ECLI:NL:CRVB:2016:3191
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van re-integratie-inspanningen en loonsanctie in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een loonsanctie op te leggen aan appellante, een B.V. die een werknemer in dienst had die wegens ziekte niet kon werken. De werknemer, die op 13 april 2011 met rugklachten uitviel, had in 2013 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Het Uwv oordeelde dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat leidde tot de loonsanctie. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen had hersteld en dat de opgelegde loonsanctie onterecht was.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende had aangetoond dat de werknemer passende arbeid in het eerste spoor niet structureel kon worden aangeboden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten de loonsanctie niet te bekorten, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante niet had onderbouwd waarom de werknemer niet in de functie van kwaliteitsmedewerker geplaatst kon worden, ondanks dat hij relevante ervaring had opgedaan in de functie op de afdeling Kwaliteitsdienst. De Raad concludeerde dat de loonsanctie terecht was opgelegd en dat appellante niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.