In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, handelend onder de naam [handelsnaam], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van [naam werknemer] werd vastgesteld op 73,39% met ingang van 17 januari 2017. De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij verweerder eerder een WGA-loonaanvullingsuitkering had toegekend aan [naam werknemer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres belang heeft bij de beoordeling van het beroep, gezien de eerdere uitspraak over het verhaalsbesluit en de gevolgen daarvan voor eiseres.
De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van de situatie van [naam werknemer] besproken. Eiseres heeft betoogd dat [naam werknemer] op de datum in geding volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres geen medische stukken heeft overgelegd die de rapporten van de verzekeringsartsen in twijfel trekken. De rechtbank heeft ook de functie-eisen en diploma-eisen van de geduide functies beoordeeld en geconcludeerd dat de opleidingen van [naam werknemer] gelijkgesteld kunnen worden aan de vereiste diploma's.
Daarnaast heeft de rechtbank de ingangsdatum van de uitlooptermijn van 24 maanden onder artikel 60 van de Wet WIA behandeld. De rechtbank oordeelde dat de termijn pas begint na aanzegging van de geduide functies, wat in dit geval op 2 augustus 2017 was. Eiseres heeft ook betoogd dat de kosten van bezwaar niet zijn vergoed, wat de rechtbank heeft bevestigd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de vergoeding van de kosten betreft, en verweerder opgedragen deze kosten te vergoeden. De rechtbank heeft ook bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiseres moet worden terugbetaald.