ECLI:NL:RBROT:2019:5143

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
ROT 18/4918
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Bedee
  • M.G.L. de Vette
  • I.S. Vreken-Westra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de loonsanctie en re-integratie-inspanningen van een werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de opgelegde loonsanctie. De eiseres had verzocht om verkorting van de loonsanctie, die was opgelegd omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer, die sinds februari 2015 arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht had besloten de loonsanctie niet te bekorten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, die concludeerden dat de werknemer in de periode van september 2017 tot december 2017 in staat was om deel te nemen aan re-integratieactiviteiten, maar dat dit niet was gebeurd. Eiseres had onvoldoende medische onderbouwing geleverd voor haar verzoek om bekorting van de loonsanctie. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aan te tonen dat zij haar tekortkomingen had hersteld, wat zij niet had gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/4918

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juni 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. N. Mauer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Woltman.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om verkorting van de loonsanctie afgewezen.
Bij besluit van 28 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
[naam werknemer] (werknemer), in dienst bij eiseres als operator, is in februari 2015 uitgevallen voor zijn werk. Bij besluit van 9 februari 2017 heeft verweerder het tijdvak van 104 weken waarin de werknemer recht heeft op loon tijdens ziekte verlengd tot 25 februari 2018, omdat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Eiseres heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij brief van 19 oktober 2017 heeft eiseres verweerder verzocht de opgelegde loonsanctie te bekorten omdat er niet langer sprake is van benutbare mogelijkheden bij de werknemer. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Aan dat besluit heeft verweerder de rapportage van de primaire verzekeringsarts en de primaire arbeidsdeskundige ten grondslag gelegd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat het standpunt dat sprake is geweest van een duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid over een periode van meer dan drie maanden niet gevolgd kan worden nu de medische onderbouwing daarvan ontbreekt. Hij heeft daartoe overwogen dat de werknemer in de periode van september 2017 tot december 2017 in staat geweest moet zijn om deel te nemen aan eerste spoor dan wel tweede spoor re-integratieactiviteiten, maar dat hiervan geen sprake is geweest. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat gelet op het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep er geen sprake is van een deugdelijke grond voor het niet re-integreren van de werknemer.
3. Eiseres stelt in beroep - samengevat - dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd is genomen. Zij wijst erop dat de werknemer zich bij verweerder kennelijk anders presenteert dan bij onderzoeken vanwege eiseres en dat de bedrijfsarts, Ergatis en (de herstelcoach van) Capability allen concluderen dat de werknemer geen arbeidsmogelijkheden heeft. Eiseres mag vertrouwen op het advies van haar bedrijfsarts en verweerder dient aannemelijk te maken dat diens oordeel onjuist is. Verweerder heeft zich niet kunnen baseren op de verklaringen van de werknemer zonder eiseres dan wel een door eiseres ingeschakelde deskundige te raadplegen. Eiseres heeft aan alle verplichtingen voldaan en er is, voor zover een bevredigend re-integratieresultaat ontbreekt, sprake van een deugdelijke grond. Het in stand houden van de loonsanctie schiet haar doel voorbij, nu vaststaat dat re-integratie geen optie is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA is bepaald dat, indien de werkgever na toepassing van het negende lid (loonsanctie) van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen heeft hersteld, hij dit meldt aan het Uwv, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld. Het ligt dus op de weg van eiseres om aan te tonen dat zij de tekortkomingen ten aanzien van de re-integratie-inspanningen heeft hersteld.
4.2.
Volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 24 augustus 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3191) loopt de periode waarover het Uwv na ontvangst van de melding beoordeelt of de tekortkoming is hersteld van de datum van het besluit waarbij de loonsanctie is opgelegd tot de datum waarop het bekortingsverzoek is gedaan. In dit geval loopt deze periode van 9 februari 2017 tot 19 oktober 2017.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is voor een bekorting van een loonsanctie vereist dat een adequaat traject is afgerond, waarbij geldt dat niet is vereist dat een betrokken werknemer geheel of gedeeltelijk moet hebben hervat. De inspanningen moeten voldoende zijn geweest en gericht zijn geweest op het bereiken van een bevredigend resultaat. Als de werkgever voldoende inspanningen heeft verricht, maar er geen bevredigend resultaat is bereikt door factoren buiten zijn invloedsfeer, dan zal in het algemeen een eerder opgelegde loonsanctie worden bekort (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2274).
6. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat het onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese en eigen onderzoek. De verzekeringsarts heeft de werknemer gezien op het spreekuur, telefonisch overleg gepleegd met de bedrijfsarts en nog nadere informatie bij de behandelend sector opgevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting op 24 mei 2018 bijgewoond en heeft rekening gehouden met alle door eiseres naar voren gebrachte argumenten. Daarnaast heeft hij rekening gehouden met de beschikbare medische informatie, waaronder de na de hoorzitting in bezwaar ingediende medische informatie. De stelling van eiseres dat verweerders verzekeringsarts ten onrechte heeft verzuimd contact op te nemen met eiseres dan wel met een door eiseres geraadpleegde deskundige, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts mag volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI3734) in beginsel op zijn eigen oordeel afgaan. In het voorliggende geval bestaat geen aanleiding hiervan af te wijken.
7.1.
Verweerders verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd dat de re-integratie inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest en dat de tekortkomingen dus onvoldoende zijn hersteld. Hij heeft toegelicht dat de werknemer vanaf januari 2017 zeer beperkt aan enige re-integratie is toegekomen en dat het op de weg van de bedrijfsarts had gelegen om de oorzaak van de stagnatie te achterhalen en bij twijfel een deskundigenoordeel van het Uwv te adviseren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat eiseres bij het verzoek om bekorting van de loonsanctie geen medische onderbouwing heeft geleverd waaruit kon worden afgeleid dat in de periode van begin 2017 tot en met oktober 2017 sprake was van een situatie van langdurig geen of slechts marginale benutbare mogelijkheden. Ook op basis van de door eiseres tijdens de bezwaarfase aangeleverde informatie kan deze conclusie niet worden getrokken, voor een deel omdat deze betrekking heeft op een voorliggende periode en overigens omdat hieruit niet valt af te leiden dat er sprake is van een langdurige volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Daarbij is in aanmerking te nemen dat het aan eiseres was om aan te tonen dat de tekortkomingen zijn hersteld. Hetgeen eiseres daartoe naar voren heeft gebracht is onvoldoende om tot dit oordeel te kunnen komen.
7.2.
Dat eiseres zich heeft laten bijstaan door een bedrijfsarts doet niet af aan haar eigen verantwoordelijkheid voor de re-integratie inspanningen (vergelijk de uitspraak van de Raad van 29 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9344). Het betoog van eiseres dat zij heeft mogen vertrouwen op het oordeel van haar bedrijfsarts kan dan ook niet slagen.
8. Uit wat boven is overwogen volgt dat verweerder terecht heeft besloten dat de opgelegde loonsanctie niet wordt bekort.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en
mr. I.S. Vreken-Westra, leden, in aanwezigheid van mr. drs. C.M. Steemers, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.