ECLI:NL:GHARL:2016:10210

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
200.190.916/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en vervangende toestemming voor erkenning van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken tot vernietiging van een erkenning en het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning van minderjarigen. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 27 januari 2016, hersteld bij beschikking van 16 februari 2016, aangevochten. De rechtbank had de erkenning van de kinderen door de informant vernietigd en vervangende toestemming verleend aan de verweerder, de verwekker van de kinderen. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep besproken, waarbij de minderjarigen op 16 november 2016 door het hof zijn gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw alleen het gezag over de kinderen heeft en dat de verweerder, na een lange relatie met de vrouw, in februari 2014 definitief uit elkaar is gegaan. De vrouw heeft in 2015 een relatie met de informant gekregen, die de kinderen heeft erkend. Het hof heeft overwogen dat de verweerder geen tijdig verzoek heeft ingediend voor erkenning of vervangende toestemming, en dat er geen reden is om de erkenning door de informant te vernietigen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de verzoeken van de verweerder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.190.916/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/106991 / FA RK 14-2506)
beschikking van 15 december 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.R.P. Ossentjuk te Groningen,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. M. ter Brake te Enschede.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. [C] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] ,
te [A] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.
Als informant is aangemerkt:
[de informant] ,
wonende te [A] ,
verder te noemen: [de informant] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 maart 2015 en van 27 januari 2016 (hersteld bij beschikking van 16 februari 2016), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 26 april 2016;
- een journaalbericht van mr. Ossentjuk van 13 mei 2016 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 18 mei 2016;
- een brief van mr. Ossentjuk van 21 oktober 2016;
- een brief van mr. Ter Brake van 15 november 2016.
2.2
Op 16 november 2016 zijn de volgende minderjarigen verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof zijn gehoord:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2000 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2002 (verder te noemen: [de minderjarige2] ) en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2004 (verder te noemen: [de minderjarige3] ).
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 november 2016 plaatsgevonden. Verschenen is de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Tevens zijn [de informant] en de bijzondere curator verschenen. [verweerder] en mr. Ter Brake zijn met bericht niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de vrouw zijn geboren:
- [de minderjarige1] ;
- [de minderjarige2] ;
- [de minderjarige3] ;
- [de minderjarige4] , [in] 2007 (verder te noemen: [de minderjarige4] ) en
- [de minderjarige5] , [in] 2012 (verder te noemen: [de minderjarige5] ),
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen. [verweerder] is de verwekker van de kinderen.
De vrouw is alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
De vrouw en [verweerder] zijn, na ongeveer 16 jaar een relatie te hebben gehad waarbij zij ook enige tijd uit elkaar zijn geweest, in februari 2014 definitief uit elkaar gegaan. Sindsdien heeft er, met uitzondering van één moment in mei 2014, geen omgang en/of contact meer plaatsgevonden tussen [verweerder] en de kinderen.
3.3
Sinds maart 2014 heeft de vrouw een relatie met [de informant] en woont zij met hem samen. [in] 2015 zijn zij met elkaar gehuwd en [in] 2016 is hun dochter [de minderjarige6] (verder te noemen: [de minderjarige6] ) geboren.
3.4
De jongste vier kinderen van de vrouw en [verweerder] wonen bij de vrouw en [de informant] . [de minderjarige1] verblijft - op vrijwillige basis - doordeweeks in een gezinshuis en in het weekend bij de vrouw en [de informant] .
3.5
[de informant] heeft [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] op 29 augustus 2014 erkend en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op 4 september 2014.
3.6
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 25 september 2014, heeft [verweerder] verzocht - voor zover hier van belang - hem vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van de kinderen.
3.7
Bij aanvullend verzoekschrift d.d. 19 november 2014 heeft [verweerder] verzocht - voor zover hier van belang - de inmiddels door [de informant] gedane erkenning van de kinderen te vernietigen en aan [verweerder] vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.8
Bij beschikking van 4 maart 2015 heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek in te stellen met betrekking tot onder meer de erkenning van de kinderen.
3.9
De raad heeft bij rapport van 7 juli 2015 onder meer geadviseerd de verzoeken van [verweerder] met betrekking tot de erkenning van de kinderen toe te wijzen.
3.1
Bij de bestreden beschikking van 27 januari 2016, hersteld bij beschikking van 16 februari 2016, heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de door [de informant] gedane erkenning van de kinderen vernietigd en de ambtenaar van de burgerlijke stand verzocht de akten van erkenning van de kinderen door [de informant] door te halen. Voorts heeft de rechtbank aan [verweerder] vervangende toestemming verleend tot erkenning van de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van [verweerder] tot vernietiging van de erkenning en om het verlenen van vervangende toestemming voor het erkennen van de kinderen af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof dient te beoordelen of de door [de informant] gedane erkenning van de kinderen dient te worden vernietigd en zo ja, of [verweerder] vervangende toestemming tot erkenning van de kinderen dient te worden verleend.
5.2
De verwekker van een kind heeft, gelet op de limitatieve opsomming in artikel 1:205 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), geen zelfstandige rechtsingang om een verzoek in te dienen tot vernietiging van de erkenning gedaan door een ander. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat voor de beantwoording van de vraag of de verwekker de door een niet-verwekker met toestemming van de moeder verrichte erkenning toch ongedaan kan maken, van groot belang is dat aan de verwekker in artikel 1:204 lid 3 BW de bevoegdheid is toegekend om de minderjarige met vervangende toestemming van de rechter te erkennen. Indien de verwekker van zijn mogelijkheid om de minderjarige te erkennen geen gebruik heeft gemaakt, is er derhalve geen reden om de verwekker achteraf alsnog de gelegenheid te geven om de erkenning door een andere man te vernietigen, tenzij door de moeder toestemming tot erkenning door een niet-verwekker is gegeven met slechts als oogmerk de belangen van de verwekker te schaden. In dat geval zou er op grond van vaste rechtspraak aan de zijde van de vrouw sprake zijn van misbruik van bevoegdheid waardoor de erkenning door de ander niet rechtsgeldig zou zijn ("de strikte maatstaf", HR 12 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ7386).
Indien de verwekker echter niet of niet tijdig vervangende toestemming heeft kunnen vragen, geldt volgens vaste jurisprudentie "de minder strikte maatstaf", te weten of de vrouw, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij erkenning en de daartegenover staande belangen van de vrouw - telkens in verband met de belangen van de kinderen - in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan de andere man heeft kunnen komen.
5.3
Aan het hof ligt derhalve eerst de vraag voor of [verweerder] de mogelijkheid heeft gehad om (tijdig) de kinderen te erkennen dan wel vervangende toestemming hiervoor heeft kunnen vragen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4
Vast is komen te staan dat partijen gedurende 16 jaar een relatie hebben gehad en deze relatie in februari 2014 definitief is beëindigd. Voorts staat vast dat [verweerder] vanaf het begin van de zwangerschappen van de vrouw wist dat hij de verwekker was van de kinderen. Het verzoekschrift tot vervangende toestemming tot erkenning van de kinderen is door [verweerder] echter pas op 25 september 2014 bij de rechtbank ingediend.
De vrouw heeft in hoger beroep bevestigd dat [verweerder] en zij voor de geboorte van hun eerste kind, [de minderjarige1] , bewust ervoor hebben gekozen om niet tot erkenning door [verweerder] over te gaan. De reden hiervoor was dat zij vreesden voor bemoeienis van instanties (Jeugdzorg) vanwege het gezin waaruit [verweerder] komt en de problemen die in dat gezin en bij [verweerder] zelf speelden. Volgens de vrouw hebben [verweerder] en zij na de geboorte van hun oudste zoon in 2000 nooit meer gesproken over erkenning, ook niet na de geboorte van de andere vier kinderen.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat [verweerder] vanaf de geboorte van de verschillende kinderen de mogelijkheid heeft gehad om de kinderen te erkennen dan wel, indien de vrouw zou weigeren, vervangende toestemming daartoe te vragen. [verweerder] heeft echter gedurende de gehele relatie, dan wel in de periode waarin zij eerder uit elkaar waren, geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.
Daarbij komt dat de relatie tussen [verweerder] en de vrouw in februari 2014 definitief is beëindigd en dat [de informant] eerst eind augustus/begin september 2014 de kinderen heeft erkend. [verweerder] heeft derhalve ook na beëindiging van de relatie nog gedurende ongeveer een half jaar de mogelijkheid gehad om alsnog de kinderen te erkennen, dan wel vervangende toestemming te verzoeken, van welke mogelijkheid [verweerder] eveneens geen gebruik heeft gemaakt. Voor zover [verweerder] heeft gesteld dat hij in die periode eerst zijn eigen leven op orde diende te krijgen, dat hij eerst weer contact met de kinderen wilde krijgen en dat toen duidelijk werd dat dat niet zou lukken, hij direct (vervangende) toestemming tot erkenning heeft gevraagd, gaat het hof voorbij aan deze stelling. Immers, dit brengt niet mee dat [verweerder] gedurende die periode van omstreeks een half jaar niet de mogelijkheid had om erkenning te verzoeken, hetgeen als criterium heeft te gelden voor hantering van de “minder strikte maatstaf”.
5.5
Op grond van het bovenstaande is er derhalve geen reden om [verweerder] alsnog de mogelijkheid te bieden de door [de informant] gedane erkenning te laten vernietigen, tenzij de vrouw door [de informant] de kinderen te laten erkennen geen ander doel had dan de belangen van [verweerder] te schaden (de “strikte maatstaf”). [verweerder] stelt dat de vrouw enkel dit doel had, nu de vrouw vervangende toestemming aan [de informant] heeft gegeven terwijl zij op dat moment wist dat [verweerder] voornemens was een verzoek bij de rechtbank in te dienen tot verlening van vervangende toestemming voor erkenning van de kinderen.
De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet het oogmerk had om de belangen van [verweerder] te schaden. Zij wilde enkel de belangen van de kinderen dienen. Volgens de vrouw willen de kinderen graag een gezin vormen met de vrouw, [de informant] en hun halfzusje [de minderjarige6] , en beschouwen zij al geruime tijd [de informant] als hun verzorger en opvoeder.
Naar het oordeel van het hof heeft [verweerder] - mede gelet op deze gemotiveerde betwisting van de vrouw - onvoldoende onderbouwd dat door de vrouw toestemming aan [de informant] is gegeven
slechtsmet het oogmerk de belangen van [verweerder] te schaden. Of de vrouw, op het moment dat zij vervangende toestemming aan [de informant] gaf, wist van het voornemen van [verweerder] is daarmee, in dit geval, niet van doorslaggevend belang. De vrouw heeft dan ook geen misbruik van haar bevoegdheid gemaakt, zodat er naar het oordeel van het hof geen aanleiding is af te wijken van de hoofdregel dat, indien de verwekker geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de minderjarige te erkennen, er geen reden is om de verwekker achteraf alsnog de gelegenheid te geven om de erkenning door een andere man te vernietigen. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking meer.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en de inleidende verzoeken van [verweerder] betreffende de vernietiging van de door [de informant] gedane erkenning en verlening van vervangende toestemming voor erkenning, alsnog afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 27 januari 2016 (zoals hersteld bij beschikking van 16 februari 2016), voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af de verzoeken van [verweerder] betreffende vernietiging van de door [de informant] gedane erkenning en verlening van vervangende toestemming voor erkenning van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2000;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2002;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2004;
- [de minderjarige4] , [in] 2007 en
- [de minderjarige5] , [in] 2012.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en S. Rezel, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 15 december 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.