met wettelijke rente;
III.
primair: Delta Lloyd te veroordelen, als hoofdelijk schuldenaar met [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , om te betalen van het bij schadestaat vast te stellen bedrag een gedeelte van € 276.973,00 aan ABN AMRO op grond van haar pandrecht en het resterende deel aan [naam eiser] , waarbij beide bedragen samen het maximum van € 497.600,00 niet te boven zullen gaan en voorts aan [naam eiser] boven dit bedrag te betalen de wettelijke rente over de totale schade, zoals bij schadestaat vastgesteld, alsmede de wettelijke rente over het in deze procedure toe te wijzen bedrag, vanaf de dag van het uitbrengen van deze dagvaarding tot de dag van betaling;
subsidiair: te verklaren voor recht dat [naam gedaagde 5] in maart 2013 ten behoeve van [naam eiser] afstand heeft gedaan van haar op de polis gebaseerde recht op betaling van de door Delta Lloyd uit te keren schadevergoeding, zodat de failliete boedel van [naam gedaagde 5] geen recht op schade-uitkering kan doen gelden;
Delta Lloyd te veroordelen, als hoofdelijk schuldenaar met [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , te betalen van het bij schadestaat vast te stellen bedrag een gedeelte van € 276.973,00 aan ABN AMRO op grond van haar pandrecht en het resterende deel aan [naam eiser] , waarbij beide bedragen samen het maximum van € 497.600,00 niet te boven zullen gaan, en voorts aan [naam eiser] boven dit bedrag te betalen de wettelijke rente over de totale schade, zoals bij schadestaat vastgesteld, alsmede de wettelijke rente over het in deze procedure toe te wijzen bedrag, vanaf de dag van het uitbrengen van deze dagvaarding tot de dag van betaling;
meer subsidiair: Delta Lloyd te veroordelen om aan [naam eiser] bij wege van schadevergoeding ex artikel 3:13 BW te betalen, van het bij schadestaat vast te stellen bedrag een gedeelte van € 276.973,00 aan ABN AMRO op grond van haar pandrecht en het resterende deel aan [naam eiser] , waarbij beide bedragen samen het maximum van € 497.600,00 niet te boven zullen gaan en voorts aan [naam eiser] boven dit bedrag te betalen de wettelijke rente over de totale schade, zoals bij schadestaat vastgesteld, alsmede de wettelijke rente over het in deze procedure toe te wijzen bedrag, vanaf de dag van het uitbrengen van deze dagvaarding tot de dag van betaling;
IV. Delta Lloyd te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4.
Het verweer van Delta Lloyd strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiser] met veroordeling van [naam eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van de procedure, alsmede met de bepaling dat [naam eiser] wordt veroordeeld in de nakosten, zijnde een bedrag van € 131,00, zonder betekening, en een bedrag van € 199,00, met betekening, alsmede met de bepaling dat [naam eiser] de wettelijke rente over de proceskosten is verschuldigd vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis.
in de zaak met rolnummer 18-652
3.5.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[naam gedaagde 4] , BVL en [naam gedaagde 3] , hoofdelijk des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen
- al hetgeen waartoe [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] bij (eind)vonnis in de hoofdzaak (zaak 18-110) ten behoeve van [naam eiser] mochten worden veroordeeld, met inbegrip van rente en kosten en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de dag van het vonnis tot de dag der algehele voldoening;
- de kosten van de vrijwaringsprocedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de dag van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.6.
Het verweer van [naam gedaagde 4] , BVL en [naam gedaagde 3] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , met veroordeling van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , zo ver mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure in vrijwaring, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na betekening tot aan de dag der algehele voldoening.

4.De beoordeling

in de zaak met rolnummer 18-110

4.1.
[naam eiser] legt aan zijn vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag.
Primair: [naam gedaagde 5] heeft [adres pand 2] , dat enigszins scheef in de richting van de straat stond, recht gezet als gevolg waarvan de mandelige muur van [adres pand 1] en [adres pand 2] een rotatie heeft ondergaan waardoor deze muur thans horizontaal staat. Omdat de andere zijmuur van [adres pand 1] niet dezelfde rotatie heeft ondergaan, is er scheefstand in de breedterichting van [adres pand 1] ontstaan. Het betreft een scheefstand van 7,5 cm over een afstand van ongeveer 5 meter. [naam gedaagde 5] heeft het pand van [naam eiser] hierdoor aangetast en daarmee een inbreuk op het eigendomsrecht van [naam eiser] gemaakt, of althans jegens [naam eiser] in strijd gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [naam gedaagde 5] heeft aldus onrechtmatig jegens [naam eiser] gehandeld waardoor [naam eiser] schade heeft geleden en nog lijdt. Omdat het rechtzetten van [adres pand 2] in opdracht van of in ieder geval met toestemming althans medeweten van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] is gedaan, zijn zij eveneens (hoofdelijk) op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de hieruit voor [naam eiser] voortvloeiende schade.
Subsidiair: [naam gedaagde 5] heeft bij de uitvoering van de funderingswerkzaamheden zonder toestemming van [naam eiser] de grond onder de mandelige muur van [adres pand 1] en [adres pand 2] (die tevens een funderingsmuur was) weggegraven en het langshout weggehaald en deze muur vervolgens minimaal 8 weken niet (doen) ondersteunen, althans deze muur onnodig in een onstabiele toestand gebracht en gehouden. Door vervolgens in die periode te heien zonder een trillingsmeter te plaatsen, en niet te reageren op waarschuwingen van [naam eiser] dat er verzakkingen dreigden, heeft [naam gedaagde 5] een groot risico op verzakkingen doen ontstaan, welk risico zich in februari 2012 heeft verwezenlijkt. [naam gedaagde 5] heeft aldus onrechtmatig jegens [naam eiser] gehandeld waardoor [naam eiser] schade heeft geleden en nog lijdt. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben een en ander laten gebeuren en gekozen voor de goedkope wijze van funderingsvernieuwing door middel van heien in plaats van de duurdere optie van boren of drukken van de palen. Zij hebben ook na melding van de verzakkingen door [naam eiser] het werk niet laten stilleggen voor inspectie en vervolgens geen opdracht gegeven voor een andere wijze van werken. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zijn derhalve (hoofdelijk) op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de hieruit voor [naam eiser] voortvloeiende schade.
4.2.
Nu de procedure tegen [naam gedaagde 5] van rechtswege is geschorst in verband met het faillissement van [naam gedaagde 5] , is thans alleen de beoordeling van de vorderingen jegens [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] aan de orde. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van [naam eiser] .
4.3.
Alvorens toe te komen aan de beoordeling van de vraag of [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] jegens [naam eiser] aansprakelijk zijn, dient eerst vast te komen staan of [naam gedaagde 5] onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld. De rechtbank komt hier later op terug.
in de zaak met rolnummer 18-653
4.4.
[naam eiser] stelt zich ter onderbouwing van zijn primaire vordering op het standpunt dat hij een rechtstreeks vorderingsrecht op Delta Lloyd heeft. Hij voert daartoe het volgende aan. [naam eiser] vreesde dat [naam gedaagde 5] zou failleren en dat de uitkering uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst in de boedel zou vallen en niet meer aan hem ten goede zou komen. Hij heeft daarom op 30 augustus 2012 beslag laten leggen op door derden aan [naam gedaagde 5] verschuldigde gelden. [naam gedaagde 5] heeft tot twee keer toe in een gerechtelijke procedure opheffing van het beslag gevorderd. Zij stelde failliet te gaan als zij niet op korte termijn over de beslagen gelden zou kunnen beschikken. [naam eiser] heeft steeds kenbaar gemaakt dat hij het beslag pas zou laten opheffen als aan hem voldoende zekerheid werd geboden dat de uitkering uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst in geval van een eventueel faillissement niet in de boedel zou vallen. [naam gedaagde 5] heeft aan Delta Lloyd verzocht hierin te voorzien. Delta Lloyd heeft vervolgens zekerheid geboden door in haar e-mail van onder andere 5 maart 2013 te verklaren dat [naam eiser] in geval van faillissement zich rechtstreeks tot Delta Lloyd kon wenden. Delta Lloyd dient deze toezegging nu na te komen.
4.5.
Delta Lloyd betwist dat [naam eiser] op basis van haar verklaringen een rechtstreeks vorderingsrecht heeft. Voor uitkering uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst is vereist dat [naam gedaagde 5] aansprakelijk is jegens [naam eiser] . Of [naam gedaagde 5] aansprakelijk is, dient tussen [naam gedaagde 5] en [naam eiser] te worden vastgesteld in een renvooiprocedure. Als [naam gedaagde 5] aansprakelijk is, vergoedt Delta Lloyd de verzekerde schade. [naam eiser] behoort echter niet tot de kring der verzekerden. Delta Lloyd kan daardoor niet rechtstreeks aan [naam eiser] uitkeren. Als er al een bedrag rechtstreeks aan [naam eiser] zou toekomen, dan kan Delta Lloyd slechts rechtsgeldig aan ABN AMRO, de pandhouder van de aldus ontstane vordering, betalen. Dát is wat Delta Lloyd in haar berichten van onder andere 5 maart 2013 heeft verklaard.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 20 van de Faillissementswet (hierna: Fw) valt de vordering van de failliet op zijn aansprakelijkheidsverzekeraar in de faillissementsboedel. De vordering tot vergoeding van schade is op grond van artikel 3:287 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bevoorrecht op de vordering die de schuldenaar uit hoofde van verzekering van zijn aansprakelijkheid op de verzekeraar heeft. Ingevolge artikel 3:287 lid 2 BW gaat dit voorrecht boven alle rechten van derden. Dit voorrecht kan de benadeelde niet altijd baten. Ook hij zal op grond van artikel 26 Fw zijn vordering ter verificatie moeten indienen en ingevolge artikel 182 Fw in de algemene faillissementskosten moeten bijdragen. Deze kosten kunnen aanzienlijk zijn. Daarnaast komt het geregeld voor dat een faillissement wordt opgeheven bij gebrek aan baten. Bij voortijdige opheffing van het faillissement heeft de benadeelde geen mogelijkheden om vast te stellen of de failliet jegens hem aansprakelijk is. Zolang dat niet vaststaat is de verzekeraar niet gehouden om uit te keren. Als de failliete rechtspersoon dan ophoudt te bestaan, is de weg naar de aansprakelijkheidsverzekeraar definitief afgesloten.
4.7.
Gelet op het voorgaande was de vrees van [naam eiser] dat de uitkering uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst bij een faillissement van [naam gedaagde 5] niet aan hem zou toekomen voorstelbaar. [naam eiser] had er daarom belang bij om Delta Lloyd rechtstreeks aan te kunnen spreken ter vergoeding van de verzekerde schade. Daarvoor moet echter wel een rechtsgrond bestaan.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam eiser] niet behoort tot de kring der verzekerden. [naam eiser] is in dit verband de benadeelde. Artikel 32 van de algemene voorwaarden bepaalt weliswaar dat Delta Lloyd rechtstreeks aan de benadeelde kan uitkeren, maar deze bepaling kan niet worden gekwalificeerd als een derdenbeding dat aan [naam eiser] een rechtstreekse aanspraak op vergoeding van zijn schade toekent. Het artikel geeft Delta Lloyd het recht om rechtstreeks aan de benadeelde uit te keren, maar niet de verplichting daartoe (vlg. Hof Den Haag 12 mei 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1146, bekrachtiging/bevestiging door Hoge Raad met toepassing van art. 81 lid 1 RO in Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:308). Het voorgaande maakt dat aan [naam eiser] op grond van de verzekeringsovereenkomst geen rechtstreeks recht op uitkering van de (verzekerde) schade toekomt. De rechtbank overweegt volledigheidshalve dat ook de wet dit recht niet aan [naam eiser] toekent. Er is immers geen sprake van een eigen recht op schadevergoeding zoals bepaald in onder meer de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen of van een directe actie zoals bedoeld in art. artikel 7:954 lid 1 BW.
4.8.
Dat de verzekeringsovereenkomst en de wet aan [naam eiser] geen rechtstreeks recht op vergoeding van de verzekerde schade toekennen, betekent echter niet dat [naam eiser] in het geheel geen aanspraak zou hebben op Delta Lloyd. Onder omstandigheden kan tussen partijen een zodanige rechtsverhouding ontstaan die maakt dat [naam eiser] voor vergoeding van de schade een rechtstreekse vordering op Delta Lloyd zou kunnen hebben. Dat is het geval wanneer Delta Lloyd zich op zo’n wijze heeft gedragen dat [naam eiser] erop mocht vertrouwen dat hij zich voor vergoeding van zijn schade tot Delta Lloyd mocht wenden (Hoge Raad 3 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0563).
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake in deze zaak. Het staat vast dat Delta Lloyd door [naam gedaagde 5] is benaderd in het geschil met [naam eiser] over de door [naam eiser] gelegde beslagen. Het staat eveneens vast dat [naam gedaagde 5] stelde dat zij dreigde te failleren als zij niet op korte termijn over de beslagen gelden zou kunnen beschikken. Delta Lloyd heeft niet betwist dat [naam eiser] in dit verband steeds kenbaar heeft gemaakt aan haar en [naam gedaagde 5] dat hij de beslagen pas zou kunnen laten opheffen als hem voldoende zekerheid werd geboden dat de uitkering uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst niet in de boedel zou vallen in geval van faillissement van [naam gedaagde 5] . Delta Lloyd moet zich hebben gerealiseerd waarvoor [naam eiser] vreesde en dat deze vrees ook gegrond was. Tegen deze achtergrond dient de door Delta Lloyd aan mr. Smith verzonden e-mail van 1 maart 2013 (die - zo is niet in geschil - ook bij [naam eiser] terecht is gekomen) en de door Delta Lloyd aan de advocaat van [naam eiser] verzonden e-mail van 5 maart 2013 te worden gezien. Dat deze berichten slechts zouden inhouden dat Delta Lloyd aan [naam gedaagde 5] zal uitkeren ingeval [naam gedaagde 5] jegens [naam eiser] aansprakelijk is, volgt niet uit de door Delta Lloyd gekozen bewoordingen en het ligt ook niet voor de hand. Een vergoedingsplicht van Delta Lloyd bij aansprakelijkheid van [naam gedaagde 5] vloeit immers voort uit de verzekeringsovereenkomst; daar is geen (aanvullende) verklaring van Delta Lloyd voor nodig. Deze verklaring werd juist, zoals ook voorzienbaar was voor Delta Lloyd, door [naam gedaagde 5] gebruikt om de voorzieningenrechter ervan te overtuigen om de beslagen op te heffen op basis van het argument dat in geval van faillissement [naam eiser] Delta Lloyd zou kunnen aanspreken. Mede om die reden heeft de voorzieningenrechter de beslagen opgeheven.
4.10.
Aldus heeft Delta Lloyd zich naar het oordeel van de rechtbank hiermee op zo’n wijze gedragen dat [naam eiser] erop mag vertrouwen dat hij zich voor vergoeding van de verzekerde schade rechtstreeks tot Delta Lloyd kan wenden op het moment dat komt vast te staan dat [naam gedaagde 5] aansprakelijk is voor de gestelde door [naam eiser] geleden schade als gevolg van de door haar in opdracht van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] uitgevoerde verbouwingswerkzaamheden. Het voorgaande brengt met zich dat [naam eiser] een rechtstreeks recht op vergoeding van de (verzekerde) schade heeft op Delta Lloyd. Nu ABN AMRO pandhouder is op de daardoor ontstane vordering, heeft te gelden dat Delta Lloyd op grond van artikel 3:229 BW slechts rechtstreeks aan [naam eiser] kan uitkeren voor zover het uit te keren bedrag de hypothecaire vordering van ABN AMRO op [naam eiser] zou overschrijden.
4.11.
[naam eiser] kan pas aanspraak maken op een verzekeringsuitkering door Delta Lloyd als is komen vast te staan dat [naam gedaagde 5] onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld. [naam eiser] heeft in de zaak tegen Delta Lloyd als onderbouwing van zijn stelling dat [naam gedaagde 5] een onrechtmatige daad jegens hem heeft gepleegd hetzelfde aangevoerd als in de zaak tegen [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] . De vraag of [naam gedaagde 5] onrechtmatig heeft gehandeld zal hierna in het kader van beide zaken worden behandeld.
in de zaken met rolnummers 18-110 en 18-653
4.12.
In het kader van de beoordeling van de vraag of [naam gedaagde 5] onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld bij de uitvoering van de funderingswerkzaamheden aan [adres pand 2] en [naam eiser] daardoor schade heeft geleden, dient, nu partijen hierover twisten, het volgende vast te komen staan:
  • wat was de (bouwkundige) staat van [adres pand 1] voorafgaand aan de uitvoering van de funderingswerkzaamheden door [naam gedaagde 5] ?
  • heeft [naam gedaagde 5] in het kader van de door haar verrichte funderingswerkzaamheden aan [adres pand 2] dit pand recht gezet als gevolg waarvan de mandelige muur van [adres pand 1] en [adres pand 2] een rotatie heeft ondergaan waardoor deze muur thans horizontaal staat?
  • dan wel (indien het vorige niet komt vast te staan) heeft [naam gedaagde 5] de mandelige muur van [adres pand 1] en [adres pand 2] tijdens de uitvoering van de werkzaamheden minimaal 8 weken niet doen ondersteunen?
  • wat was de (bouwkundige) staat van [adres pand 1] na afloop van de uitvoering van de funderingswerkzaamheden door [naam gedaagde 5] ?
  • is er, gelet op het antwoord op voorgaande vragen, schade ontstaan aan [adres pand 1] als gevolg van de door [naam gedaagde 5] uitgevoerde werkzaamheden?
Wat was de (bouwkundige) staat van [adres pand 1] voorafgaand aan de uitvoering van de funderingswerkzaamheden door [naam gedaagde 5] ?
4.13.
De rechtbank stelt vast dat [naam gedaagde 5] voorafgaand aan de start van de werkzaamheden aan [adres pand 2] een (visuele) vooropname van [adres pand 1] heeft laten uitvoeren door [naam 3] van [naam bedrijf 2] , hetgeen heeft geresulteerd in het rapport van 22 november 2011 dat deels is weergegeven onder rechtsoverweging 2.7. Afgezien van deze vooropname is niet gebleken van ander onderzoek dat door [naam gedaagde 5] is gedaan of dat [naam gedaagde 5] heeft laten doen teneinde de bouwkundige staat waarin [adres pand 1] verkeerde voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank had [naam gedaagde 5] bij de uitvoering van haar werkzaamheden aan [adres pand 2] niet alleen een zorgplicht jegens de bewoners van [adres pand 2] maar in ieder geval ook jegens [naam eiser] als bewoner van het pand dat middels een mandelige muur vast zat aan [adres pand 2] . [adres pand 1] betrof immers een oud pand waarvan [naam gedaagde 5] wist of in ieder geval moest weten dat het een kwetsbare fundering had terwijl aan deze woning geen funderingswerkzaamheden werden uitgevoerd tegelijk met de werkzaamheden die werden uitgevoerd aan [adres pand 2] . Deze door [naam gedaagde 5] in acht te nemen zorgplicht bracht mee dat [naam gedaagde 5] voorafgaand aan de start van de funderingswerkzaamheden niet alleen een visuele vooropname had moeten laten uitvoeren van [adres pand 1] maar ook onderzoek had moeten laten doen naar de bouwkundige staat van [adres pand 1] , bijvoorbeeld door het doen van een scheefstandmetingen. De rechtbank wijst in dit verband ook op hetgeen op dit punt volgt uit het Handboek Funderingsherstel waarop [naam eiser] zich beroept en waarvan door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] en Delta Lloyd niet wordt betwist dat hier belang aan dient te worden gehecht in de periode dat de werkzaamheden aan [adres pand 2] werden uitgevoerd. Uit dit Handboek kan eveneens het (grote) belang van metingen voorafgaand aan de funderingswerkzaamheden worden afgeleid. Nu [naam gedaagde 5] in strijd met haar zorgplicht heeft nagelaten om de genoemde metingen te doen, kan thans de exacte bouwkundige staat van [adres pand 1] voorafgaand aan de uitvoering van de funderingswerkzaamheden niet meer worden vastgesteld.
4.14.
[naam eiser] heeft gesteld dat onder deze omstandigheden moet worden uitgegaan van twee rapporten uit 1989 en 1999 van de gemeente Rotterdam waaruit informatie volgt over de bouwkundige staat van [adres pand 1] , en in het bijzonder de scheefstand, in de betreffende jaren. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] en Delta Lloyd betwisten dat aan deze rapporten enig belang toekomt, nu zij ver voor de aanvang van de werkzaamheden aan [adres pand 2] zijn opgemaakt en de informatie uit deze rapporten niet op betrouwbare meetgegevens is gebaseerd.
De rechtbank is van oordeel dat deze rapporten, tezamen met de voortaxatie van [naam 3] , als uitgangspunt dienen te worden genomen voor het vaststellen van de (bouwkundige) staat van [adres pand 1] voorafgaand aan de uitvoering van de funderingswerkzaamheden door [naam gedaagde 5] . Dat genoemde rapporten dateren van lang voordat [naam gedaagde 5] met haar werkzaamheden startte en er dus mogelijk nog een verandering (in negatieve zin) is geweest in de staat van [adres pand 1] tussen het verkrijgen van de informatie en de start van de werkzaamheden, ligt in de risicosfeer van [naam gedaagde 5] nu zij haar zorgplicht zoals omschreven in overweging 4.13 niet is nagekomen. Ook aan de omstandigheid, zoals gesteld door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] onder verwijzing naar het rapport van [naam bedrijf 7] , dat dit geen betrouwbare meetmethodes zouden zijn, gaat de rechtbank voorbij. Nog daargelaten of dit het geval is, geldt dat bij gebreke van eigen metingen door [naam gedaagde 5] , ook deze omstandigheid in de risicosfeer van [naam gedaagde 5] ligt.
Ten aanzien van het rapport van [naam 3] merkt de rechtbank op dat - gelet op de in het rapport uitgelegde manier van werken en rapporteren en gelet de verklaring van [naam 3] als getuige - dit rapport als een uitputtende opsomming van alle zichtbare gebreken moet worden aangemerkt op het moment dat de voortaxatie werd uitgevoerd. Het standpunt van [naam gedaagde 5] , dat er mogelijk méér zichtbare gebreken waren, omdat er plaatsen zijn die niet gefotografeerd zijn, is onhoudbaar. Dit brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat ieder na afloop van de funderingswerkzaamheden zichtbaar gebrek waarvan geen foto in de vooropname aanwezig is, vóór de start van de funderingswerkzaamheden niet aanwezig was.
4.15.
De rapporten uit 1989 en 1999 luiden - voor zover relevant – als volgt.
In het rapport uit december 1989 van het ingenieursbureau Geotechniek en Milieu van de Gemeentewerken Rotterdam dat destijds een (tweede fase) funderingsonderzoek heeft gedaan in de Provenierswijk (productie 18 aan de zijde van [naam eiser] ), is het volgende opgenomen:
“ [straat]
(…)
[huisnummer] t/m [adres pand 2] 1899 Goede fundering. (…) In de voorgevel van nrs. [adres pand 1] en [adres pand 2] is lichte scheefstand (ca. 10 mm/m1 naar links) geconstateerd. De handhavingstermijn wordt op 40 jaar ingeschat.”
Door de gemeente Rotterdam is in 1999 een onderzoek naar de fundering gedaan van onder andere [adres pand 1] . Over dit onderzoek is door ing. [naam 9] gerapporteerd op 8 november 1999. Het rapport is als bijlage gevoegd bij het rapport van [naam 8] van 10 oktober 2015, productie 44 aan de zijde van [naam eiser] ). Hierin is opgenomen:

10. VISUELE INSPECTIE
10.1
EXTERNE INSPECTIE
De voorgevel vertoont een lichte scheefstand naar links van 3 mm/m.
(…)
10.2
INTERNE INSPECTIE
Het pand is intern geïnspecteerd. Hierbij is op de 1e etage een vloerwaterpassing uitgevoerd. De volgende scheefstanden zijn gemeten:
 langs rechter-bouwmuur 6 mm/m in de richting van de voorgevel
 langs linker-bouwmuur 7 mm/m in de richting van de voorgevel
 langs voorgevel 3 mm/m in de richting van de linker-bouwmuur
 langs achtergevel 1 mm/m in de richting van de linker-bouwmuur
(…)
11. BEOORDELING VAN HET PAND
Het pand wordt funderingstechnisch beoordeeld als matig tot goed met een funderingstechnische handhavingstermijn van 30 jaar.”
4.16.
Desgevraagd heeft [naam 9] bij e-mail van 11 augustus 2017 aan [naam eiser] (productie 46 aan de zijde van [naam eiser] ) geschreven dat de vloerwaterpassing destijds is gedaan met een slangenwaterpas.
4.17.
Uit de rapporten van 1989 en 1999 leidt de rechtbank af dat [adres pand 1] vanuit de straat bezien naar links overhelde. Uit het rapport van 1999 leidt de rechtbank af dat [adres pand 1] naar de straatkant overhelde.
4.18.
In het verlengde van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [naam gedaagde 5] in het kader van haar zorgplicht de bouwkundige staat van [adres pand 1] had dienen te monitoren tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, bijvoorbeeld door tijdens de gehele periode van de heiwerkzaamheden trillingsmetingen te doen. Dit lag des te meer voor de hand omdat [naam eiser] reeds in een vroeg stadium van de werkzaamheden aangaf dat er scheurvorming in zijn pand plaatsvond en ramen en deuren moeilijker open gingen en sloten. Door [adres pand 1] niet goed te monitoren, is thans niet meer vast te stellen of het heien dusdanige trillingen veroorzaakte dat hierdoor een grote kans op verzakking ontstond. Dat deze gegevens thans niet voor handen zijn, komt eveneens voor risico van [naam gedaagde 5] . Als komt vast te staan dat [naam gedaagde 5] de mandelige muur van [adres pand 1] en [adres pand 2] tijdens de uitvoering van de werkzaamheden minimaal 8 weken niet heeft doen ondersteunen, terwijl tevens komt vast te staan dat er schade is ontstaan aan [adres pand 1] tijdens de door [naam gedaagde 5] uitgevoerde werkzaamheden, dan gaat de rechtbank er - gelet op het voorgaande vanuit - dat de uitvoering van de (hei)werkzaamheden door [naam gedaagde 5] zodanig is geweest dat dit de verzakking en daarmee de schade heeft veroorzaakt.
Wat was de (bouwkundige) staat van [adres pand 1] na afloop van de uitvoering van de funderingswerkzaamheden door [naam gedaagde 5] ?
4.19.
Over de bouwkundige staat van [adres pand 1] na afloop van de werkzaamheden zijn diverse rapporten beschikbaar. Ten aanzien van de scheefstand van [adres pand 1] is door [naam eiser] een rapport in het geding gebracht waarvan de inhoud door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] en Delta Lloyd niet wordt betwist, zodat de hieruit voortvloeiende gegevens als vaststaand zullen worden aangenomen.
4.20.
Het betreft een rapport van [naam bedrijf 9] in de persoon van mevrouw ing. [naam 10] van 4 september 2013, dat als bijlage 1 is gevoegd bij een rapport van de door [naam eiser] ingeschakelde deskundige [naam 8] van TU Delft (productie 44 aan de zijde van [naam eiser] ). Dit rapport luidt - voor zover relevant - als volgt.
“Op de eerste etage van de [adres pand 1] is een vloerveldwaterpassing uitgevoerd om de huidige scheefstand inzichtelijk te maken.
(…)
Uit de meetgegevens van de vloerveldwaterpassing, uitgevoerd op donderdag 29 augustus 2013, blijkt dat de gemeenschappelijke bouwmuur is verzakt. Hierdoor zijn scheefstanden ontstaan van 4 tot en met 15 millimeter per meter. De grootste scheefstand is aan de achterkant gemeten, 15 millimeter per meter, rotatie 1:67.”
4.21.
Door [naam eiser] is ook een rapport in het geding gebracht ter zake de scheefstand van [adres pand 2] na uitvoering van de herstelwerkzaamheden. Ook de inhoud hiervan is niet betwist door [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en Delta Lloyd, zodat dit eveneens als vaststaand wordt aangenomen. Het betreft een op 7 juli 2017 door [naam 10] van [naam bedrijf 10] uitgevoerde scheefstandmeting aan de voorgevel van [adres pand 2] . Het hiervan opgemaakte rapport, daterend van 12 juli 2017, luidt als volgt (productie 49 aan de zijde van [naam eiser] ):
“Bij een loodmeting wordt het voor of achteroverhellen van de gevel vastgesteld. (…) Tijdens de meting ten opzichte van het verticaal is een scheefstand van 0 mm/m gemeten.”
Wat nu?
4.22.
Met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting door een onafhankelijk deskundige ter beantwoording van een aantal hierna te formuleren vragen zodat de rechtbank in staat is om te beoordelen of [naam gedaagde 5] onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld. [naam bedrijf 7] heeft in haar voorlopig deskundigenrapport in reactie op het rapport van [naam 8] aangegeven dat en waarom zij de meetgegevens van de gemeente Rotterdam uit 1999 niet betrekt in haar onderzoek. Zoals volgt uit het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat deze meetgegevens wel (mede) als uitgangspunt dienen voor het vaststellen van de (bouwkundige) staat van [adres pand 1] voorafgaand aan de werkzaamheden aan [adres pand 2] . Dit brengt mee dat het rapport van [naam bedrijf 7] niet als voldoende voorlichting kan dienen voor de rechtbank. De rechtbank passeert het voorstel van [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en Delta Lloyd om [naam bedrijf 7] aanvullend te laten rapporten. Gelet op de uitgebreide discussies die al tussen partijen en ook tussen Profittlich van [naam bedrijf 7] enerzijds en [naam 8] anderzijds hebben plaatsgevonden, wenst de rechtbank te worden voorgelicht door (een) deskundige(n) die nog niet eerder bij de zaak betrokken is (zijn) geweest.
4.23.
De rechtbank formuleert hieronder de vragen die zij voornemens is om aan de deskundige(n) te stellen.
1. Kunt u aangeven of:
a) de mandelige muur van [adres pand 1] en [adres pand 2] recht (horizontaal) staat?
b) en zo ja, of hij recht staat als gevolg van de werkzaamheden van [naam gedaagde 5] aan [adres pand 2] ?
c) de (wijze van) uitvoering van de werkzaamheden, gegeven alle omstandigheden van het geval, een in de periode eind 2011/begin 2012 binnen de funderingsbranche gebruikelijke en acceptabele werkwijze is?
d) en kunt u motiveren op basis waarvan u tot uw antwoorden bent gekomen?
2) Kunt u aangeven of:
a) [naam gedaagde 5] de mandelige muur van [adres pand 1] en [adres pand 2] minimaal 8 weken niet heeft doen ondersteunen, althans deze muur onnodig in een onstabiele toestand heeft gebracht en gehouden?
b) en zo ja, of deze (wijze van) uitvoering van de werkzaamheden, gegeven alle omstandigheden van het geval, een in de periode eind 2011/begin 2012 binnen de funderingsbranche gebruikelijke en acceptabele werkwijze is?
c) en kunt u motiveren op basis waarvan u tot uw antwoorden bent gekomen?
Let op: Het komt de rechtbank voor dat er meer foto’s beschikbaar zijn van de uitvoering van de werkzaamheden dan in het geding zijn gebracht. De rechtbank geeft de deskundige in overweging deze overige foto’s bij partijen op te vragen.
3) Tussen partijen staat vast dat [naam gedaagde 5] in de periode tussen 17 en 29 februari 2019 zonder trillingsmeter stalen buispalen heeft geheid door middel van een valblok.
Kunt u aangeven of:
a) deze (wijze van) uitvoering van de werkzaamheden, gegeven alle omstandigheden van het geval, een in de periode eind 2011/begin 2012 binnen de funderingsbranche gebruikelijke en acceptabele werkwijze is?
b) en kunt u motiveren op basis waarvan u tot dat antwoord bent gekomen?
Kunt u bij uw antwoorden op de vragen 1d, 2c en 3b ook ingaan op eventueel binnen de branche geldende regelgeving ter zake in 2011/2012 en/of de toen geldende praktijk?
4) Kunt u een vergelijking maken tussen de bouwkundige staat van [adres pand 1] voorafgaand aan de door [naam gedaagde 5] uitgevoerde werkzaamheden en ná het uitvoeren daarvan?
NB1 Voor het vaststellen van de staat van [adres pand 1] voorafgaand aan de werkzaamheden dient u als uitgangspunt hanteren, de voortaxatie van [naam 3] van [naam bedrijf 2] van 22 november 2011, het rapport van Gemeentewerken Rotterdam uit 1989 en het rapport van de gemeente Rotterdam van 8 november 1999.
Voor het vaststellen van de bouwkundige staat van [adres pand 1] na afloop van de werkzaamheden dient u gebruik te maken van de gegevens van 4 september 2013 en 12 juli 2017 van [naam 10] .
Voorts kunt u gebruik maken van gegevens uit de overige door partijen in het geding gebrachte rapporten, alsmede uit het rapport van [naam bedrijf 7] , en de getuigenverklaringen, waarbij de rechtbank u verzoekt gemotiveerd aan te geven dat en waarom u gebruik maakt van de door u genoemde informatie. Uiteraard bestaat er ook de mogelijkheid dat u [adres pand 1] en/of [adres pand 2] bezoekt om zelf onderzoek te doen.
5. Kunt u aangeven welke maatregelen nodig zijn om de eventueel gevonden verschillen tussen de bouwkundige staan van [adres pand 1] vóór en ná de uitvoering van de werkzaamheden aan [adres pand 2] weg te nemen en welke kosten hieraan, naar uw inschatting, zijn verbonden?
6. Heeft u nog andere opmerkingen die voor de beoordeling van de rechtbank van belang kunnen zijn en die in het kader van de beantwoording van de voorgaande vragen niet aan de orde zijn gekomen?
4.24.
Partijen kunnen bij akte na tussenvonnis reageren op deze door de rechtbank geformuleerde vragen waarna zij bij antwoordakte op elkaars aktes kunnen reageren.
4.25.
Partijen worden voorts in de gelegenheid gesteld om zich ter gelegenheid van de hiervoor bedoelde aktes uit te laten over de persoon of personen van de te benoemen deskundige(n). Het komt de rechtbank op voorhand raadzaam voor om, gelet op de aard van de vragen, een ingenieur met kennis van funderingswerkzaamheden van oude panden en een aannemer als deskundigen te benoemen.
4.26.
Teneinde mogelijke discussies achteraf te voorkomen, worden de gedaagden in de vrijwaringszaak eveneens in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten overeenkomstig het bepaalde in de rechtsoverwegingen 4.24 en 4.25.
4.27.
In de omstandigheid dat het deskundigenonderzoek tevens ziet op het vaststellen van de omvang van de schade voor het geval dat de aansprakelijkheid van [naam gedaagde 5] en daarmee een vergoedingsplicht voor Delta Lloyd en mogelijk een vergoedingsplicht van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] komt vast te staan, ziet de rechtbank aanleiding om het voorschot ter zake de kosten en het honorarium van de deskundige(n) bij helfte te verdelen tussen [naam eiser] enerzijds en Delta Lloyd, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] anderzijds.
De rechtbank wijst er voor de goede orde op dat deze beslissing over het voorschot slechts inhoudt wie van partijen thans het voorschot dient te betalen. Bij het te wijzen eindvonnis zal definitief dienen te worden beslist wie van partijen de kosten van het deskundigenonderzoek dient te dragen.
4.28.
De rechtbank zal iedere verder beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in alle zaken
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 december 2019voor het nemen van een akte door alle partijen over hetgeen is vermeld in rechtsoverwegingen 4.24 en 4.25, waarna partijen op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kunnen nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker, mr. J. van den Bos en mr. J. van de Klashorst en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2019.
1582/1407/3138