ECLI:NL:RBROT:2019:8420

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
C/10/575585 / FA RK 19-4908
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van een vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar Waalre. De vrouw, die angst heeft voor de man, haar ex-partner, heeft aangegeven dat zij bij een nieuwe partner wil intrekken om zo lagere vaste lasten te hebben en meer tijd met de minderjarige te kunnen doorbrengen. De man daarentegen verzet zich tegen de verhuizing, omdat hij vreest dat de minderjarige uit zijn vertrouwde omgeving wordt gehaald en het contact met hem zal verminderen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen, omdat de noodzaak voor de verhuizing onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de huidige situatie onhoudbaar is. De rechtbank heeft ook het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te vestigen afgewezen, omdat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de vrouw niet zal voldoen aan haar toezegging om niet zonder toestemming van de man of de rechtbank te verhuizen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/575585 / FA RK 19-4908
Beschikking van 13 september 2019 betreffende vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek/ de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] , [adres vrouw] ,
advocaat mr. V.S. Waterval te Spijkenisse,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] , [adres man] ,
advocaat mr. M. Elmers te Brielle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 7 juni 2019;
  • het aanvullende verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 13 juni 2019;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 23 augustus 2019.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 29 augustus 2019.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Waterval;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Elmers;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op 21 februari 2013 in Thailand getrouwd.
2.2.
Het huwelijk van partijen is op 6 augustus 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 9 april 2018 in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2013 te [geboortplaats minderjarige] , Thailand.
2.4.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door partijen gezamenlijk uitgeoefend.
2.5.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld, door de man ondertekend op 19 februari 2018 en door de vrouw ondertekend op 20 februari 2018 inhoudende (voor zover van belang) het volgende:
  • de hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij de vrouw;
  • bij een voorgenomen verhuizing zullen ouders vooraf met elkaar in overleg treden;
  • de minderjarige verblijft een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag na het eten bij de man, alsmede elke woensdag na werktijd tot donderdagochtend. Het vervoer wordt beurtelings verzorgd.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt:
  • vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar Waalre te verhuizen;
  • vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige in te schrijven op basisschool ‘ [naam school] ’ aldaar;
  • indien de vrouw vervangende toestemming zal krijgen om naar Waalre te verhuizen: wijziging van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling), in die zin dat de minderjarige twee weekenden per drie weken van vrijdag na school tot en met zondag 18:00 uur bij de man zal verblijven, waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg zullen worden verdeeld.
3.2.
De man verzoekt te bepalen dat wanneer de vrouw buiten een straal van vijf kilometer van het woonadres van de man en de huidige basisschool van de minderjarige gaat wonen, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Vervangende toestemming verhuizing en school
4.1.1.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen.
4.1.2.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige(n) hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid moet krijgen om met de minderjarige(n) elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Daar tegenover staan andere belangen waarbij te denken valt aan (niet uitputtend opgesomd):
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
4.1.3.
De vrouw wenst met de minderjarige naar Waalre te verhuizen omdat zij door angst voor de man geen fatsoenlijk leven met de minderjarige kan opbouwen in Brielle. Voorts zal zij bij haar nieuwe partner intrekken, zodat zij lagere vaste lasten heeft. Daardoor kan de vrouw minder werken en meer tijd besteden aan de minderjarige, hetgeen in zijn belang is. De man daarentegen stelt dat het in het belang is van de minderjarige dat hij in zijn vertrouwde omgeving kan blijven wonen. De vader van de man woont ook in die omgeving en speelt een grote rol in het dagelijkse leven van de minderjarige. Daarbij is, naar de man stelt, de lange reistijd naar Waalre niet in het belang van de minderjarige en van hemzelf. De man wil betrokken blijven bij school en heeft angst om het contact met de minderjarige te verliezen. De man vraagt zich ten slotte af wat er zal gebeuren als de relatie van de vrouw eindigt.
4.1.4.
De rechtbank acht de wens van de vrouw dat zij uit de directe omgeving van de man en zijn netwerk wil vertrekken op zich voorstelbaar, gelet op het verleden en de problematiek van de man. De noodzaak voor de verhuizing naar Waalre acht de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat de minderjarige angst heeft voor de man of zich niet prettig voelt in de omgeving. Integendeel, de man heeft gesteld dat de minderjarige hier goed gedijt en de vrouw heeft dit niet bestreden. Ook is niet gebleken dat de situatie op dit moment bij de vrouw dusdanig veel spanning geeft dat de minderjarige daar last van heeft. Verder lijken alternatieven voor een verhuizing naar Waalre niet voldoende onderzocht, zoals de mogelijkheid om met de nieuwe partner dichterbij Brielle te gaan wonen waardoor de veranderingen voor de man en de minderjarige kleiner zouden zijn.
De verhuizing zou aanzienlijke consequenties hebben voor de man in de vorm van een lange reistijd en hoge kosten van die reis. Blijkens de verklaringen van de man heeft hij voorlopig geen rijbewijs tot zijn beschikking, en met het openbaar vervoer is de reistijd substantieel langer dan met de auto.
De rechtbank is met de raad van oordeel dat de stellingen die de vrouw aanvoert op dit moment de ingrijpende gevolgen van de verhuizing, waarbij de minderjarige uit zijn vertrouwde omgeving wordt gehaald, niet rechtvaardigen.
4.1.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar Waalre te verhuizen, afwijzen. Deze beslissing brengt met zich mee dat het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige in te schrijven op basisschool ‘ [naam school] ’ aldaar, eveneens zal worden afgewezen.
4.2.
Zorgregeling
4.2.1.
Omdat de rechtbank de vrouw geen vervangende toestemming zal verlenen om met de minderjarige naar Waalre te verhuizen, zal het voorwaardelijke verzoek van de vrouw om de zorgregeling te wijzigen eveneens worden afgewezen.
4.3.
Hoofdverblijfplaats bij de man
4.3.1.
De vrouw heeft ter zitting en in de eerdere kort geding procedure tussen partijen toegezegd dat zij niet zonder toestemming van de man of de rechtbank met de minderjarige zal verhuizen. De man heeft niets aangevoerd wat aanleiding geeft voor de rechtbank om daaraan te twijfelen, zodat de man naar het oordeel van de rechtbank onder de huidige omstandigheden onvoldoende belang heeft bij zijn verzoek. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom afwijzen.
4.4.
Proceskosten
4.4.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst af de verzoeken van de vrouw en het verzoek van de man;
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Wieman-Bart, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. B.E. Dijkers en mr. I.J. Pieters, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Stolk op 13 september 2019.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.