ECLI:NL:RBROT:2015:1469
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde dhr. A.G. Hendriks, had de heffingsambtenaar van de gemeente Binnenmaas verzocht om een dwangsom toe te kennen wegens het niet tijdig beslissen op een informatieverzoek. Dit verzoek betrof de ambtelijke positie van twee personen die hem hadden gehoord naar aanleiding van een bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar tegen de afwijzing van de dwangsom op 20 maart 2014 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen op 4 augustus 2014 beroep ingesteld, maar dit beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het was ingesteld na de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken.
De rechtbank overweegt dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van artikel 6:11 van de Awb achterwege blijft als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Echter, de rechtbank oordeelt dat het feit dat een eerder beroep van eiser tegen dezelfde beslissing niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet tijdig voldoen van griffierecht, een omstandigheid is die voor rekening van eiser komt en het verzuim niet opheft. Daarom wordt het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.