ECLI:NL:RBROT:2019:7695

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
ROT - 18_5326
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Wet dieren met betrekking tot het vervoer van varkens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had aan de vennootschap een bestuurlijke boete van € 6.000,- opgelegd wegens vermeende overtredingen van de Wet dieren. De zaak betreft de vraag of een varken dat naar het slachthuis werd vervoerd, geschikt was voor transport. De toezichthouder van de NVWA had vastgesteld dat het varken ernstig kreupel was aan de rechter voorpoot, wat volgens de minister een overtreding van de wet opleverde. De vennootschap betwistte echter dat het varken al voor het transport ongeschikt was en voerde aan dat de verwondingen mogelijk tijdens of na het transport zijn ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de toezichthouder onvoldoende had gemotiveerd dat het varken al voor het transport ongeschikt was, en dat de vennootschap niet in staat was geweest om een eigen feitenonderzoek te verrichten. De rechtbank verklaarde het beroep van de vennootschap gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit van de minister. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/5326

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2019 in de zaak tussen

[Naam vennootschap], te [Plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. E.M. Scheffer.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 6.000,- omdat zij volgens verweerder bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften heeft overtreden.
Bij besluit van 5 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2019. Namens eiseres is verschenen [Naam], bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn tevens verschenen mr. I.M. Elsken en drs. H.M. Ekker, senior toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. In het rapport van bevindingen dat op 1 december 2017 op ambtseed is opgemaakt, gedagtekend en ondertekend, heeft toezichthouder 17384 van de NVWA gerapporteerd dat hij zich op 24 november 2017 bevond in de stal van het slachthuis [Naam]. De toezichthouder heeft aan de voet van de losbrug, net voor het deurtje naar de onthoudercel, een varken gezien met slachtbliknummer 316. Uit navraag bij [Naam], Animal Welfare Officer van het slachthuis, bleek dat het varken vanuit België was geïmporteerd vanaf het bedrijf [Naam] te [Plaats]. Na het opjagen van het varken heeft de toezichthouder gezien dat het dier ernstig kreupel was aan de rechter voorpoot. De schouder van het rechter voorbeen was ernstig verdikt, hetgeen duidt op een gewrichtsontsteking. Het beeld van de verdikking (ernstige zwelling, atrofie van de schouderspieren en korstvorming) duidt volgens de toezichthouder op een proces dat al enkele dagen tot weken bestaat. De toezichthouder heeft gezien dat het rechter voorbeen niet werd gebruikt bij staan en voortbewegen en dat het varken bij voortbewegen met zijn neus op de grond steunde om zijn rechter voorpoot te ontzien. Volgens de toezichthouder zijn dit uitingen van pijn en heeft het transport het lijden aanzienlijk verergerd. Het varken had zodanig veel pijn dat het ongeschikt was om vervoerd te worden. Door het vervoer is het welzijn van het varken ernstig geschaad, gezien de pijn na het afladen en de aandoening aan de rechter schouder.
2. Op basis van de bevindingen uit het hiervoor genoemde rapport van bevindingen heeft verweerder in het primaire besluit het volgende beboetbare feit bewezen geacht: de vervoerder vervoerde een varken dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, doordat het varken niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen. Volgens verweerder is dit een overtreding van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, alsmede artikel 3, artikel 3, onder b, en artikel 6, derde lid, en Bijlage I, Hoofdstuk I, paragrafen 1 en 2, onder a, van Verordening 1/2005 (Transportverordening). Verweerder heeft eiseres hiervoor een boete opgelegd van € 6.000,-. Verweerder heeft het boetebedrag verhoogd, omdat eiseres eerder op 9 juni 2017 is beboet voor eenzelfde overtreding en er nog geen vijf jaren zijn verlopen sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden. De hoogte van de boete is gelijk aan de som van de voor de overtreding op te leggen boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde boete.
2.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat niet is uitgesloten dat de verwondingen tijdens of na het transport zijn ontstaan of verergerd. De toezichthouder heeft het dier niet bij het lossen beoordeeld, maar pas een uur daarna toen het dier al in de slachterij was. Het dier is niet post mortem onderzocht om vast te stellen of sprake is van een ontsteking of van een tijdens of na het transport opgelopen dan wel verergerde verwonding. Ook is de temperatuur van het dier niet opgenomen, aldus eiseres.
3.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 23 juni 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:218) weegt de verklaring van een toezichthoudend dierenarts in beginsel zwaar en mag hetgeen in de verklaring is vastgelegd voor juist worden gehouden indien daarin duidelijk is gemotiveerd waarom sprake is van een dier dat niet geschikt is voor transport. Daarnaast geldt dat, zoals het CBb heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Echter, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
Ter toetsing ligt voor of in voldoende mate vaststaat dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd, te weten dat zij een dier vervoerde dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport: een varken dat niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen, waardoor het vervoer onnodig lijden veroorzaakte. Aangezien de constateringen van de toezichthouder pas na het transport zijn gedaan (zoals gebruikelijk is), dient de toezichthouder in het rapport van bevindingen te motiveren dat het dier al voorafgaand aan het transport daarvoor niet geschikt was, omdat het niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos voort te bewegen.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de toezichthouder in het rapport van bevindingen niet afdoende gemotiveerd dat het dier al voorafgaand aan het transport niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos voort te bewegen. In het rapport van bevindingen beschrijft de toezichthouder onder meer dat de schouder van het rechter voorbeen ernstig verdikt was en dat het rechter voorbeen niet werd gebruikt. De toezichthouder heeft geconstateerd dat het varken bij het voortbewegen met de neus op de grond steunde om de rechter voorpoot te ontzien. De ernstige zwelling, atrofie van de schouderspieren en korstvorming duiden volgens de toezichthouder op een proces dat al enkele dagen tot weken bestaat. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de tijdspanne tussen enkele dagen en enkele weken aanzienlijk is. Voor zover sprake is geweest van een proces dat op het moment van de bevindingen van de toezichthouder sinds enkele dagen bestond – dit wordt door de woordkeuze in het rapport van bevindingen niet uitgesloten – kan uit het rapport van bevindingen slechts worden afgeleid dat sprake was een proces dat al enkele dagen bestond en kan uit dit rapport niet worden afgeleid dat de gevolgen van het in dat geval sinds enkele dagen sluimerende proces ook al zichtbaar waren én voor het dier merkbaar waren voorafgaand aan het transport of op het moment dat het dier voor het transport werd opgeladen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat uit de enkele constatering door de toezichthouder dat sprake is van een al enkele dagen of weken bestaand proces niet kan worden afgeleid dat het dier voorafgaand aan het transport of op het moment dat het dier voor het transport werd opgeladen niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos voort te bewegen en daardoor ongeschikt was om te worden vervoerd. Het rapport van bevindingen bevat evenmin aanwijzingen dat de toezichthouder het dier nader heeft onderzocht om vast te stellen dat sprake was van een gewrichtsontsteking aan de schouder van het rechter voorbeen: de temperatuur is niet gemeten en de toezichthouder heeft er ook niet voor gekozen om het dier na de slacht te onderzoeken. Ook de foto’s bij het rapport van bevindingen, waarop te zien is dat het dier met zijn neus op de grond steunt, geven geen uitsluitsel over de vraag of het dier voorafgaand aan het transport of bij het opladen ongeschikt was voor transport, nu deze foto’s niet de situatie vóór het transport weergeven. De nadere toelichting van de senior toezichthoudend dierenarts ter zitting dat bedoeld wordt dat de aandoening zelve reeds voor het transport bestond, leidt niet tot een ander oordeel, nu de senior toezichthoudend dierenarts ter zitting niet degene is die het rapport van bevindingen heeft opgesteld en de feiten niet zelf heeft kunnen waarnemen. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat het dier ongeschikt was voor het transport in de zin van de Transportverordening.
3.4.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het rapport van bevindingen onvoldoende grondslag biedt voor de conclusie dat eiseres de betreffende overtreding heeft gepleegd. Reeds hierom is het beroep van eiseres gegrond.
4. Ten overvloede gaat de rechtbank in op de beroepsgrond van eiseres dat het voor haar onmogelijk is geworden om een eigen feitenonderzoek te verrichten, omdat zij pas bij het voornemen van 3 mei 2018 op de hoogte is gebracht van een feit dat bijna zes maanden eerder, op 24 november 2017 is vastgesteld. De mogelijkheid van het indienen van een zienswijze en het maken van bezwaar compenseert niet het gebrek aan mogelijkheden voor eigen onderzoek. De chauffeur van eiseres was al vertrokken toen de toezichthouder de vaststelling deed, zodat de toezichthouder de bedrijfsleider van het slachthuis heeft aangesproken. Eiseres is niet op de hoogte gesteld. Hierdoor heeft eiseres niets kunnen ondernemen om het tegendeel te bewijzen, aldus eiseres. Bovendien was door een Belgische dierenarts verklaard dat de dieren geschikt waren om te worden vervoerd.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet zonder meer op het oordeel van de Belgische dierenarts heeft mogen vertrouwen. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft opgemerkt, heeft de Belgische dierenarts bij onderdeel II, afdeling C II.3.6 van het Certificaat voor de intracommunautaire handel weliswaar verklaard dat de dieren op het ogenblik van de inspectie waarop dit gezondheidscertificaat betrekking heeft geschikt waren om op 24 november 2017 te worden vervoerd, maar in voetnoot 6 bij onderdeel II, afdeling C II.3.6 staat dat deze verklaring de vervoerder niet ontslaat van de verplichtingen die krachtens de geldende regelgeving van de Unie op hem rusten, met name wat betreft de geschiktheid van de dieren voor transport.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen verplichting bevat om de betrokkene in de gelegenheid te stellen tot het ter plekke doen uitvoeren van een contra-expertise (zie bijvoorbeeld de uitspraken van het CBb van
17 juni 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:222) en 20 juli 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:281)). De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in dit concrete geval eiseres ten onrechte de mogelijkheid heeft onthouden om een tegenonderzoek te verrichten. Zij overweegt daartoe dat eiseres, anders dan de situatie in voormelde uitspraken van het CBb, niet eerder dan met het voornemen van 3 mei 2018 door verweerder van de bevindingen zoals weergegeven in het rapport van bevindingen op de hoogte is gesteld, terwijl dat rapport reeds op
1 december 2017 was opgesteld. Eiseres heeft in haar zienswijze hierover geklaagd. In de besluitvorming en ook ter zitting heeft verweerder geen enkele objectieve reden kunnen geven waarom het zo lang heeft moeten duren voordat het voornemen aan eiseres bekend is gemaakt. Verweerders betoog dat de overtreding bij eiseres bekend kon zijn, omdat de aanzegging van het rapport van bevindingen is gedaan aan de bedrijfsleider van het slachthuis [Naam] en er in de praktijk tussen [Naam] en eiseres contact is, acht de rechtbank onvoldoende voor een andersluidend oordeel. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er in de praktijk contact is tussen beide ondernemingen en dat dat in deze concrete situatie ook zo was. Dat verweerder bij eiseres het chauffeursdiploma (ccv) heeft opgevraagd en dat dit niet zonder reden gebeurt, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat het voor eiseres duidelijk had moeten zijn dat haar iets werd verweten. Verder overweegt de rechtbank dat de twee bij het rapport van bevindingen gevoegde foto’s zodanig zijn dat deze in redelijkheid niet zijn te beoordelen door een deskundige, zodat eiseres ook op die manier onvoldoende mogelijkheden heeft gehad om het door verweerder ter vaststelling van de overtreding gebruikte bewijs te toetsen en tegen te spreken.
5. Zoals onder 3.4 is overwogen, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank herroept gelet op het voorgaande ook het primaire besluit.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de telefonische hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • herroept het primaire besluit van 8 juni 2018;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 338,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.048,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L. Mehlbaum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Bijlage: wettelijk kader
Artikel 2.5, eerste lid, van de Wet dieren: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren: Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren: Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen 3 tot en met 9 en 12, van de Transportverordening.
Artikel 3 van de Transportverordening: Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Artikel 3, onder b, van de Transportverordening: Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: de dieren zijn geschikt voor het voorgenomen transport.
Artikel 6, derde lid, van de Transportverordening: De vervoerders vervoeren de dieren in overeenstemming met de technische voorschriften in bijlage I.
Bijlage I, Hoofdstuk I, paragrafen 1 en 2, onder a, Transportverordening:
1) Alleen dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport mogen worden vervoerd, en de vervoersomstandigheden moeten van dien aard zijn dat de dieren geen letsel of onnodig lijden kan worden berokkend.
2) Gewonde, zwakke en zieke dieren worden niet in staat geacht te worden vervoerd wanneer de dieren niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.