ECLI:NL:RBROT:2019:5747

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6106
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering extra bedrag aan kinderbijslag wegens een te hoog inkomen over 2017 en de toepassing van het fiscaal partnerschapsbegrip

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank en een eiseres betreffende de terugvordering van een extra bedrag aan kinderbijslag. De eiseres had in 2018 een extra bedrag aan kinderbijslag aangevraagd, maar de Sociale Verzekeringsbank heeft dit bedrag teruggevorderd omdat het inkomen van eiseres en haar (ex)partner samen boven de grens lag. Eiseres was van mening dat zij feitelijk als alleenstaande ouder leefde en dat het fiscaal partnerschapsbegrip een verboden onderscheid maakte tussen gehuwden en feitelijk gescheiden personen. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres nog steeds als gehuwd werd beschouwd, aangezien er geen echtscheidingsverzoek was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de wetgever een onderscheid rechtvaardigt tussen gehuwden en ongehuwden, en dat eiseres niet kon aantonen dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar had. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/6106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. A. el Idrissi,
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin.

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) bepaald dat eiseres over 2017 geen recht heeft op een extra bedrag aan kinderbijslag. Daarnaast heeft verweerder het toegekende extra bedrag aan kinderbijslag ter hoogte van € 2.013,21, teruggevorderd.
Bij besluit van 12 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres is sinds 11 januari 2000 getrouwd met [(ex)partner eiseres] en samen hebben zij drie minderjarige kinderen. Eén van de kinderen heeft een intensieve zorgbehoefte. Eiseres woont sinds 2005 niet meer met [(ex)partner eiseres] samen.
1.2
Op 29 januari 2018 heeft eiseres een extra bedrag aan kinderbijslag aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft eiseres aangegeven dat zij geen fiscaal partner heeft. Bij besluit van 31 januari 2018 heeft verweerder eiseres over het jaar 2017 een extra bedrag aan kinderbijslag toegekend ter hoogte van € 2.013,21.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat eiseres nog is gehuwd met [(ex)partner eiseres] . Ook is door de belastingdienst aangegeven dat eiseres over het jaar 2017een fiscaal partnerschap had met [(ex)partner eiseres] . Het inkomen van eiseres en [(ex)partner eiseres] samen is over het jaar 2017 hoger dan € 4.895,- en eiseres heeft daarom geen recht op een extra bedrag aan kinderbijslag over 2017. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, is niet gebleken, aldus verweerder.
3.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij feitelijk een alleenstaande ouder is. In haar visie maakt het partnerbegrip zoals beschreven in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) een verboden onderscheid tussen betrokkenen wiens huwelijk na een scheiding ontbonden is en betrokkenen die weliswaar gehuwd zijn maar duurzaam gescheiden van elkaar leven en daarmee feitelijk alleenstaand zijn.
3.2
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres en [(ex)partner eiseres] niet gescheiden zijn en dat ten tijde van deze uitspraak geen van hen een echtscheidingsverzoek heeft ingediend. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres feitelijk als alleenstaande leeft, moet de rechtbank vaststellen dat eiseres nog wel een partner heeft in de zin van de artikelen 1.2 van de Wet IB 2001 en 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Eiseres voert aan dat dit partnerbegrip een verboden onderscheid oplevert tussen betrokkenen die een echtscheiding achter de rug hebben en betrokkenen die geen echtscheiding achter de rug hebben. Voorop staat dat er alleen sprake is van een verboden onderscheid als een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor dat onderscheid ontbreekt. De door de wetgever gekozen verschillende behandeling van personen die gehuwd zijn en personen die gescheiden zijn is gerechtvaardigd vanwege de bijzondere band van het huwelijk, die sociale, persoonlijke en juridische gevolgen heeft. Onder meer is van belang dat bij een huwelijk een afdwingbare zorgverplichting ontstaat, terwijl dat voor ongehuwden of niet meer gehuwden niet het geval is. Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:583) maar ook het arrest van de Hoge Raad van 11 juni 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL7267). Ten overvloede wijst de rechtbank op het feit dat artikel 1.2 van de Wet IB 2001 ten tijde van belang in voornoemd arrest nog een uitzondering kende voor duurzaam gescheiden levende echtgenoten, een uitzondering die de wetgever inmiddels niet meer maakt. Hieruit kan afgeleid worden dat de wetgever, naast gehuwden en ongehuwden, een apart regime voor duurzaam gescheiden levende betrokkenen niet meer wenselijk heeft geacht.
4.1
Eiseres voert aan dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk moet afzien van terugvordering. Eiseres moet ronkomen van een bijstandsuitkering en heeft weinig financiële ruimte. Het onder deze omstandigheden terugvorderen van een extra bedrag aan kinderbijslag is in strijd met het evenredigheidsbeginsel, aldus eiseres.
4.2
De rechtbank stelt vast dat de bevoegdheid tot terugvordering neergelegd in artikel 24, eerste lid, van de AKW, een gebonden bevoegdheid is. Dat betekent dat verweerder in dat kader in beginsel geen ruimte heeft om een belangenafweging plaats te laten vinden. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4759). Wat eiseres heeft aangevoerd kan niet gelden als dringende redenen als bedoeld in artikel 24 van de AKW. Het enkele feit dat eiseres bijstand ontvangt, is niet voldoende. De rechtbank merkt daarbij op dat een bestaansminimum wordt geacht te zijn gewaarborgd door de beslagvrije voet die verweerder in acht moet nemen op grond van artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eiseres heeft niet met bewijsstukken onderbouwd dat de terugvordering in haar geval onaanvaardbare gevolgen met zich brengt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 juli 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

BIJLAGE

Wettelijk kader

Algemene Kinderbijslagwet
Artikel 7a
1. Een verzekerde heeft voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht heeft op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 12, eerste en tweede lid, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.
Artikel 7a (zoals geldend ten tijde hier van belang)
2. Indien een verzekerde over een kalenderjaar tot uitbetaling gekomen recht heeft gehad op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag op grond van het eerste lid, en
a. met betrekking tot dat kalenderjaar, dan wel een gedeelte daarvan, geen partner heeft als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001; of
b. met betrekking tot dat kalenderjaar een partner heeft als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de verzekerde of diens partner in dat kalenderjaar belastbare winst uit een of meer ondernemingen als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, belastbaar loon als bedoeld in artikel 3.80 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of belastbaar resultaat uit een of meer werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft genoten dat niet meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
heeft de verzekerde recht op een extra bedrag aan kinderbijslag over dat kalenderjaar ten bedrage van € 2.013,21.
Artikel 24
1. De kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, teruggevorderd.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien .
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 5a
1. Als partner wordt aangemerkt:
a. de echtgenoot;
4. In afwijking van het eerste lid wordt een persoon niet meer als partner aangemerkt ingeval:
a. een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
b. hij niet meer op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 1.2
1. In aanvulling op artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen en:
a. uit wiens relatie met de belastingplichtige een kind is geboren;
b. die een kind van de belastingplichtige heeft erkend dan wel van wie een kind door de belastingplichtige is erkend;
c. die voor de toepassing van een pensioenregeling als partner van de belastingplichtige is aangemeld;
d. die samen met de belastingplichtige een woning heeft, die hun anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom, of op grond van een recht van lidmaatschap van een coöperatie;
e. die evenals de belastingplichtige meerderjarig is, waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belastingplichtige door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander, of
f. die in het aan het kalenderjaar voorafgaande kalenderjaar reeds partner van de belastingplichtige was.
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
Artikel 26
Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.