ECLI:NL:RBROT:2019:8205
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de ingebrekestelling in bestuursrechtelijke procedures en de ontvankelijkheid van aanvragen om bijzondere bijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam als verweerder en een eiseres die een aanvraag om bijzondere bijstand had ingediend. De eiseres had op 2 november 2018 een aanvraag ingediend voor verhuiskosten, maar deze werd afgewezen bij besluit van 12 april 2019. Eiseres stelde verweerder bij brief van 18 december 2018 in gebreke, maar verweerder verklaarde de ingebrekestelling kennelijk niet-ontvankelijk omdat deze te vroeg was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling niet voldeed aan de eisen van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat de beslistermijn van acht weken nog niet was verstreken op het moment van de ingebrekestelling. De rechtbank volgde de stelling van eiseres niet dat verweerder haar ten onrechte niet had gehoord, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de partijen.