In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in een familiekwestie betreffende de erkenning van een minderjarige. De man, de biologische vader van de minderjarige, verzocht de rechtbank om de erkenning van de minderjarige door een derde, [naam belanghebbende], te vernietigen en om vervangende toestemming te verlenen voor zijn eigen erkenning. De vrouw, de moeder van de minderjarige, had toestemming gegeven voor de erkenning door [naam belanghebbende], met wie zij in het huwelijk was getreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man voldoende gelegenheid heeft gehad om de minderjarige te erkennen, maar dit heeft nagelaten. De rechtbank oordeelde dat de vrouw geen misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt door toestemming te geven voor de erkenning door [naam belanghebbende]. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning en vervangende toestemming afgewezen, omdat de belangen van de minderjarige en de vrouw zwaarder wogen dan die van de man. De rechtbank heeft ook de rol van de bijzondere curator in de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het verzoek van de bijzondere curator om de erkenning te vernietigen eveneens werd afgewezen. De rechtbank heeft verder bepaald dat de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige begeleid zal plaatsvinden, waarbij de jeugdbeschermer de invulling zal coördineren. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.