13.5.De rechtbank overweegt verder op basis van de rapportage van de StAB dat het rijden en het rangeren van reizigerstreinen (en daarmee de activiteit schijfremmen) ten behoeve van overstaan in de onderhavige vergunningaanvraag niet beperkt is tot de avondperiode. Eisers merken dat ook. In dit verband is van belang dat in tabel 2 van het akoestisch rapport 2015 is aangegeven dat overstand zowel in de avondperiode als de nachtperiode plaatsvindt. De stelling van verweerder dat, hoewel de sporen 31 en 32 voor overstand worden gebruikt, dit nog niet wil zeggen dat op deze sporen ook wordt geremd, acht de rechtbank niet houdbaar. Dat er wordt geremd heeft verweerder bovendien zelf in zijn bij het bestreden besluit gevoegde verslag van 18 november 2015 beschreven. Wel geldt dat het brongeluid van remmen niet altijd hetzelfde hoeft te zijn.
Aangezien het overstaan niet in de dagperiode plaatsvindt, zullen treinen, aldus de StAB, op het betreffende spoor 31a ook in de nachtperiode rijden en dus ook remmen. Logischerwijs treden ook dan de hoge piekgeluiden op. Omdat overstand destijds niet is vergund kan verweerder niet onderbouwen dat overstand ter plaatse van meetpunt 30 geen piekgeluid veroorzaakt. Hoewel overstand van reizigerstreinen in de aanvraag niet tot de avondperiode is beperkt, is bij de akoestische berekeningen van 2015 uitsluitend rekening gehouden met het rangeren van reizigerstreinen in de avondperiode.
Verweerder heeft daarover verklaard dat de reden waarom in de avondperiode wel hoge piekgeluiden (vanwege remmen) zijn berekend, maar in de dag- en nachtperiode niet, er in is gelegen dat de hoge piekgeluiden in de avondperiode worden veroorzaakt door schijfremmen op spoor 31a, terwijl de piekniveaus in de nachtperiode worden veroorzaakt door blokremmen op een ander, verder weg gelegen, spoor. Verweerder heeft in dit verband verder gesteld dat het treinstel dat in de nachtperiode aan komt rijden minder hard remt, vermoedelijk door een lage snelheid of door het parkeren tegen de al overstaande trein.
De StAB heeft hierover gesteld dat ook in het verslag van verweerder van 18 november 2015 is beschreven dat rangeren van reizigerstreinen plaatsvindt op de sporen 31 en 32. Daarbij gaat het echter slechts om waarnemingen zonder dat deze met berekeningen zijn onderbouwd. Dat bij het remmen voorafgaand aan overstand in de nachtperiode niet een vergelijkbaar niveau als in de avondperiode optreedt, blijkt in het geheel niet uit de aanvraag. Evenmin is dit in het akoestisch onderzoek van 2015 aan de hand van berekeningen onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder niet concreet aan de hand van berekeningen aangetoond dat ondanks het rangeren in de nacht, waaronder hier wordt verstaan het aan komen rijden van reizigerstreinen ten behoeve van overstand op de sporen 31 en 32, kan worden voldaan aan de in vergunningvoorschrift 7.1.2. vergunde grenswaarde van 49 dB(A) op meetpunt 30.
14. Op grond van hetgeen hiervoor onder rechtsoverwegingen 13.1 t/m 13.5 is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de grenswaarden voor het maximale geluidsniveau bij meetpunt 30 niet (aan de hand van de Handreiking) op juiste wijze of aan de hand van een voldoende zorgvuldige voorbereiding heeft vastgesteld. Hierdoor kan ook vergunningvoorschrift 7.1.2 van het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op meetpunt 30, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb geen stand houden. Het beroep is ook daarom gegrond.
15. In rechtsoverweging 9 heeft de rechtbank aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de vergunningvoorschriften 7.1.3 en 7.1.23 van het bestreden besluit ten aanzien van eisers worden gewijzigd, zoals daar weergegeven.
Ten aanzien van de onder punt 12 en 14 genoemde redenen voor gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat, naar het zich laat aanzien, geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Omdat verweerder bij het bestreden besluit ter zake van meetpunt 30 de Handreiking niet op juiste wijze heeft toegepast, geen bestuurlijke afweging heeft gemaakt en het akoestisch onderzoek ten aanzien van dit meetpunt niet op juiste wijze heeft uitgevoerd, zal de rechtbank verweerder opdragen ten aanzien van de vergunningvoorschriften 7.1.1. en 7.1.2. met betrekking tot meetpunt 30 een nieuw besluit te nemen.
16. Met de vernietiging van dit deel van het bestreden besluit herleeft de revisievergunning voor dit deel van de inrichting. Dit kan zowel voor eisers als voor ProRail nadelig uitpakken. Voor eisers omdat de grenswaarden bij meetpunt 1 uit het voorschrift N1 van die revisievergunning aanzienlijk hoger uitvallen dan in de voorschriften 7.1.1 en 7.1.2 bij meetpunt 30 van het bestreden besluit. En voor ProRail omdat er dan op de sporen 31 en 32 in het geheel geen overstand kan plaatsvinden, aangezien dit niet is vergund bij de revisievergunning van 1999. De rechtbank ziet daarom, mede gelet op de belangen van eisers en ProRail, aanleiding om op de voet van het bepaalde in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen.
Omdat er in de revisievergunning van 1999 (op meetpunt 1) aanmerkelijk hogere grenswaarden gelden, namelijk 50/50/48 dB(A) voor de dag, avond en nacht voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en 69/69/69 dB(A) voor de dag, avond en nacht voor het maximale geluidsniveau stelt de rechtbank ten aanzien van vergunningvoorschrift 7.1.1 met inachtneming van de Handreiking de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (inclusief eventuele overstand) op meetpunt 30 vast op 44 voor de dag-, 44 voor de avond- en 40 dB(A) voor de nachtperiode. Ten aanzien van vergunningvoorschrift 7.1.2 stelt de rechtbank met eveneens inachtneming van de Handreiking, de grenswaarde van het maximale geluidniveau (inclusief eventuele overstand) op meetpunt 30 vast op niet meer dan 54 voor de dag-, 65 voor de avond- en 49 dB(A) voor de nachtperiode.
Voorzover daarmee op grond van de voorlopige voorziening op meetpunt 30 strengere geluidnormen gelden dan op grond van het bij deze uitspraak gewijzigde voorschrift 7.1.23 voor meetpunt 1, gelden die strengere normen op dat meetpunt 30.
17. Deze voorziening vervalt zodra de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep tegen deze uitspraak, tenzij binnen de daarvoor geldende termijn geen hoger beroep is ingesteld. In dat laatste geval vervalt de voorlopige voorziening zes weken nadat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit heeft genomen.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht vergoedt.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.