6.3.Uit het door verweerder opgestelde en in beroep overgelegde overzicht volgt dat eiseres op regelmatige basis substantiële bijschrijvingen van de moeder en de broer ontving, zowel in als buiten periodes dat eiseres over inkomen beschikte. In dat verband is niet zonder belang dat eiseres pas op 15 maart 2018 voor het eerst bijstand heeft aangevraagd. Er is niet gebleken van aanwijzingen voor vooraf gemaakte, concrete afspraken over doel en terugbetaling van het bijgeschreven geld, noch in de periode van 15 januari 2018 tot 1 juni 2018, noch in de periode daarna. In het dossier zijn ongedateerde verklaringen van de moeder en de broer over hun constante stroom aan bijschrijvingen over de periode vanaf oktober 2017 tot en met 17 augustus 2018 waarin staat vermeld dat zij bedragen naar eiseres hebben overgemaakt ter ondersteuning voor het voldoen van de vaste lasten en dat mondeling werd afgesproken dat eiseres het geld zal terugbetalen zodra zij zich dat kan permitteren. Dit zijn echter geen vooraf gemaakte harde afspraken over omvang, doel en terugbetaling in de zin van de aangehaalde rechtspraak van de Raad. De vermeldingen bij hun bijschrijvingen wijzen verder niet ondubbelzinnig op een lening ter overbrugging van een periode van geen of geringe inkomsten. De broer heeft meestal bij de bijschrijvingen alleen de naam van eiseres vermeld. De vermeldingen van de moeder (“shopping money [naam 3] ”, “toiletpaper”, en in de voorgaande periode “auto”, “benzine”, “netflix”, “babyshower”) kunnen wijzen op het voorschieten van bepaalde kosten voor eiseres, maar ook op het terugbetalen van geld dat eiseres voorschoot. Alleen de vermeldingen bij de bijschrijvingen door de moeder in juli 2018 wijzen op een lening. Dit betrof echter een periode waarin eiseres met het voorschot van verweerder (€ 512,-) en de overigens ontvangen bedragen (€ 224,92 van de Belastingdienst, € 25,- alimentatie, € 300,- van moeder en broer) de beschikking had over meer middelen dan de voor haar geldende bijstandsnorm. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat eiseres door middel van overmakingen deze bijschrijvingen van de broer en de moeder (gedeeltelijk) heeft terugbetaald. Bij de overmaking van eiseres op 30 januari 2018 van € 500,- aan de moeder is vermeld dat het gaat om een aflossing van een lening van vorig jaar. Bij de overmaking door eiseres aan de broer op 25 februari 2018 van € 1000,- heeft eiseres “ [naam 7] ” vermeld, waar eiseres als toelichting voor verweerder heeft bijgeschreven “terugbetaling alimentatie”, en op 5 juli 2018 heeft eiseres € 700,- zonder vermelding aan de broer terug overgemaakt. Of en zo ja, waarvoor hier wordt terugbetaald, is onduidelijk.
7. Gelet op de hoogte en regelmaat van de bijschrijvingen van de familieleden van eiseres op haar bankrekening, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft weten te maken dat zij in de periode van 5 mei 2018 tot en met 17 augustus 2018 in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
8. Het beroep ROT 18/6360 is daarom ongegrond.
9. In het beroep ROT 19/2334 betreft het geschil de ingangsdatum van de op 4 oktober 2018 alsnog aan eiseres toegekende bijstandsuitkering.
10. Verweerder stelt zich in bestreden besluit 2 op het standpunt dat alleen met terugwerkende kracht bijstand voor de periode voorafgaand aan de aanvraag wordt verleend in geval van bijzondere omstandigheden. Die heeft eiseres hier niet aannemelijk gemaakt.
11. Eiseres vindt dat hier wel sprake was van bijzondere omstandigheden. Zij kampt al vanaf april 2017 met een burn-out. Na beëindiging van de WW-uitkering per 15 januari 2018 was zij daardoor niet in staat te werken. Verweerder had daarin aanleiding moeten zien bijstand vanaf 15 januari 2018 toe te kennen.
Voor zover de burn-out geen aanleiding vormde voor toekenning per 15 januari 2018, had verweerder bijstand moeten toekennen per 17 augustus 2018, de datum van primair besluit 1 tot afwijzing van de bijstand. Verweerder heeft erkend dat vanaf die datum verweerders automatiseringssysteem ten onrechte het indienen van een nieuwe aanvraag door eiseres blokkeerde.
12. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2640) inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Pw, wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. 13. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat haar gezondheidssituatie op 15 januari 2018 eraan in de weg stond om toen een bijstandsuitkering te (laten) aanvragen. In dat verband is niet zonder belang dat eiseres wel haar familieleden heeft weten aan te spreken om haar financieel te ondersteunen. Verder is de enkele omstandigheid dat eiseres toen mogelijk in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, volgens vaste rechtspraak geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijstandsverlening met terugwerkende kracht is aangewezen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:66). 14. Van een bijzondere omstandigheid kan ook sprake zijn, als is gebleken dat de betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het bestuursorgaan heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden (zie bijvoorbeeld de onder 12. aangehaalde uitspraak van de Raad). Dat is hier het geval.