ECLI:NL:RBROT:2019:5644

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
10/960402-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan terroristische organisatie IS met bewijs van actieve betrokkenheid en verwerping van psychisch overmacht

Op 15 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelneming aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS). De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich actief had aangesloten bij IS, met bewijs dat hij op de loonlijst stond, een identiteitskaart van IS bezat en in huizen van IS verbleef. De verdachte had zich in oktober 2015, na een voorbereiding van enkele maanden, bewust naar Syrië uitgereisd, terwijl het gewelddadige karakter van IS algemeen bekend was. De rechtbank verwierp het beroep op psychisch overmacht, omdat de verdachte zichzelf in deze situatie had gebracht en hij wetenschap had van de misdaden van IS. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van terroristische organisaties op de samenleving, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij inmiddels afstand had genomen van het gedachtengoed van IS.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960402-16
Datum uitspraak: 15 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, bijzondere afdeling,
raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.B. Haneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is - kort samengevat - aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte, in de periode dat hij in Syrië en Irak verbleef, heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft nimmer opzet gehad op deelneming en de handelingen die hij heeft verricht zijn geen feitelijke deelnemingshandelingen.
Volgens vaste jurisprudentie kan het enkel verblijven en vestigen in het strijdgebied van IS als zodanig niet gelden als betrokkenheid bij IS in de zin van (medeplegen van) deelneming aan een terroristische organisatie. Anders gezegd, burgerschap onder de macht van een terroristische organisatie brengt niet automatisch lidmaatschap van die organisatie mee.
De rechtbank overweegt het volgende.
Terroristische organisatie
Van een terroristische organisatie is sprake indien deze organisatie beoogt misdrijven met een terroristisch oogmerk te plegen. Dat zijn misdrijven gericht op het aanjagen van ernstige vrees bij de bevolking dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, ofwel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Op 29 juni 2014 heeft ISIL een islamitisch kalifaat uitgeroepen dat het door de organisatie veroverde gebied in Syrië en Irak omvat, en zich tegelijkertijd omgedoopt tot Islamitische Staat (IS). Abu Bakr al-Baghdadi, de emir van de organisatie, wordt aangesteld als ‘kalief’ van IS.
In de verklaring waarmee IS woordvoerder Abu Mohammed al-Adnani de oprichting van het Kalifaat aankondigt, worden alle moslims opgeroepen de eed van trouw (de bay’a) af te
leggen aan de kalief Abu Bakr al-Baghdadi. Deze eedaflegging is zelfs een plicht, zo stelt Adnani, waarna hij een ieder oproept naar het kalifaat te komen.
Islamitische Staat (IS), voorheen Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) genoemd, wordt internationaal aangemerkt als een (verboden) terroristische organisatie. Deelname aan IS moet dan ook worden beschouwd als deelname aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht.
Deelneming aan een terroristische organisatie
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie [1] .
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken [2] .
Het is voldoende dat een verdachte in zijn algemeenheid - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven is niet vereist [3] . Evenmin is vereist dat de betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan de misdrijven die door andere leden zijn respectievelijk worden gepleegd.
Beoordeling
Mede op grond van de verklaringen van de verdachte zelf gaat de rechtbank voor de beoordeling van de bewijsvraag uit van het volgende:
  • de verdachte is begin oktober 2015 vanaf Düsseldorf (Duitsland) naar Istanbul (Turkije) gevlogen en via de grensplaats Gaziantep doorgereisd naar Syrië om zich in het kalifaat te vestigen;
  • de verdachte is van 8 oktober 2015 tot 12 januari 2017 in door IS gecontroleerd gebied geweest en heeft afwisselend in huizen van IS in de steden Raqqa (Syrië) en Mosul (Irak) verbleven;
  • de verdachte heeft door IS gegeven Islamlessen gevolgd;
  • de verdachte heeft de eed van trouw aan IS afgelegd;
  • de naam van de verdachte dan wel namen die sterke gelijkenis vertonen staan onder eenzelfde registratienummer, tezamen met zijn kunya: [naam ] op een loonlijst van ISIS en de verdachte heeft blijkens deze loonlijst ook daadwerkelijk gedurende een aantal Islamitische maanden van februari tot en met mei 2016 betalingen van IS ontvangen;
  • IS heeft de verdachte blijkens de loonlijst ingedeeld bij de ‘Afdeling’ het Abu-Mu'tazz al-Qurashi bataljon, met als ‘taakstelling’ de eenheid Tariq Bin Ziyad. Genoemd bataljon is een IS-bataljon voor voornamelijk buitenlandse IS-strijders en in genoemde eenheid zou het gaan om ‘probleemstrijders’ die niet kunnen en/of willen vechten;
  • de verdachte is begin 2016 naar het front in Ramadi (Irak) gestuurd alwaar hij in een huis met andere IS-strijders verbleef;
  • de verdachte heeft zich halverwege 2016 aangemeld om te werken bij de media-afdeling van IS in Raqqa en heeft toen van IS een identiteitskaart gekregen;
  • de verdachte is op 12 januari 2017 met behulp van een smokkelaar naar een kamp van het Vrije Syrische Leger (hierna: VSL) aan de Turkse grens gevlucht en heeft
daar tot augustus 2018 verbleven;
  • de verdachte is op 27 oktober 2018 in Turkije aangehouden en in vreemdelingenbewaring genomen;
  • de verdachte is op 7 november 2018 naar Nederland overgebracht en op Schiphol aangehouden.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte, in de periode vanaf zijn aankomst in Syrië tot zijn aankomst in het kamp van het VSL, lid is geweest van en (daarmee) deelnemer aan de terroristische organisatie IS. Van louter burgerschap in het kalifaat van IS, zoals door de raadsman bepleit, is geen sprake geweest. De verdachte heeft zich aangesloten bij IS en is door IS, zo leidt de rechtbank onder meer af uit de loonlijst, het verkrijgen van een identiteitskaart en de omstandigheid dat hij in huizen van de organisatie verbleef, ook als lid van de organisatie behandeld. Zijn gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm, in onderling verband en samenhang bezien, worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op het deelnemen aan voornoemde organisatie, het daarin een aandeel hebben dan wel ondersteuning bieden aan handelingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van IS, dat het niet anders kan zijn dan dat zijn opzet daarop ook gericht is geweest. Hierbij is mede van belang dat de verdachte ruim een jaar nadat het kalifaat was uitgeroepen naar Syrië is vertrokken en hij wetenschap had van het misdadige en terroristische karakter van IS.
Dat de verdachte, zoals hij zelf stelt, kort na zijn aankomst in Syrië niet (meer) de intentie zou hebben gehad om in het kalifaat te leven maar zich gedwongen zou hebben gevoeld om zich pro-IS op te stellen omdat hij anders als spion zou kunnen worden gezien, doet aan het voorgaande niet af.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 5 oktober
2015
tot 12 januari 2017, in één of meerdere plaats
(en
)in Syrië en
Irak, heeft deelgenomen aan
(een
)organisatie, namelijk Islamitische Staat (IS),
dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq
and Levant (ISIL), , welke organisatie
(s
)tot oogmerk hadden en/of
hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 1 76a en/of 289a en/of 96
lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Standpunt verdediging

Bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is geweest van psychische overmacht. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat het kalifaat een islamitisch paradijs was. Ter plaatse bleek dat anders maar de verdachte kon hier, ondanks pogingen daartoe, niet aan ontsnappen. Het afleggen van de eed van trouw heeft plaatsgevonden uit lijfsbehoud, om bij IS te kunnen overleven. De verdachte is gevangen genomen door IS, werd aangezien als spion en om aan verdere detentie te ontkomen, heeft hij ermee ingestemd om strijder te worden. Hij is echter niet actief in de strijd geweest want door net te doen of hij ziek was, kon hij zich hieraan onttrekken. De raadsman wijst er daarbij op dat de verdachte blijkens de aangetroffen ISIS-loonlijst was ingedeeld bij het bataljon waarvan bekend is dat hierin (buitenlandse) ‘probleem’ strijders zitten. Weliswaar heeft de verdachte zich later in 2016 ook aangemeld om te werken bij de media-afdeling van IS, maar dat heeft hij puur en alleen gedaan om dichter bij de grens met Turkije te komen om zodoende te kunnen ontsnappen.
Bij de verdachte was dus sprake van een zodanig van buiten komende drang dat hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden aan het deelnemen aan IS en dit in de gegeven omstandigheden ook niet van hem kon worden verwacht.
Beoordeling
Op grond van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen. Mogelijk was in het kalifaat voor de verdachte sprake van een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Maar de verdachte heeft zich zelf gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend en dat staat aan het slagen van het beroep op psychische overmacht in de weg. Immers, de verdachte is volgens zijn eigen verklaring, in oktober 2015 na een voorbereiding van enkele maanden, bewust naar Syrië uitgereisd, terwijl toen algemeen bekend was waaraan organisaties als IS zich schuldig maken.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in de periode van 5 oktober 2015 tot 12 januari 2017 schuldig gemaakt aan deelname aan de terroristische organisatie IS.
IS(IS) en daaraan gelieerde groepen in het Midden-Oosten zijn als terroristische groeperingen aangemerkt vanwege hun ongehoord wrede en de samenleving ontwrichtende daden. Zij hebben talloze doden en gewonden op hun geweten, zijn (mede) verantwoordelijk voor de gruwelijke en mensonterende bejegening van mensen, voor vernielingen van huizen, landbouw en infrastructuur en het ondraaglijk lijden en de angsten van velen, en zij hebben, in naam van Allah, een bloedige sektarische strijd aangewakkerd. Tot op de dag van vandaag zijn de gevolgen hiervan voelbaar. De verdachte heeft toen hij uitreisde geen oog gehad voor dit veroorzaakte leed. Dat de verdachte een bewuste keuze heeft gemaakt om uit te reizen naar IS-gebied na de oprichting van het kalifaat en nadat de gewelddadige aard van IS bekend was, en zich heeft aangesloten bij IS, rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank uit de bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden dat de verdachte ook daadwerkelijk als (gewapend) strijder heeft meegevochten aan de kant van IS, hetgeen als strafverzwarend zou gelden. De enkele stelling dat de verklaring van de verdachte, dat hij begin 2016 als lid van zijn bataljon ongewapend en zonder militaire training naar het front zou zijn gestuurd, onwaarschijnlijk lijkt, is onvoldoende om een strafverzwaring wegens daadwerkelijk meevechten op te baseren.
7.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Rapportages
Psychiater A.E. Grochowska, GZ-psycholoog D. van Luijk en forensisch milieuonderzoeker M.D. van der Heide, hebben een gedragskundig onderzoek omtrent de verdachte ingesteld. Uit het door hen hierover opgestelde rapport, gedateerd 25 juni 2019, komt naar voren dat bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde geen sprake was van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Daarom wordt geen aanleiding gezien om de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Reclassering Nederland heeft over de verdachte een rapport opgemaakt, gedateerd 28 juni 2019. Uit dit rapport komt - kort samengevat en voor zover relevant - het volgende naar voren.
De verdachte zal na zijn gevangenhouding op maatschappelijk gebied stappen moeten zetten om de beschikking te krijgen over de primaire basisbehoeften en beschermende factoren, zoals huisvesting, een inkomen en een zinvolle dagbesteding. Hij laat tijdens de gesprekken een beeld zien van een, naar omstandigheden, stabiele jonge man die op weloverwogen wijze zijn leven vorm wil geven. Echter, de reclassering meent, met het NIFP, dat sprake is van enige zelfoverschatting; hij ziet geen problemen met betrekking tot het leven na detentie, terwijl tegenslagen op praktisch gebied niet ondenkbaar zijn.
Het risico op recidive is matig, maar kan slechts ten dele worden ingeschat omdat de verdachte geen volledige openheid heeft willen geven over de problemen die tot zijn vertrek naar Syrië hebben geleid.
Beschermende factoren en het opgedane voortschrijdende inzicht van betrokkene over IS en het zich vestigen in een kalifaat zijn dermate protectief dat de kans op gewelddadig extremisme als laag wordt ingeschat.
Indien bij een bewezenverklaring een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minder dan vier jaar wordt opgelegd, wordt geadviseerd aan de verdachte onderstaande bijzondere voorwaarden op te leggen:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • contactverbod;
  • meewerken aan schuldhulpverlening.
Toerekenbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en de psycholoog worden gedragen door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus volledig toerekeningsvatbaar geacht.
7.4
Straf
Vanwege de grote dreiging die uitgaat van terroristische organisaties, wordt alleen al de deelneming daaraan bedreigd met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij de vaststelling van de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij de pleegperiode (moment van uitreizen vóór of na de oprichting van het kalifaat en de duur van het verblijf in IS-gebied) en de rol van de verdachte binnen de terroristische organisatie van belang zijn.
Als strafverzwarende omstandigheden weegt de rechtbank mee dat de verdachte juist ná het uitroepen van het kalifaat - een periode waarin de organisatie naar algemeen kenbaar was, meer terroristische aanslagen heeft gepleegd en op gewelddadige wijze burgers heeft geëxecuteerd - aan IS heeft deelgenomen, dat hij de status van een strijder had en dat hij daarna (formeel) een functie had bij de media-afdeling van IS.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheden dat zij een aanmerkelijk kortere periode bewezen acht dan de officier van justitie en dat de verdachte nog een adolescent (net 20 jaar oud) was op het moment van zijn uitreis naar Syrië. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte inmiddels afstand neemt van het gedachtengoed van IS en het strijdgebied van IS vrijwillig heeft verlaten. Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank tot een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Naast hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte naar zijn zeggen in Syrië en Irak 38 maanden in gevangenschap heeft doorgebracht.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, en de verdachte zich bovendien ter terechtzitting bereid heeft verklaard tot naleving van alle door de reclassering noodzakelijk geachte bijzondere voorwaarden, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna in het dictum worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De wet stelt de eis dat voorwaarden dadelijk uitvoerbaar kunnen worden verklaard indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen geachte strafbare feit van deelneming aan een organisatie gericht op terroristische misdrijven, dient de maatschappij daartegen zoveel mogelijk te worden beschermd. Uit de hiervoor genoemde rapporten concludeert de rechtbank ook dat er een onvolledig beeld is van de verdachte waar het gaat om het inschatten van het recidiverisico, nadat hij in 2015 in volle bewustzijn en gemotiveerd naar het kalifaat is gegaan, zich vervolgens heeft aangesloten bij IS en daar langere tijd heeft verbleven. Dat maakt dat de rechtbank nog niet kan blind kan varen op de verklaring van de verdachte zelf dat hij een andere kijk heeft op het kalifaat dan toen hij daarheen ging. Begeleiding en monitoring van de verdachte door de reclassering is daarom van direct belang. Gevoegd bij de omstandigheid dat de (kans op) (de)radicalisering in het algemeen moeilijk is in te schatten, komt de rechtbank ertoe te oordelen dat in dit geval aan de hiervoor genoemde wettelijke eis is voldaan.
Slotsom
Alles afwegend tegen de achtergrond van de hiervoor vermelde omstandigheden en de ernst van het bewezen verklaarde strafbare feit alsmede gelet op de volledige toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend en geboden, met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd waaronder het - ten behoeve van de naleving van de contactverboden - steekproefsgewijs laten controleren van de digitale gegevensdragers van de verdachte waarbij deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard.
Gelet op de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf, wordt het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 140a van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde meldt zich op de dag van zijn invrijheidstelling bij Reclassering Nederland, de heer [naam reclasseringsmedewerker] ( [telefoonnummer reclasseringsmedewerker] ). De reclassering bepaalt welke gespreksonderwerpen van belang zijn om een inschatting te kunnen maken van de recidive- en veiligheidsrisico’s;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze - direct of indirect - contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met onderstaande personen, zolang het openbaar ministerie dit verbod noodzakelijk vindt:
  • [naam 1] ( [geboortedatum 1] );
  • [naam 2] (geboortedatum onbekend);
  • [naam 3] (geboortedatum onbekend);
  • [naam 4] ( [geboortedatum 2] );
  • [naam 5] ( [geboortedatum 3] );
  • [naam 6] ( [geboortedatum 4] );
  • [naam 7] ( [geboortedatum 5] );
  • [naam 8] (geboortedatum onbekend);
personen met wie de veroordeelde op de terroristenafdeling van P.I. Vught heeft verbleven gedurende zijn detentie.
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
de veroordeelde is verplicht zijn medewerking te verlenen aan het steekproefsgewijs laten controleren van zijn digitale gegevensdragers, ten behoeve van de naleving van de contactverboden, zolang het openbaar ministerie dit verbod noodzakelijk vindt. De reclassering bepaalt in overleg met de officier van justitie in welke gevallen, op welke manier, door wie, hoe vaak en wanneer de feitelijke controle plaatsvindt, waarbij de controles geen stelselmatige inbreuk mogen maken op de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde.
Die medewerking dient uit het volgende te bestaan:
a. de veroordeelde moet in het kader van die controle aan de reclassering en eventueel door de reclassering uitgenodigde politiemedewerkers dan wel externe deskundige de toegang verschaffen tot zijn woning;
b. de veroordeelde moet dan op verzoek van de reclassering al zijn digitale gegevensdragers ter beschikking stellen dan wel overhandigen aan de reclasserings- of politiemedewerkers dan wel externe deskundige;
c. de veroordeelde moet de reclassering dan wel de door hen uitgenodigde politiemedewerkers dan wel externe deskundige de toegang verschaffen tot alle aanwezige digitale gegevensdragers, bijvoorbeeld door het geven van de benodigde wachtwoorden;
de veroordeelde is verplicht zijn medewerking te verlenen aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. A. van Luijck en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juli 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 oktober
2015 tot en met 27 oktober 2018, in één of meerdere plaats(en) in Syrië en/of
Irak en/of Turkije en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan (een) organisatie(s), namelijk Islamitische Staat (IS),
dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of lraq
and Levant (ISIL), en/of Al Qaida (AQ) en/of Ha’yat Tahrir al-Sham (HTS)
en/of Jabhat Fateh Al-Sham (beiden voorheen Jabhat al Nusra, JaN), althans
(een) aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep(en),
althans een of meerdere organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd
voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot oogmerk had/hadden en/of
heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 1 76a en/of 289a en/of 96
lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
(art. 140a Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998, 225.
2.Zie Hoge Raad 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161.
3.Zie Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3565.