ECLI:NL:RBROT:2019:5881

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
C/10/534643 / HA ZA 17-865
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht in expeditieovereenkomst tussen Nederlandse en Duitse partijen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap Triple F Logistics B.V. en de vennootschap Rohstoffhandel Bernhard Westarp GmbH & Co. KG. Triple F vordert betaling van verschillende facturen die zij aan Westarp heeft gestuurd voor geleverde expeditiediensten. Westarp betwist de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en stelt dat de Fenex-voorwaarden niet van toepassing zijn. De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van artikel 7 van de Brussel Ibis-Verordening, omdat de diensten door Triple F in Nederland zijn verricht. De rechtbank concludeert dat de Fenex-voorwaarden van toepassing zijn en dat Nederlands recht van toepassing is op de rechtsverhouding tussen partijen. De rechtbank wijst de vorderingen van Triple F toe, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, en veroordeelt Westarp in de proceskosten. In reconventie wijst de rechtbank de vorderingen van Westarp af, omdat deze zijn verjaard. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/534643 / HA ZA 17-865
Vonnis van 24 juli 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRIPLE F LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J. Staab te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
ROHSTOFFHANDEL BERNHARD WESTARP GMBH & CO. KG,
gevestigd te Aschaffenburg, Duitsland,
gedaagde,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. Y.J.P. Janssen te Venlo.
Partijen zullen hierna Triple F en Westarp genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar het vonnis van 20 maart 2019. Vervolgens is de procedure als volgt verlopen.
1.2.
Partijen hebben medegedeeld dat zij een nieuwe mondelinge behandeling verlangen ten overstaan van de nieuw aangewezen rechter mr. W.P. Sprenger.
1.3.
Vervolgens is een comparitie van partijen bepaald en heeft de rechtbank een zittingsagenda aan partijen gezonden.
1.4.
De comparitie is gehouden op 8 mei 2019. Beide partijen hebben nadere toelichtingen gegeven, Triple F aan de hand van pleitaantekeningen die zij heeft overgelegd. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
1.5.
Op de comparitie is de zaak naar de rol van 12 juni 2019 verwezen voor uitlating of partijen de zaak in der minne hadden opgelost, dan wel over welke onderwerpen beslist zou moeten worden en of partijen daarover nadere standpunten wilden innemen, dan wel of de comparitie diende te worden voortgezet.
Partijen hebben op de rol van 12 juni 2019 niet anders gedaan dan mede te delen dat zaak niet was opgelost en dat zij vonnis vroegen.

2.De geschillen

in conventie

2.1.
Triple F vordert dat de rechtbank Westarp bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen tot betaling van:
€ 525,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 2 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening,
€ 9.765,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 7 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening,
€ 2.850,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 14 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening,
€ 598,22, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
€ 8.925,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 7 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
€ 5.550,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 2 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
€2.821,32 aan administratiekosten, en
€ 1.057.13 aan buitengerechtelijke incassokosten,
en
US$ 58.300,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening,
US$ 11.750,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
US$ 7.500,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
US$ 11.750,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
US$ 12.450,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 14 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
US$ 6.300,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 4 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
US$ 10.805,00 aan administratiekosten, en
US$ 1.855,50 aan buitengerechtelijk incassokosten,
althans Westarp te veroordelen tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag;
alsmede Westarp te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder mede begrepen de kosten voor de vertaling, zijnde € 836,35 en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.
2.2.
Daartoe stelt Triple F – kort gezegd – het volgende.
2.2.1.
Triple F heeft in opdracht van Westarp expeditiediensten verricht. Op de rechtsverhouding tussen partijen zijn van toepassing de Nederlandse Expeditievoorwaarden in de versie van 1 juli 2004 (hierna: Fenex-voorwaarden).
2.2.2.
Triple F heeft haar werkzaamheden met facturen bij Westarp in rekening gebracht. Westarp heeft de volgende facturen zonder goede grond onbetaald gelaten:
factuurnummer datum vervaldatum bedrag
[nummer factuur 1] 02-04-2015 02-05-2015 € 525,00
[nummer factuur 2] 08-05-2015 07-06-2015 € 9.765,00
[nummer factuur 3] 15-05-2015 14-06-2015 € 2.850,00
[nummer factuur 4] 09-02-2016 10-03-2016 € 598,22
[nummer factuur 5] 08-03-2016 07-04-2016 € 8.925,00
[nummer factuur 6] 03-05-2016 02-06-2016
€ 5.550,00
totaal € 28.213,22
[nummer factuur 7] 31-08-2015 30-09-2015 US$ 58.300,00
[nummer factuur 8] 25-01-2016 24-02-2016 US$ 11.750,00
[nummer factuur 9] 12-02-2016 13-03-2016 US$ 7.500,00
[nummer factuur 10] 12-02-2016 13-03-2016 US$ 11.750,00
[nummer factuur 11] 15-03-2016 14-04-2016 US$ 12.450,00
[nummer factuur 12] 04-04-2016 04-05-2016
US$ 6.300,00
totaal US$ 108.050,00
2.2.3.
Ingevolge de Fenex-voorwaarden is Westarp administratiekosten en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden.
2.3.
Westarp vordert dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren, subsidiair concludeert Westarp tot afwijzing van de vorderingen, zowel primair als subsidiair met veroordeling van Triple F bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de (na)kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na datum van het vonnis.
2.4.
Daartoe voert Westarp – kort gezegd – het volgende aan.
2.4.1.
Volgens Westarp heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht. De Fenex-voorwaarden zijn niet van toepassing; aan Triple F komt geen beroep toe op het forumkeuzebeding van artikel 23 Fenex-voorwaarden. Ingevolge de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel Ibis-Vo) heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht en de rechtbank Rotterdam geen bevoegdheid, omdat Triple F haar werkzaamheden niet in Nederland, maar hoofdzakelijk in Duitsland, althans in meerdere landen heeft verricht.
2.4.2.
Voorts betwist Westarp het bestaan van een contractuele grondslag voor de vorderingen van Triple F.
2.4.3.
Subsidiair doet Westarp een beroep op verjaring en meer subsidiair op verrekening.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor deze beoordeling van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
2.6.
Onder de voorwaarden dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en de rechtbank Rotterdam bevoegd is om van de vorderingen van Triple F kennis te nemen en voor zover het beroep op verrekening van Westarp niet opgaat, vordert Triple F – samengevat weergegeven – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Triple F zal veroordelen tot betaling van € 619.151,95 en US$ 1.930.896,09, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag der indiening van de reconventionele vordering (28 juni 2018) en Triple F zal veroordelen in de (na)kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na datum van het vonnis.
2.7.
Daartoe stelt Westarp – kort gezegd – het volgende.
2.7.1.
Triple F is jegens Westarp aansprakelijk tot schadevergoeding wegens een onrechtmatige daad of wegens wanprestatie. Omdat Triple F er niet behoorlijk voor heeft gezorgd dat de door Westarp aan haar afnemers verkochte partijen goederen bij die afnemers zijn aangekomen, hebben die afnemers de koopprijzen niet aan Westarp betaald. Voor die schade is Triple F aansprakelijk.
2.8.
Triple F concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Westarp in de kosten van het geding.
Triple F betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld dan wel contractuele verplichtingen niet is nagekomen en betwist de (hoogte van de) schade. Voorts doet Triple F een beroep op beperking van aansprakelijkheid en op verjaring.
2.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor deze beoordeling van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie
rechtsmacht; bevoegdheid
3.1.
Deze zaak betreft een internationaal geval, aangezien Triple F in Nederland is gevestigd en Westarp in Duitsland.
3.2.
Mede gelet op het beroep op onbevoegdheid van Westarp, dient de rechtbank eerst de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en haar bevoegdheid ten aanzien van de vorderingen van Triple F (in conventie) te beoordelen.
3.3.
Zoals hiervoor gezegd, legt Triple F aan haar vorderingen ten grondslag (a) dat zij expeditiediensten heeft verricht in opdracht van Westarp, (b) dat op de rechtsverhouding tussen partijen de Fenex-voorwaarden van toepassing zijn, (c) dat zij haar werkzaamheden met facturen bij Westarp in rekening heeft gebracht, maar (d) dat Westarp een gedeelte van die facturen onbetaald laat. De vorderingen van Triple F (in conventie) komen daarom neer op vorderingen tot nakoming van contractuele verbintenissen, met nevenvorderingen.
3.4.
Voor de bevoegdheid van deze rechtbank deed Triple F deed aanvankelijk primair een beroep op artikel 23 lid 1, derde volzin Fenex-voorwaarden, maar zij heeft dat beroep op de comparitie van 8 mei 2019 teruggenomen.
3.5.
Stellende dat zij haar diensten aan Westarp heeft verleend in en vanuit haar kantoor in Capelle aan den IJssel, beroept Triple F zich (aanvankelijk: subsidiair) voor de bevoegdheid van deze rechtbank op de bijzondere bevoegdheidsregeling van artikel 7 aanhef Brussel Ibis-Vo.
3.6.
Westarp betwist dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat deze rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Triple F en voert daartoe het volgende aan.
Westarp betwist dat zij opdracht(en) heeft gegeven aan Triple F. Daartoe voert zij aan dat zij de goederen “ex works” of “ex yard” aan haar afnemers heeft verkocht en dat zij als bemiddelaar is opgetreden bij de totstandkoming van (expeditie)overeenkomsten tussen Triple F en haar afnemers.
Voorts betwist Westarp dat Triple F beroep toekomt op de bijzondere bevoegdheidsregeling van artikel 7 Brussel Ibis-Vo, omdat Triple F haar diensten niet “volgens de overeenkomst” heeft geleverd of had moeten leveren in Capelle aan den IJssel. Volgens Westarp heeft Triple F haar diensten voornamelijk in Duitsland verricht, omdat Triple F ervoor zorgde dat de lege containers bij Westarp in Aschaffenburg en elders in Duitsland werden aangeleverd en dat deze na belading bij Westarp werden opgehaald en vervoerd naar de havens van Antwerpen en Rotterdam. In ieder geval heeft Triple F haar diensten niet in één land, Nederland, verricht, maar in meerdere landen, België, Duitsland en Nederland, zodat Triple F ook daarom geen beroep toekomt op de bijzondere bevoegdheid van artikel 7 Brussel Ibis-Vo.
3.7.
Tussen partijen is – terecht – niet in geschil dat de rechtsmacht en bevoegdheid moeten worden bepaald aan de hand van de Brussel-Ibis Vo.
Het voor de internationale bevoegdheid ten aanzien van de vorderingen van Triple F relevante gedeelte van artikel 7 Brussel Ibis-Vo luidt als volgt:
Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
- voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is.
Artikel 7 aanhef en lid 1 onder a) en onder b), tweede gedachtestreepje Brussel Ibis-Vo verleent aldus een bijzondere bevoegdheid aan het gerecht van de plaats waar de onder de overeenkomst geleverde diensten werden verricht.
Voor toepasselijkheid van deze regel is niet vereist dat eerst wordt vastgesteld dat tussen de eiser en de verweerder inderdaad een overeenkomst bestaat.
3.8.
Triple F stelt dat zij als expediteur in opdracht van Westarp is opgetreden Triple F voert aan dat zij optrad “as forwarding agent only” (zoals Triple F onder haar opdrachtbevestigingen aan Westarp schreef; productie 14 van Triple F) en als “forwarder” (bedoeld in het verslag van de bespreking tussen partijen van 14 april 2015; Bijlage 1 van Westarp).
Triple F heeft uiteengezet dat haar dienstverlening als expediteur erin bestond dat zij het aanleveren van lege containers naar de bedrijven van Westarp in Duitsland en het vervoeren van door Westarp gevulde containers naar dier afnemers, de geadresseerden, organiseerde, alsmede dat zij dat alles op haar kantoor in Capelle aan den IJssel verrichtte.
Triple F bestrijdt dat zij als (papieren) vervoerder is opgetreden, waarbij zij aanvoert dat zij steeds aan Westarp heeft opgegeven met welke partij zij had gecontracteerd ten behoeve van Westarp.
3.9.
Westarp stelt, echter, dat Triple F als (papieren) vervoerder is opgetreden, omdat Triple F ervoor zorgde dat de containers bij haar, Westarp, werden aangeleverd en na belading bij haar werden afgevoerd naar haar afnemers.
3.10.
Triple F heeft in diverse opdrachtbevestigingen ter zake waarvan zij in deze zaak veroordeling tot betaling vordert het volgende vermeld:
“Hereby we confirm the following booking in order of [Westarp]. If incomplete, we will update this document once info is available
[..]
See the attached rider for more information
[..]
[Triple F] acts as forwarding agent only. All our forwarding agent’s activities are subject to the [Fenex-voorwaarden]
[..]
Comments
  • Please provide us with your B/L instruction & paperwork for customs clearance (invoice including HS code, Packing List and ANNEX VII forms) before closing.
  • [..]
  • Please instruct your haulier to check upon collection of the empty container if the correct equipment has been released.
  • [..]”.
Deze vermeldingen duiden veeleer op het optreden van Triple F als expediteur, dan als vervoerder.
3.11.
Triple F heeft onbetwist aangevoerd dat zij niet over containers of transportmaterieel beschikt en dat bij Westarp geen container of transportmiddel is gekomen waarop de naam van Triple F staat.
Hoewel Westarp stelt dat Triple F de lege containers naar de bedrijven van Westarp in Asschaffenburg en elders in Duitsland vervoerde en na belading daarvandaan ophaalde, althans dat Triple F dat door haar ondervervoerders liet doen, heeft Westarp tegenover de ontkenning daarvan door Triple F geen feiten of omstandigheden gesteld, of bescheiden in het geding gebracht die duiden op het optreden van Triple F als (papieren) vervoerder.
3.12.
Een en ander voert de rechtbank tot de conclusie dat Triple F als expediteur in opdracht van Westarp is opgetreden.
3.13.
Triple F stelt dat zij haar expediteurswerkzaamheden voor Westarp (steeds) op haar kantoor in Capelle aan den IJssel heeft verricht.
3.14.
Expediteurswerkzaamheden kunnen naar hun aard op kantoor worden verricht.
Westarp heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die erop duiden dat Triple F haar expediteurswerkzaamheden niet (steeds) op haar kantoor in Capelle aan den IJssel heeft verricht.
Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat Triple F haar expediteurswerkzaamheden voor Westarp op haar kantoor in Capelle aan den IJssel heeft verricht.
3.15.
Derhalve is sprake van een situatie bedoeld in artikel 7 aanhef en lid 1 onder a) en onder b), tweede gedachtestreepje Brussel Ibis-Vo: de door Triple F onder de overeenkomsten met Westarp geleverde expediteursdiensten werden verricht in Capelle aan den IJssel. Daarom is deze rechtbank als het gerecht van de plaats waar de onder de overeenkomst(en) geleverde diensten werden verricht, internationaal bevoegd tot kennisneming van de vorderingen in conventie gegrond op de overeenkomst(en) tussen partijen.
3.16.
Op het vorenstaande stuit het onbevoegdheidsverweer van Westarp af.
3.17.
Westarp heeft aan haar vorderingen in reconventie onder meer als voorwaarde verbonden dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en dat deze rechtbank bevoegd is om van de vordering van Triple F in conventie kennis te nemen. Hoewel de bevoegdheid bedoeld in artikel 7 aanhef en lid 1 onder a) en onder b), tweede gedachtestreepje Brussel Ibis-Vo een bijzondere bevoegdheid betreft, waartoe niet is vereist dat de Nederlandse rechter (in het algemeen) rechtsmacht heeft, neemt de rechtbank aan dat met die bijzondere bevoegdheid is voldaan aan de door Westarp aan haar vorderingen (in reconventie) gestelde voorwaarden, afgezien van haar beroep op verrekening – waarover onder 3.38 nader.
3.18.
De vorderingen van Westarp in voorwaardelijke reconventie komen neer op vorderingen tot schadevergoeding wegens primair gestelde onrechtmatige daad van Triple F, subsidiair gestelde wanprestatie van Triple F onder de overeenkomst(en) tussen partijen. Partijen twisten niet over (internationale) bevoegdheid dienaangaande. Gezien de vestigingsplaats van Triple F en (en artikel 8 aanhef en onder 3 Brussel Ibis Vo, voor zover in dezen van toepassing) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht en is deze rechtbank bevoegd om van die vorderingen kennis te nemen.
Toepasselijk recht; wederpartij; toepasselijke voorwaarden
3.19.
Triple F stelt dat de Fenex-voorwaarden en Nederlands recht op de rechtsverhouding van toepassing zijn. Triple F voert daartoe aan dat op al haar correspondentie met en facturen aan Westarp staat vermeld dat de Fenex-voorwaarden van toepassing zijn, met vermelding van de plaatsen van deponering daarvan en van haar website ter kennisneming van de inhoud van de Fenex-voorwaarden.
Westarp betwist de toepasselijkheid van de Fenex-voorwaarden.
3.20.
De vraag naar het toepasselijk recht dient in dit geval beantwoord te worden aan de hand Van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I-Vo).
3.21.
Weliswaar stelt Westarp dat Triple F als (papieren) vervoeder dient te worden aangemerkt, maar, zoals hiervoor onder 3.11 overwogen, Triple F betwist die stelling gemotiveerd en Westarp heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die de hoedanigheid van vervoeder aannemelijk kunnen maken. Die gestelde hoedanigheid passeert de rechtbank daarom.
3.22.
Tussen partijen is niet in geschil dat onder de (gestelde) overeenkomsten tussen partijen Triple F de partij is die dient te worden aangemerkt als verlener van de (expediteurs)diensten in de zin van artikel 4 lid 1 aanhef en onder b) Rome I-Vo. Gelet op artikel 10 Rome I-Vo geldt die regel ook voor zover de (gestelde) overeenkomst(en) worden betwist.
In het midden latende of door partijen een rechtskeuze als bedoeld in artikel 3 Rome I-Vo is gedaan en bij gebreke van gestelde feiten of omstandigheden op grond waarvan het recht van enige ander land van toepassing is, is daarom ingevolge artikel 4 Rome I-Vo van toepassing het recht van het land van vestiging van Triple F, derhalve Nederlands recht.
3.23.
Over het verweer van Westarp dat zij (niet als wederpartij, maar) als bemiddelaar is opgetreden, overweegt de rechtbank het volgende.
Het antwoord op de vraag of Westarp als wederpartij van Triple F, dan wel als bemiddelaar (of anderszins niet als wederpartij) heeft gehandeld, is afhankelijk van hetgeen Triple F en Westarp daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden (vgl. HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 – Kribbebijter en HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3460 – Snippers qq/Rabobank).
De door Triple F in het geding gebrachte opdrachtbevestigingen ter zake waarvan Triple F betaling vordert zijn gericht aan Westarp. In de aanvang daarvan is telkens vermeld “Hereby we confirm the following booking in order of [Westarp]”. Die bewoordingen duiden op optreden van Westarp als opdrachtgever van Triple F. In geen van die opdrachtbevestigingen wordt aangegeven dat Westarp als bemiddelaar optrad of een andere hoedanigheid dan die van wederpartij had.
Gesteld noch gebleken is dat Westarp op (een of meer van) de opdrachtbevestigingen van Triple F ter zake waarvan Triple F betaling vordert heeft gereageerd met de mededeling dat zij (niet als wederpartij, maar) als bemiddelaar of in een andere hoedanigheid dan die van wederpartij optrad.
Triple F heeft (als productie 15) diverse instructies van Westarp overgelegd. In geen van die instructies wordt aangegeven dat Westarp als bemiddelaar of als (middellijk) vertegenwoordiger van een derde optrad.
Triple F heeft (als productie 3) overgelegd de facturen waarvan zij veroordeling tot betaling vordert. Al die facturen zijn geadresseerd aan Westarp. Gesteld noch gebleken is dat Westarp op (een of meer van) die facturen heeft gereageerd met de mededeling dat zij (niet als wederpartij, maar) als bemiddelaar of in een andere hoedanigheid dan die van wederpartij is opgetreden en dat zij daarom de facturen niet hoefde te betalen.
Voor zover Westarp zich voor haar hoedanigheid van bemiddelaar beroept op een verslag van de bespreking tussen partijen van 14 april 2015 (Bijlage 1 van Westarp), dan wel op het stuk getiteld “Tripartite Agreement” en gedateerd 29 september 2015 (Bijlage 2 van Westarp), baat haar dat niet. Immers, noch in dat verslag noch in die “Tripartite Agreement” wordt Westarp als bemiddelaar (tussen Triple F en de afnemers van Westarp, respectievelijk “Arise Industries and Agency Pvt. Ltd.” – hierna: Arise Industries) aangeduid. Westarp heeft ook niet gesteld in welke passage van dat verslag of die “Tripartite Agreement” zij als bemiddelaar wordt aangeduid.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat ter zake van de facturen waarvan Triple F betaling vordert Westarp als opdrachtgever van Triple F onder de overeenkomsten dient te worden aangemerkt.
Het vorenstaande sluit niet uit dat Westarp ter zake van enig ander optreden van Triple F als expediteur niet als de opdrachtgever dient te worden aangemerkt, maar dat doet hier niet terzake.
3.24.
Het antwoord op de vraag of de algemene voorwaarden die door een partij bij een overeenkomst worden gebruikt, op die overeenkomst van toepassing zijn geworden, volgt uit de in het algemeen geldende regels voor aanbod en aanvaarding, zoals deze zijn te begrijpen in het licht van de artikelen 3:33 en 3:35 BW (HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9610).
3.25.
Zowel Triple F als Westarp zijn (rechts)personen die in de uitoefening van hun bedrijf zijn opgetreden.
3.26.
Hiervoor (onder 3.8, 3.10 en 3.19) heeft de rechtbank overwogen dat Triple F in haar opdrachtbevestigingen mededeelde dat zij als expediteur optrad, dat zij de Fenex-voorwaarden van toepassing verklaarde en dat zij aangaf op welke wijze Westarp van de inhoud van de Fenex-voorwaarden kon kennisnemen. Westarp heeft een en ander niet inhoudelijk bestreden.
Gezien de talrijke verwijzingen door Triple F naar de Fenex-voorwaarden heeft Westarp als internationaal optredende ondernemer uit deze verwijzingen moeten begrijpen dat Triple F verlangde dat de Fenex-voorwaarden van toepassing zouden zijn op hun rechtsverhouding en dat zij, Westarp, door daarop niet te reageren en geen nadere toelichting op die verwijzingen aan Triple F te vragen, bij deze het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij instemde met toepasselijkheid van de Fenex-voorwaarden (vgl. HR 2 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9767 – Petermann/Frans Maas).
3.27.
Voor zover Westarp aanvoert dat Triple F de voorschriften van de artikelen 6:233 en 6:234 BW niet in acht heeft genomen, ziet Westarp eraan voorbij dat op grond van artikel 6:247 lid 2 BW de afdeling 6.5.3 BW niet van toepassing is op overeenkomsten tussen partijen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf en die niet beide in Nederland zijn gevestigd (vgl. HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0730 – Van Vliet/Dealkent).
3.28.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat de rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door de Fenex-voorwaarden aangevuld door Nederlands recht.
De vorderingen van Triple F in conventie
3.29.
Zoals gezegd, vordert Triple F veroordeling tot betaling van haar facturen aan Westarp voor door Triple F geleverde expediteursdiensten, met nevenvorderingen.
3.30.
Voor zover Westarp aanvoert dat zij zonder meer niet als de schuldenaar van de vorderingen valt aan te merken, komt dat verweer neer op het hiervoor (onder 3.23) verworpen verweer dat Westarp niet de opdrachtgever van Triple F is.
Voor zover Westarp aanvoert dat zij niet als de schuldenaar van de vorderingen valt aan te merken, omdat het leveringen “ex works” of “ex yard” zouden betreffen en Triple F in dergelijke gevallen in opdracht van haar afnemers optrad, dan wel omdat in het “Tripartite Agreement” (Bijlage 2 van Westarp) zou zijn overeengekomen “The freight will be paid by Arise Industries”, passeert de rechtbank dat verweer, omdat Triple F heeft aangevoerd geen betaling te vorderen ter zake van (een of meer) zendingen “ex works” of “ex yard” of in verband met het “Tripartite Agreement” en Westarp op die weerlegging van haar verweer niet meer is ingegaan.
3.31.
Ten aanzien van het verweer van Westarp dat zij niet als schuldenaar kan worden aangemerkt, dan wel dat Triple F niets te vorderen heeft ter zake van factuur [nummer factuur 7] van 31 augustus 2015 ten bedrage van US$ 58.300,00 (productie 3 van Triple F) in verband met een of meer zendingen bestemd voor [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) overweegt de rechtbank het volgende.
3.31.1.
Ook in dit geval betoogt Westarp dat zij niet als de opdrachtgever van Triple F dient te worden aangemerkt.
Triple F heeft met de volgende bescheiden haar stelling dat Westarp haar opdrachtgever en schuldenaar is onderbouwd.
De betreffende opdrachtbevestiging van Triple F van 6 augustus 2016 (productie 22 van Triple F) is geadresseerd aan Westarp en vangt aan met de zin “Hereby we confirm the following booking in order of [Westarp]”.
Bij e-mail van 25 augustus 2015 schreef Triple F aan Westarp (productie 15 van Triple F):
“Alok has approved these 2 bs/l, is everything ok for you as well?
Do you wish to receive the originals in your office after sailing of the vessel?”
Bij e-mail van 26 augustus 2015 antwoordde Westarp:
“Good morning the OBL has to be send to my office”.
De genoemde factuur van Triple F van 31 augustus 2015 is eveneens aan Westarp geadresseerd.
De genoemde productie 22 bevat tevens een e-mail van 27 oktober 2015 van Westarp aan “ [naam 1] ” – de rechtbank begrijpt dat daarmee is bedoeld [naam 1] – met kopie aan [naam 2] van Triple F met onder meer de volgende inhoud:
“[..]
We loaded as you told us L/C will be there tomorrow, is already made.
It never came, like always.
You took the B/L and gave it to [naam bedrijf] to avoid detention. We paid the scrap, did the loading and receive – nothing.
Now we have to pay [naam 2] the freight. Material is there, delivered, but no payment has come.
How should I pay [naam 2] if you do not keep a single agreement?
We need the payment to pay [naam 2] , so go ahead!”
Die e-mail verstuurde Westarp toen zij de factuur van Triple F al had voorliggen. In die e-mail bevestigde Westarp dat zij de schuldenaar van Triple F is.
Westarp heeft tegenover deze bewijsvoering van Triple F geen bescheiden, feiten of omstandigheden ter weerlegging gesteld.
Daarom concludeert de rechtbank dat Westarp de schuldenaar is van deze vordering van Triple F.
3.31.2.
Westarp voert aan dat Triple F bij e-mail van 20 april 2016 aan haar heeft medegedeeld dat zij de factuur van 31 augustus 2015 niet behoeft te betalen.
Triple F bestrijdt dat en voert aan dat zij in die e-mail slechts heeft medegedeeld dat Westarp die factuur tijdelijk mocht laten openstaan daar Triple F wist van de problematiek tussen Westarp en [naam bedrijf] .
Uit de overgelegde stukken valt – voor zover hier van belang – de volgende e-mail correspondentie tussen partijen af te leiden.
Op 12 februari 2016 stuurde Triple F een overzicht van de openstaande vorderingen, waarop ook deze vordering staat vermeld, met de mededeling: “See attached the outstanding list” (productie 5 van Triple F).
Op 20 april 2016 schreef Triple F (productie 6 van Triple F):
“Wird [naam bedrijf] noch kommen? Ausserhalb die [naam bedrijf] Bezahlung von ca. 59K steht bei uns noch circa €. 180K offen.
Kannst du uns bitte gefallen tun und die [naam bedrijf] partie offen lassen aber rest bezahlen bitte? Wir brauchen als kleinere Spediteur Dieses Geld fuer unsere cashflow. Ich hoffe auf euer Verstaendnis dafuer.“
Op dezelfde dag antwoordde Westarp (productie 6 van Triple F):
“angeblich schickt Anandh bis Freitag Geld und kommt nächste Woche vorbei. Wir können aber so einen Teil schicken – ich bräuchte auch ein paar B/L die wir von [naam 1] weg zu anderen Kunden umstellen wollen. Das braucht er nicht zu wissen, er verlangt die B/L und wir schauen ins Leere, das machen wir nicht mehr. Die Indier zahlen eh nicht wenn sie die Ware haben, alles Lügner und Verbrecher.
Ich bin dann unterwegs, lass uns Freitag Mittag alles fertigmachen!
Bij e-mail van 4 mei 2016 schreef Triple F (productie 6 van Triple F):
“Koennt ihr bitte eine Zahlung machen an uns?“
Bij e-mail van 13 mei 2016 schreef Triple F (productie 7 van Triple F):
“Ich habe auch versucht dich am telefon zu sprechen, was ist notwendig damit wir als triple F noch was geld von Fa Westarp kriegen
Wollen wir uns treffen?“
Bij e-mail van 9 juni 2016 stuurde Triple F een overzicht van uitstaande facturen, waarop ook deze vordering is vermeld, met de volgende mededelingen (productie 8 van Triple F):
“Anbei unsere letzte Liste was von fa Westarp noch offen steht. Koennen wir bitte darueber reden was ihr noch einlaufen koennt?
Fuer uns ist das noch immer sehr viel Geld was offen steht.“
Bij e-mail van 3 augustus 2016 stuurde Triple F wederom een overzicht van uitstaande facturen, waarop ook deze vordering is vermeld, met de volgende mededelingen (productie 9 en 25 van Triple F):
“[..]
Da stehen aber noch viele Uralte Rechnungen offen für insgesammt ca. € 130.000,00 (anbei) und wir wollen das Geld jetzt bitte auch mal haben.
[..]
Auch hat die Firma Westarp noch nie ne Rechnung von Triple F bestritten und ich denke wir haben lange genug Verständnis gezeigt.
Jetzt soll das Geld bitte endlich mal kommen.“
Een reactie van Westarp op de e-mails van 9 juni en 3 augustus 2016 ligt niet voor.
Anders dan Westarp betoogt, valt uit de e-mail van Triple F van 20 april 2016 niet af te leiden dat Triple F afstand doet van haar aanspraak op betaling van haar factuur van 31 augustus 2015 ten bedrage van US$ 58.300,00. Voor zodanige afstand is een ondubbelzinnige verklaring van Triple F vereist, die in de e-mail van 20 april 2016 niet te lezen valt. Uit de reactie van Westarp van 20 april 2016 valt ook niet op te malen dat Westarp de e-mail van 20 april 2016 van Triple F heeft opgevat als een afstand van haar aanspraak. Integendeel, Westarp kondigt daarin aan dat zij gaan betalen.
Uit de e-mails van Triple F van 4 mei, 9 juni en 3 augustus 2016 blijkt dat Westarp niet aan haar betalingstoezegging heeft voldaan en dat Triple F (nog steeds) aanspraak maakte op betaling van haar factuur van 31 augustus 2015 ten bedrage van US$ 58.300,00. Zou Westarp uit de e-mail van Triple F van 20 april 2016 hebben afgeleid dat zij die factuur niet meer hoefde te betalen, dan had het op haar weg gelegen dat naar aanleiding van (een van) die drie e-mails aan Triple F mede te delen. Gesteld noch gebleken is dat Westarp dat heeft gedaan.
Daarom concludeert de rechtbank dat Westarp onverminderd de factuur van 31 augustus 2015 ten bedrage van US$ 58.300,00 schuldig is gebleven.
3.32.
Westarp heeft geen verweer gevoerd tegen de gefactureerde bedragen. Daarom gaat de rechtbank van die factuurbedragen uit.
Verjaring
3.33.
Westarp doet een beroep op verjaring van de vorderingen van Triple F, omdat deze ingevolge artikel 8:1740 BW, dan wel ingevolge artikel 21 Fenex-voorwaarden zouden zijn verjaard. Daartoe voert Westarp aan dat de vorderingen van Triple F dateren van 2 april 2015 tot en met 3 mei 2016 en dat de eerste stuitingshandeling van Triple F de brief van haar advocaat van 7 april 2017 was.
3.34.
Triple F bestrijdt het beroep op verjaring. Daartoe voert zij aan dat zij, behalve de genoemde brief van haar advocaat van 7 april 2017 (productie 12 van Triple F), diverse aanmaningen aan Westarp heeft gestuurd om betaling van haar uitstaande vorderingen te verkrijgen en dat zij daarmee de loop van de verjaring heeft gestuit. Triple F heeft daartoe de volgende aanmaningen overgelegd:
- de e-mail van 22 januari 2016 (productie 4 van Triple F);
- de e-mail van 12 februari 2016 (productie 5 van Triple F);
- de e-mail van 20 april 2016 (productie 6 van Triple F);
- de e-mail van 4 mei 2016 (productie 6 van Triple F);
- de e-mail van 13 mei 2016 (productie 7 van Triple F);
- de e-mail van 18 mei 2016 (productie 7 van Triple F);
- de e-mail van 9 juni 2016 (productie 8 van Triple F),
- de e-mail van 1 augustus 2016 (productie 8 van Triple F);
- de e-mail van 3 augustus 2016 (productie 9 en 25 van Triple F);
- de e-mail van 24 augustus 2016 (productie 10 van Triple F);
- de brief van de door Triple F in de arm genomen deurwaarder van 20 oktober 2016 (de reactie daarop van Westarp van 25 oktober 2016 heeft Triple F overgelegd als productie 11).
3.35.
De rechtbank overweegt het volgende.
3.35.1.
Ingevolge artikel 8:1740 BW verjaart – behoudens een hier niet ter zake doende uitzondering – een op een expeditieovereenkomst gegronde rechtsvordering door verloop van negen maanden vanaf de dag, volgende op de dag van aflevering van de desbetreffende goederen.
Ingevolge artikel 21 leden 1 en 3 Fenex-voorwaarden verjaart elke vordering door het enkele verloop van negen maanden vanaf de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
Ingevolge artikel 3:317 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis – zoals de onderhavige vorderingen van Triple F – gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
3.35.2.
De data van aflevering van de goederen ter zake waarvan Triple F de facturen heeft gestuurd waarvan zij in deze procedure veroordeling tot betaling vordert, zijn niet bekend gemaakt.
Blijkens de facturen van Triple F (productie 3 van Triple F) en de diverse rekeningoverzichten van Triple F waren haar facturen telkens een maand na de factuurdatum opeisbaar. De vervaldata van de facturen zijn vermeld onder 2.2.2.
Het ligt in de rede dat Triple F haar facturen heeft gestuurd nadat de goederen verscheept waren en de administratieve afwikkeling gereed was. Gelet op de verre reizen die de goederen maakten (onder meer naar India), kan die afwikkeling heel wel hebben gelegen op eerdere tijdstippen dan de data van de aflevering van de goederen ter bestemming.
Gezien het vorenstaande ligt het in de rede dat de data van opeisbaarheid van de facturen zoals bedoeld in artikel 21 Fenex-voorwaarden, telkens eerder lagen dan de data van aflevering van de goederen zoals bedoeld in artikel 8:1740 BW. Daarom gaat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep op verjaring uit van de data van opeisbaarheid (vervaldata) van de facturen, zoals vermeld onder 2.2.2.
3.35.3.
In de onder 3.31.2 aangehaalde correspondentie verzoekt Triple F herhaaldelijk om betaling van haar uitstaande facturen, waaronder in diverse gevallen ook de facturen waarvan Triple F in deze procedure veroordeling tot betaling vordert.
3.35.4.
De oudste vordering van Triple F is die van factuur [nummer factuur 1] . Die factuur was opeisbaar op 2 mei 2015. Die vordering zou daarom op 2 februari 2016 verjaren.
Bij e-mail van Triple F van 22 januari 2016 (productie 4 van Triple F) schreef Triple F aan Westarp “Enclosed the outstanding list”. Op die lijst staat die factuur vermeld.
Gelet op de regelmatige contacten tussen partijen acht de rechtbank deze wijze van aanmaning genoegzaam om de verjaring van die vordering te stuiten.
Daarom ging voor die vordering op 22 januari 2016 een nieuwe verjaringstermijn van negen maanden lopen. Binnen die tweede periode van negen maanden stuurde de advocaat van Triple F de sommatiebrief van 7 april 2017 aan Westarp. Daardoor werd de verjaring wederom gestuit. Gedurende die derde periode heeft Triple F de dagvaarding uitgebracht. Die vordering is daarom niet verjaard.
3.35.5.
De vervolgens oudste vorderingen van Triple F zijn die van facturen [nummer factuur 2] en [nummer factuur 3] . Die facturen waren opeisbaar op 7, respectievelijk 14 juni 2015. Die vorderingen zouden daarom op 7, respectievelijk 14 maart 2016 verjaren.
Bij e-mail van 22 januari 2016 (productie 4 van Triple F) schreef Triple F aan Westarp “Enclosed the outstanding list” en bij e-mail van 12 februari 2016 (productie 5 van Triple F) schreef Triple F aan Westarp “See attached the outstanding list”. Op die beide lijsten staan die facturen vermeld.
Gelet op de regelmatige contacten tussen partijen acht de rechtbank deze wijze van aanmaning genoegzaam om de verjaring van die vordering te stuiten.
Daarom gingen voor die vorderingen op 22 januari 2016 en op 12 februari 2016 nieuwe verjaringstermijnen van telkens negen maanden lopen. Binnen die periode stuurde de advocaat van Triple F de sommatiebrief van 7 april 2017 aan Westarp. Daardoor werd de verjaring wederom gestuit. Gedurende de derde periode heeft Triple F de dagvaarding uitgebracht.
Die vorderingen zijn daarom niet verjaard.
3.35.6.
De vervolgens oudste vordering van Triple F is die van factuur 15.04220. Die factuur was opeisbaar op 30 september 2015. Die vordering zou daarom op 30 juni 2016 verjaren. De overige vorderingen van Triple F zouden op recenter data verjaren.
Bij e-mail van 9 juni 2016 (productie 8 van Triple F) schreef Triple F aan Westarp “Anbei unsere letzte Liste was von fa Westarp noch offen steht. Koennen wir bitte darueber reden was ihr noch einlaufen koennt? Fuer uns ist das noch immer sehr viel Geld was offen steht“.
Op die lijst staan alle facturen waarvan Triple F veroordeling tot betaling vordert vermeld.
Gezien de aangehaalde bewoordingen acht de rechtbank deze wijze van aanmaning genoegzaam om de verjaring van die vorderingen te stuiten.
Daarom ging voor die vorderingen op 9 juni 2016 een nieuwe verjaringstermijnen van negen maanden lopen. Binnen die tweede periode stuurde de advocaat van Triple F de sommatiebrief van 7 april 2017 aan Westarp. Daardoor werd de verjaring wederom gestuit. Gedurende die derde periode heeft Triple F de dagvaarding uitgebracht.
De overige vorderingen zijn daarom evenmin verjaard.
Rente
3.36.
Tegen de vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente heeft Westarp geen zelfstandig verweer gevoerd.
Als onweersproken en op de wet gegrond zal de rechtbank de rentevorderingen toewijzen.
Administratiekosten, buitengerechtelijke kosten
3.37.
Triple F maakt aanspraak op vergoeding van administratiekosten ter hoogte van 10% van de hoofdsommen van haar vorderingen op grond van artikel 18 lid 2 Fenex-voorwaarden, alsmede op buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 BW.
Westarp voert verweer tegen deze nevenvorderingen.
Artikel 18 lid 2 Fenex-voorwaarden luidt als volgt:
Indien bij niet-tijdige betaling tot incasso langs gerechtelijke of andere weg wordt overgegaan, wordt het bedrag der vordering verhoogd met 10% administratiekosten, terwijl de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten ten laste van de opdrachtgever komen tot het door de expediteur betaalde of verschuldigde bedrag.
Uit deze bepaling volgt dat ingeval van niet-tijdige betaling door de opdrachtgever de expediteur zonder meer aanspraak heeft op de verhoging met 10% administratiekosten.
Voorts volgt uit deze bepaling dat de expediteur slechts in zoverre aanspraak heeft op vergoeding van buitengerechtelijke kosten “tot het door de expediteur betaalde of verschuldigde bedrag”.
Triple F heeft niet gesteld of doen blijken dat zij de door haar als buitengerechtelijke kosten gevorderde bedragen heeft betaald of verschuldigd is geworden. Daarop stuit een aanspraak ingevolge artikel 18 lid 2 Fenex-voorwaarden af.
De 10% administratiekosten plegen een vergoeding in te houden voor door de expediteur verrichte aanmaningen. Gezien de omvang van die tien procent in het onderhavige geval, dienen daarmee de bemoeienissen van Triple F zelf en die van de door Triple F geïnstrueerde deurwaarder, van wie niet meer dan de brief van 20 oktober 2016 als bemoeienis is gesteld, genoegzaam vergoed te zijn.
Aan buitengerechtelijke incasso activiteiten is veder niet meer gesteld of gebleken dan de sommatiebrief van de advocaat van Triple F van 7 april 2017. Laatstbedoelde brief valt binnen het bereik van de bemoeienissen waarvoor de proceskostenvergoeding een vergoeding beoogt te verschaffen.
Derhalve ziet de rechtbank geen grond om naast de 10% administratiekosten enige verdere vergoeding van buitengerechtelijke kosten toe te wijzen.
Verrekening
3.38.
Westarp beroept zich op verrekening met haar vordering tot schadevergoeding.
Ingevolge artikel 17 lid 9 Fenex-voorwaarden is verrekening tussen partijen uitgesloten.
Bovendien is de gegrondheid van het verrekeningsverweer niet op eenvoudige wijze vast te stellen, zoals bedoeld in artikel 6:136 BW.
Daarom honoreert de rechtbank het beroep op verrekening niet.
Slotsom in conventie
3.39.
De rechtbank zal de vorderingen van Triple F toewijzen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
3.40.
De rechtbank zal Westarp als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen.
De rechtbank zal de tot deze uitspraak aan de zijde van Triple F gevallen proceskosten begroten op
dagvaardingskosten
o exploot € 104,32
o vertaling € 836,35
griffierecht € 3.894,00
salaris advocaat
€ 5.121,00(3 punten in liquidatietarief V)
totaal: € 9.955,67.
De veroordeling in de proceskosten heeft betrekking op zowel de voor als de na deze uitspraak gemaakte kosten, en levert dus voor alle kosten een executoriale titel op.
Als gevorderd en niet zelfstandig bestreden, zal de rechtbank bepalen dat de proceskostenveroordeling binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis betaald moeten zijn.
3.41.
Als gevorderd en niet zelfstandig bestreden, zal de rechtbank de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
De vorderingen van Westarp in voorwaardelijke reconventie
3.42.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de voorwaarden voor de vordering in reconventie zijn vervuld.
3.43.
Westarp vordert vergoeding van schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad van Triple F. De schade is een gevolg van het onbetaald gebleven zijn van verkoopfacturen aan afnemers van Westarp, omdat, zo stelt Westarp, de verkochte goederen door toedoen van Triple F niet bij de afnemers van Westarp zijn afgeleverd.
3.44.
Het meest verstrekkende verweer van Triple F komt erop neer dat de vorderingen zijn vervallen, althans verjaard. Dat verweer treft doel.
Ingevolge artikel 21 leden 1 en 2 van de tussen partijen toepasselijke Fenex-voorwaarden verjaart elke vordering jegens de expediteur door het enkele verloop van negen maanden en vervalt deze door het enkele verloop van achttien maanden. Het maakt daarbij geen verschil of de vordering op een overeenkomst is gegrond of buiten overeenkomst.
De aan Triple F verweten – maar door Triple F gemotiveerd bestreden – gedragingen hebben zich afgespeeld in de periode vóór oktober 2016. Enige verwijtbare gedraging van Triple F binnen achttien, althans negen maanden voorafgaande aan het instellen van de eis in reconventie, dat was op de rol van 28 juni 2018, is gesteld noch gebleken.
Daarop stuiten de vorderingen van Westarp af.
3.45.
De rechtbank zal Westarp als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen.
De rechtbank zal de tot deze uitspraak aan de zijde van Triple F gevallen proceskosten begroten op € 6.198,00 (2 punten in liquidatietarief VII).
De veroordeling in de proceskosten heeft betrekking op zowel de voor als de na deze uitspraak gemaakte kosten, en levert dus voor alle kosten een executoriale titel op.
Als gevorderd en niet zelfstandig bestreden, zal de rechtbank bepalen dat de proceskostenveroordeling binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis betaald moeten zijn.
3.46.
Als gevorderd en niet zelfstandig bestreden, zal de rechtbank de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

4.De beslissing

De rechtbank
In conventie:
4.1.
veroordeelt Westarp om aan Triple F te betalen:
€ 525,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 2 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening,
€ 9.765,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 7 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening,
€ 2.850,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 14 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening,
€ 598,22, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
€ 8.925,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 7 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
€ 5.550,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 2 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
€2.821,32 aan administratiekosten, en
US$ 58.300,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening,
US$ 11.750,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
US$ 7.500,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
US$ 11.750,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
US$ 12.450,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 14 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
US$ 6.300,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 4 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, en
US$ 10.805,00 aan administratiekosten;
4.2.
veroordeelt Westarp in de proceskosten;
begroot de tot deze uitspraak aan de zijde van Triple F gevallen proceskosten op € 9.955,67;
bepaalt dat de proceskosten binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis betaald moeten zijn;
4.3.
verklaart dit vonnis voor zover het een veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie:
4.5.
wijst de vorderingen af;
4.6.
veroordeelt Westarp in de proceskosten;
begroot de tot deze uitspraak aan de zijde van Triple F gevallen proceskosten op € 6.198,00;
bepaalt dat de proceskosten binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis betaald moeten zijn;
4.7.
verklaart dit vonnis voor zover het een veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2019.
1928/615