11.5Gelet op de onder 11.2 genoemde rechtspraak en de onder 11.3 en 11.4 genoemde omstandigheden, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank met het bestreden besluit geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van de sepotbeslissing. Van schending van de onschuldpresumptie is dan ook geen sprake. De rechtbank is het daarnaast met verweerder eens dat met de opmerking in het bestreden besluit in het kader van de evenredigheid van de sluitingsmaatregel, dat verweerder het aanwezig hebben van van diefstal afkomstige goederen “ziet als strafbaar feit”, kennelijk wordt beoogd te onderbouwen waarom volgens verweerder sprake is van een ernstige schending van de openbare orde en van het woon- en leefklimaat in de Spaanse Polder. Naar het oordeel van de rechtbank is ook met deze opmerking de onschuldpresumptie niet geschonden.
12. Eiseres stelt dat het doel en de noodzaak van het bestreden besluit ontbreken en dat het bestreden besluit onevenredig zware gevolgen voor haar heeft. De Beleidslijn voorziet bij een derde constatering van heling in een sluiting voor zes maanden. Volgens eiseres is een sluiting voor een dergelijke periode op grond van de Beleidslijn niet gerechtvaardigd omdat geen sprake is van heling. Ook op grond van overtreding van de registratieplicht is volgens eiseres een sluiting voor de duur van zes maanden te lang. Daarnaast dient de sluiting volgens eiseres geen redelijk doel (meer) omdat de door verweerder gestelde overtredingen al geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden en er na de heropening van het pand na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2018 geen nieuwe overtredingen zijn geconstateerd.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Uit de formulering van artikel 2:35 van de APV, zoals die gold ten tijde van belang, volgt dat verweerder bij de beantwoording van de vraag of sluiting van een pand is vereist, over beoordelingsruimte beschikt. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat in het pand van eiseres gestolen autoportieren zijn aangetroffen die eiseres niet in het daarvoor bestemde register heeft geregistreerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond hiervan in redelijkheid tot sluiting van het pand kunnen besluiten omdat het belang van verweerder bij de aanpak van de handel in gestolen goederen, mede gelet op de problematische veiligheidssituatie in het gebied waarin het pand is gelegen, zwaarder mag wegen dan de financiële belangen van eiseres om haar bedrijfsactiviteiten in het pand te kunnen continueren. Nu twee keer eerder gestolen goederen bij eiseres zijn aangetroffen, is de sluiting voor de duur van zes maanden bovendien in overeenstemming met de Beleidslijn en daarmee niet te lang. Anders dan eiseres stelt, heeft verweerder zich daarnaast tevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de sluiting niet door het tijdsverloop is komen te vervallen.
13. Tot slot stelt eiseres dat de vergunningplicht, zoals besloten bij het primaire besluit 2, feitelijk zal betekenen dat eiseres haar onderneming zal moeten beëindigen. Eiseres verwacht namelijk dat verweerder, gelet op de voorgeschiedenis, geen vergunning aan eiseres zal verlenen. Ook dit gevolg is volgens eiseres onevenredig zwaar. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank is het met verweerder eens dat niet vaststaat dat aan eiseres geen vergunning zal worden verleend. Dat zal pas beoordeeld worden in het kader van een aanvraag om een vergunning. Eiseres heeft daarnaast niet weersproken dat niet is gebleken dat zij voor haar bedrijfsvoering afhankelijk is van dit specifieke pand.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.