ECLI:NL:RBROT:2019:6583
Rechtbank Rotterdam
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft eiser de rechtbank verzocht om schadevergoeding vanwege het uitblijven van uitspraken door het gerechtshof Den Haag op hoger beroepschriften die in 2015 waren ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eiser is gebaseerd op de stelling dat het Hof in gebreke is met het doen van uitspraken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij op grond van artikel 8:91, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennelijk onbevoegd is om kennis te nemen van het verzoek, omdat het Hof de bevoegde instantie is. Eiser heeft volhard in zijn standpunt dat de rechtbank bevoegd is, maar de rechtbank heeft besloten om niet de brief van eiser door te zenden naar het Hof, maar om zelf uitspraak te doen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen ook gekeken naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en heeft geconcludeerd dat de procedures in totaal minder dan vier jaar hebben geduurd, waardoor de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank heeft zich uiteindelijk onbevoegd verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier, en is openbaar gemaakt op 28 augustus 2019.