ECLI:NL:CRVB:2015:4759
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake terugvordering bijstand en dringende redenen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen, waarbij de bijstand van appellante met terugwerkende kracht is herzien en een bedrag van € 1.467,16 bruto is teruggevorderd. Appellante ontving sinds 31 augustus 2010 bijstand, die zij ontving in verband met co-ouderschap. Het college heeft de bijstand herzien op basis van niet-gemelde inkomsten uit de voorlopige teruggaaf alleenstaande ouderkorting. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen het herzieningsbesluit, maar heeft wel bezwaar gemaakt tegen de terugvordering. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, met uitzondering van de verrekening van de terugvordering, waarbij de beslagvrije voet opnieuw is vastgesteld.
De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt appellante dat de terugvordering leidt tot onaanvaardbare sociale en financiële consequenties, en dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de door appellante aangevoerde omstandigheden geen dringende redenen vormen in de zin van de wet. De Raad bevestigt dat de financiële situatie van appellante niet uitzonderlijk genoeg is om van terugvordering af te zien, en dat de berekening van het terugvorderingsbedrag door het college correct is.
De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.