ECLI:NL:RBROT:2019:8983

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
C/10/571063 / HA ZA 19-298
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van dagvaarding in verstekprocedure en gevolgen voor verzet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 september 2019 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, [eiser, geopposeerde in verzet], had [gedaagde, opposant in verzet] op 20 april 2004 gedagvaard in verband met verschillende geldleningen. De dagvaarding was echter niet op de juiste wijze betekend, aangezien [gedaagde, opposant in verzet] niet op het opgegeven adres woonde en de eiser hiervan op de hoogte was. Het verstekvonnis van 26 mei 2004, dat de vorderingen van de eiser toewijsde, werd pas op 5 februari 2019 aan [gedaagde, opposant in verzet] betekend. Dit leidde tot de verzetprocedure waarin [gedaagde, opposant in verzet] aanvoerde dat hij niet op de hoogte was van de oorspronkelijke dagvaarding en dat hij door de lange termijn tussen de dagvaarding en de betekening in zijn belangen was geschaad. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding nietig was, omdat de eiser niet deugdelijke betekening had verzorgd. De rechtbank vernietigde het verstekvonnis en verklaarde de dagvaarding nietig, waarbij de eiser werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/571063 / HA ZA 19-298
Vonnis in verzet van 18 september 2019
in de zaak van
[eiser, geopposeerde in verzet],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
geopposeerde in het verzet,
advocaat mr. O.R. van Hardenbroek van Ammerstol te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde, opposant in verzet],
wonende te ' [woonplaats 2] ,
gedaagde,
opposant in het verzet,
advocaat mr. S. Ilkdogan te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser, geopposeerde in verzet] en [gedaagde, opposant in verzet] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de verzetdagvaarding;
  • de brief van 19 juni 2019 van deze rechtbank, waarbij een comparitie is bepaald;
  • het B8-formulier van 8 juli 2019 met daarbij twee schriftelijke getuigenverklaringen;
  • de schriftelijke toelichting ten behoeve van de comparitie zijdens [eiser, geopposeerde in verzet] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 juli 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij exploot van 20 april 2004 heeft [eiser, geopposeerde in verzet] [gedaagde, opposant in verzet] doen dagvaarden ter zake verschillende geldleningen. Het dagvaardingsexploot is middels achterlating van een afschrift in een gesloten envelop, uitgebracht aan het adres [adres] te Rotterdam (verder “ [adres] ”). [gedaagde, opposant in verzet] heeft van 6 november 2003 tot 13 augustus 2004 ingeschreven gestaan aan de [adres] .
2.2.
[gedaagde, opposant in verzet] is niet op de dagvaarding verschenen. Bij verstekvonnis van 26 mei 2004 van deze rechtbank zijn de vorderingen van [eiser, geopposeerde in verzet] toegewezen. Het verstekvonnis is op 5 februari 2019 aan [gedaagde, opposant in verzet] betekend.
2.3.
[gedaagde, opposant in verzet] huurde de [adres] met ingang van 1 november 2003 van Proplan Woonservices B.V. Met ingang van 1 februari 2004 heeft [eiser, geopposeerde in verzet] de huurovereenkomst van [gedaagde, opposant in verzet] overgenomen.
2.4.
[gedaagde, opposant in verzet] heeft nooit daadwerkelijk in de woning aan de [adres] gewoond, of daar verbleven.
2.5.
[eiser, geopposeerde in verzet] kende de feitelijke woonsituatie van [gedaagde, opposant in verzet] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding. Op en rond 20 april 2004 woonde er niemand in de woning aan de [adres] . [eiser, geopposeerde in verzet] wist dat.
2.6.
In 2003 was [gedaagde, opposant in verzet] als onderaannemer werkzaam voor BAM NBM. De loonadministratie van BAM NBM over 2003 is thans niet meer beschikbaar.

3.Het geschil

3.1.
[eiser, geopposeerde in verzet] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde, opposant in verzet] zal veroordelen tot betaling van € 30.500,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser, geopposeerde in verzet] toegewezen behoudens de gevorderde incassokosten en is [gedaagde, opposant in verzet] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser, geopposeerde in verzet] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 1.277,94.
3.3.
[gedaagde, opposant in verzet] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser, geopposeerde in verzet] alsnog worden afgewezen met veroordeling van [eiser, geopposeerde in verzet] in de kosten in het verzet.
3.4.
[gedaagde, opposant in verzet] voert daartoe aan dat hij tot 5 februari 2019 niets wist van de oorspronkelijke dagvaarding van 20 april 2004. [gedaagde, opposant in verzet] heeft in totaal € 26.000,00 geleend van [eiser, geopposeerde in verzet] en niet het in de dagvaarding van 20 april 2004 gestelde bedrag van € 31.000,00. Bovendien heeft [gedaagde, opposant in verzet] al ongeveer € 25.000,00 aan [eiser, geopposeerde in verzet] afgelost. [gedaagde, opposant in verzet] is in zijn belangen geschaad doordat [eiser, geopposeerde in verzet] de dagvaarding aan zijn eigen adres heeft laten betekenen, terwijl hij wist dat [gedaagde, opposant in verzet] daar niet verbleef, hem daarna niet van de dagvaarding op de hoogte heeft gebracht en vervolgens ook nog 15 jaar heeft gewacht alvorens het vonnis te laten betekenen. Doordat zo’n lange termijn is verstreken zijn bewijsmiddelen voor het verweer van [gedaagde, opposant in verzet] niet meer beschikbaar. Zo is een bedrag van € 15.000,00 afgelost doordat [gedaagde, opposant in verzet] zijn loon door zijn toenmalige opdrachtgever, BAM NBM, wekelijks aan [eiser, geopposeerde in verzet] liet overmaken, in plaats van aan zichzelf. [gedaagde, opposant in verzet] kan dat nu echter niet meer bewijzen met behulp van de loonadministratie van BAM NBM, omdat deze loonadministratie nu niet meer beschikbaar is. De wettelijke bewaartermijn bedraagt immers maar zeven jaar.
3.5.
[eiser, geopposeerde in verzet] heeft (in de verstekprocedure) aangevoerd dat [gedaagde, opposant in verzet] in totaal € 31.000,00 heeft geleend en daar één keer € 500,00 op heeft afgelost. De betalingen die van BAM NBM zijn ontvangen hadden niet te maken met de rechtsverhouding tussen [gedaagde, opposant in verzet] en [eiser, geopposeerde in verzet] privé, maar met de rechtsverhouding tussen [gedaagde, opposant in verzet] en de b.v. van [eiser, geopposeerde in verzet] . [gedaagde, opposant in verzet] is aan het juiste adres gedagvaard, namelijk aan het adres waar hij ingeschreven stond.
3.6.
Dat het vonnis pas 15 jaar later is betekent komt doordat [eiser, geopposeerde in verzet] een periode van ernstige verwarring heeft doorgemaakt en zowel enige tijd in een inrichting als in de gevangenis heeft verbleven. Bovendien heeft [eiser, geopposeerde in verzet] ’s toenmalige advocaat nooit geopperd om het verstekvonnis te laten betekenen, aldus [eiser, geopposeerde in verzet] .

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde, opposant in verzet] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
De strekking van artikel 46 lid 1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering is om zoveel mogelijk te waarborgen dat een exploot diegene bereikt voor wie het exploot bestemd is. Deugdelijke betekening kan door een afschrift te laten aan de geëxploiteerde in persoon, of aan de woonplaats van geëxploiteerde aan een huisgenoot of een ander van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt.
4.3.
Indien betekening op de wijze van artikel 46 lid1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering niet mogelijk is, kan een afschrift in een gesloten envelop worden achtergelaten aan de woonplaats van geëxploiteerde (artikel 47 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering). De achterliggende gedachte is nog steeds dat daarmee een redelijke zekerheid wordt geboden dat het exploot degene bereikt voor wie het bestemd is. Na achterlating mag onder normale omstandigheden immers redelijkerwijs verwacht worden dat het afschrift zal worden aangetroffen door de geëxploiteerde zelf, een huisgenoot of een ander van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt.
4.4.
Onder het begrip woonplaats valt naast de woonplaats van artikel 1:10 Burgerlijke Wetboek ook een gekozen woonplaats als bedoeld in artikel 1:15 Burgerlijke Wetboek. Van belang daarbij is echter dat de enkele inschrijving in de basisregistratie personen niet zonder meer leidt tot de conclusie dat iemand op dat adres (werkelijk) woonplaats heeft (Rb. Den Haag 29 mei 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3082,
NJF2013/323).
4.5.
Vast staat dat de dagvaarding van 20 april 2004 aan de [adres] is betekend op de wijze als voorzien in artikel 47 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Vast staat ook dat [gedaagde, opposant in verzet] daar niet daadwerkelijk verbleef. Tevens staat vast dat [eiser, geopposeerde in verzet] dat wist.
4.6.
Daar komt bij dat [eiser, geopposeerde in verzet] zélf vanaf 1 februari 2004 de huurder was van de [adres] en wist dat op of rond 20 april 2004 helemaal niemand op dat adres woonachtig was of daar verbleef.
4.7.
Dat brengt met zich mee dat [eiser, geopposeerde in verzet] , in dit specifieke geval, niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde vertrouwen mocht hebben dat de dagvaarding [gedaagde, opposant in verzet] wel zou bereiken. Integendeel; indien [eiser, geopposeerde in verzet] niet zelf actie zou ondernemen om [gedaagde, opposant in verzet] van de dagvaarding op de hoogte te brengen, stond al op voorhand vast dat die dagvaarding [gedaagde, opposant in verzet] juist níet zou bereiken. De enige die immers in aanmerking zou kunnen zijn gekomen om de rol te vervullen van “een ander van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt”, was [eiser, geopposeerde in verzet] zelf. Gesteld noch gebleken is dat [eiser, geopposeerde in verzet] enige inspanning heeft verricht om er voor te zorgen dat de dagvaarding [gedaagde, opposant in verzet] toch bereikte.
4.8.
Van belang is hierbij dat [eiser, geopposeerde in verzet] bovendien wel degelijk op de hoogte was van een adres waar [gedaagde, opposant in verzet] wél zou verblijven. Zijn advocaat heeft [gedaagde, opposant in verzet] , voorafgaand aan de dagvaarding, nota bene op dat wel bekende adres aangeschreven (vgl. randnummer 8 van de schriftelijke toelichting ten behoeve van de comparitie zijdens [eiser, geopposeerde in verzet] ).
4.9.
Op grond van het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding van 20 april 2004 niet deugdelijk is betekent.
4.10.
Aangezien [gedaagde, opposant in verzet] in verzet is gekomen, is artikel 122 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering van toepassing. Onderzocht moet worden of [gedaagde, opposant in verzet] door het gebrek onredelijk in zijn belangen is geschaad. Dat wil zeggen, of [gedaagde, opposant in verzet] is bemoeilijkt in het verweer dat hij in het geding wil voeren (HR 29 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1357 en HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2593).
4.11.
Het verstekvonnis van 26 mei 2004 is niet eerder dan op 5 februari 2019 aan [gedaagde, opposant in verzet] betekend. De door [eiser, geopposeerde in verzet] genoemde oorzaken van deze zeer lange termijn tussen vonnis en betekening vallen alle enkel en alleen binnen de risicosfeer van [eiser, geopposeerde in verzet] . [gedaagde, opposant in verzet] is dus pas zo’n 15 jaar na dato op de hoogte geraakt van de eis en de stellingen van [eiser, geopposeerde in verzet] . Van het verweer van [gedaagde, opposant in verzet] dat de leningen voor het grootste deel al zijn afgelost, zou de bewijslast in beginsel op [gedaagde, opposant in verzet] rusten. Niet betwist is dat in 2004 op zich redelijk eenvoudig te verkrijgen bewijsmiddelen, door de lange termijn die is verstreken tussen de oorspronkelijke dagvaarding en de betekening van het verstekvonnis, nu niet meer voorhanden zijn. De rechtbank merkt daarbij op dat voor particulieren geen wettelijke bewaarplicht geldt.
4.12.
Ander bewijs dan schriftelijke stukken zijn bij girale betalingen niet voor de hand liggend. De bewijsnood aan de zijde van [gedaagde, opposant in verzet] is door [eiser, geopposeerde in verzet] ook niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde, opposant in verzet] op grond van al het voorgaande is bemoeilijkt in zijn verweer in een mate en op een wijze waardoor [gedaagde, opposant in verzet] onredelijk in zijn belangen is geschaad. De situatie van artikel 122 lid 1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering doet zich dus niet voor.
4.13.
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd. De dagvaarding van 20 april 2004 zal nietig verklaard worden.
4.14.
[eiser, geopposeerde in verzet] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden verwezen. De door [eiser, geopposeerde in verzet] te vergoeden kosten aan de zijde van [gedaagde, opposant in verzet] worden begroot op:
- explootkosten € 99,01
- griffierecht 81,00
- salaris advocaat
1.390,00(2,0 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 1.570,01
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 26 mei 2004 onder zaaknummer / rolnummer 215774 / HA ZA 04-1246 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
5.2.
verklaart de dagvaarding van 20 april 2004 nietig,
5.3.
veroordeelt [eiser, geopposeerde in verzet] in de kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [gedaagde, opposant in verzet] tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de overige kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [gedaagde, opposant in verzet] tot op heden begroot op € 1.570,01.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2019.
[3195/2872]