Wettelijk kader
Algemene Kinderbijslagwet
1. Een verzekerde heeft voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht heeft op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 12, eerste en tweede lid, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.
Artikel 7a (zoals geldend ten tijde hier van belang)
2. Indien een verzekerde over een kalenderjaar tot uitbetaling gekomen recht heeft gehad op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag op grond van het eerste lid, en
a. met betrekking tot dat kalenderjaar, dan wel een gedeelte daarvan, geen partner heeft als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001; of
b. met betrekking tot dat kalenderjaar een partner heeft als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de verzekerde of diens partner in dat kalenderjaar belastbare winst uit een of meer ondernemingen als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, belastbaar loon als bedoeld in artikel 3.80 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of belastbaar resultaat uit een of meer werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft genoten dat niet meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
heeft de verzekerde recht op een extra bedrag aan kinderbijslag over dat kalenderjaar ten bedrage van € 2.013,21.
1. De kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, teruggevorderd.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien .
Algemene wet inzake rijksbelastingen
1. Als partner wordt aangemerkt:
4. In afwijking van het eerste lid wordt een persoon niet meer als partner aangemerkt ingeval:
a. een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
b. hij niet meer op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.
Wet inkomstenbelasting 2001
1. In aanvulling op artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen en:
a. uit wiens relatie met de belastingplichtige een kind is geboren;
b. die een kind van de belastingplichtige heeft erkend dan wel van wie een kind door de belastingplichtige is erkend;
c. die voor de toepassing van een pensioenregeling als partner van de belastingplichtige is aangemeld;
d. die samen met de belastingplichtige een woning heeft, die hun anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom, of op grond van een recht van lidmaatschap van een coöperatie;
e. die evenals de belastingplichtige meerderjarig is, waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belastingplichtige door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander, of
f. die in het aan het kalenderjaar voorafgaande kalenderjaar reeds partner van de belastingplichtige was.
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.