4.4.2.Beoordeling
Het beoordelingskader met betrekking tot (prostitutie en) mensenhandel
Onder bepaalde voorwaarden is prostitutie in Nederland legaal. Dit is anders als (daarnaast) sprake is van mensenhandel. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Het te beschermen belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in dit artikel opgenomen verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze en afhankelijkheid komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen van artikel 273f Sr, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als ze zijn begaan onder omstandigheden waarbij (oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld (HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554) Het (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat bij de toepassing van die dwangmiddelen sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid (ECLI:GHAMS:2016:5236). In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er - gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer - in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting (De rechtbank sluit zich op dit punt aan bij het standpunt van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel zoals weergegeven in het Onderzoek naar jurisprudentie in mensenhandelzaken in de periode 2009-2012, “Een Analyse”, p. 27). Wanneer gebruik is gemaakt van enig dwangmiddel, is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant.
De rechtbank dient in de onderhavige zaak te beoordelen of verdachte (al dan niet samen met een ander of anderen) zich ten opzichte van de slachtoffers schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 237f Sr, sub-onderdelen 1, 3, 4, 6 en 9 van lid 1. Blijkens de wet is ten aanzien van sub 1 en 6 (oogmerk van) uitbuiting een vereiste en ten aanzien van sub 3, 4 en 9 is dit volgens vaste rechtspraak een impliciet bestanddeel.
Dwangmiddelen
Gelet op het geschetste kader is dus de centrale vraag die de rechtbank dient te beantwoorden of sprake was van (oogmerk van) uitbuiting. Daarvoor is van belang dat (door verdachte en/of een medeverdachte) gebruik is gemaakt van enig dwangmiddel waardoor de slachtoffers prostitutiewerkzaamheden hebben verricht en/of verdiensten aan verdachte en/of een medeverdachte hebben afgestaan.
De verdachte heeft niet betwist dat de vrouwen die op de tenlastelegging staan genoemd vanuit het buitenland naar Nederland zijn gekomen om vervolgens bij hem in de prostitutie te komen werken. De verdachte zou zorgdragen voor de woonruimte en voor het vervoer van en naar klanten. Daarvoor had de verdachte een aantal chauffeur bij hem in dienst, die net als de prostituees bij hem verbleven. Zowel de verdachte als de chauffeurs werden betaald uit de verdiensten van de prostituees. Hierover had de verdachte afspraken gemaakt met hen. Dit blijkt ook uit de verklaringen van de prostituees en de chauffeurs.
De verdachte heeft verklaard dat hij op geen enkele manier deze vrouwen in hun vrijheid heeft beknot en dat hij zijn (financiële) afspraken met hen is nagekomen. Geen van de vrouwen heeft aangifte gedaan van enige beknotting van vrijheid of van (financiële) uitbuiting. De vrouwen hebben bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat zij volkomen vrij zijn geweest in hun doen en laten en zijn uitbetaald volgens de afspraken met de verdachte.
De rechtbank zal de dwangmiddelen op grond waarvan de officier van justitie bewezenverklaring heeft gevorderd afzonderlijk bespreken.
- Dwang, (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid
Uit de verklaringen van de prostituees valt niet af te leiden dat de verdachte hen onder druk zette, dan wel zij een bepaalde mate van psychische druk hebben ervaren.
Uit verschillende telefoongesprekken die de verdachte heeft gevoerd valt af te leiden dat hij commentaar leverde als de verdiensten van de prostituees tegenvielen, bijvoorbeeld omdat hij degene was die steeds gehouden was de huur te betalen. Ook geeft verdachte in verschillende telefoongesprekken de prostituees instructies om naar bepaalde klanten te gaan of om andere activiteiten te verrichten. Het een en ander is op zichzelf onvoldoende voor een bewezenverklaring van het bestaan van dwang of (dreiging met) een feitelijkheid.
Enkele chauffeurs hebben verklaard dat de prostituees bang waren voor de verdachte. Dit wordt echter onvoldoende concreet gemaakt.
Uit de verklaringen van verschillende getuigen en uit telefoongesprekken kan wel worden afgeleid dat de verdachte op verschillende momenten tijdens de ten laste gelegde periode dreigende taal heeft gebezigd tegen [naam slachtoffer 7] en/of tegen haar geweld heeft gebruikt. Dit maakt op zichzelf echter nog niet dat sprake is van (dreiging met) geweld als dwangmiddel in de zin van artikel 273f Sr. Tussen verdachte en [naam slachtoffer 7] bestond immers een relatie die meer was dan een werkrelatie. Op basis van hetgeen zij beiden daarover verklaren kan niet worden uitgesloten dat het hierbij ging om uit de hand gelopen relationele ruzies. Uit de verklaringen van de getuigen, noch uit enig ander bewijsmiddel blijkt dat (de dreiging met) het geweld op enigerlei wijze in verband stond met de prostitutiewerkzaamheden dan wel het afdragen van verdiensten daarvan door [naam slachtoffer 7] . Weliswaar heeft [naam aangever] verklaard dat de verdachte [naam slachtoffer 7] sloeg omdat zij soms weigerde om naar klanten te gaan, maar dit wordt door [naam slachtoffer 7] zelf ontkend en wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat (de dreiging met) het geweld door de verdachte als instrument werd gebruikt om in het algemeen zijn wil aan [naam slachtoffer 7] op te leggen. Een causaal verband met het (blijven) werken in de prostitutie en het (blijven) afstaan van geld kan daarom niet kan worden vastgesteld.
De rechtbank acht daarom het gebruik van (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid als dwangmiddel niet bewezen.
- Misleiding
De verdachte heeft verklaard dat hij met [naam slachtoffer 7] naar Nederland is gekomen en zij in de prostitutie is gaan werken. Er kwam nog een vrouw bij, waarmee aanvankelijk de kosten voor de huur werden gedeeld en iets later de afspraak werd gemaakt dat zij de inkomsten met de verdachte zouden delen en de verdachte van zijn deel de kosten van de huur en de chauffeur(s) zou betalen. Later kwamen er nog meer vrouwen bij. Ook met hen lijkt aanvankelijk afgesproken te zijn dat zij zouden delen in de kosten van de huur en de verdachte een percentage van de verdiensten zou ontvangen voor de werkzaamheden die hij zou verrichten. Na enige tijd veranderde de afspraak in die zin dat de verdachte 50% van de verdiensten ontving, maar hij daar onder meer de huur, de chauffeurs (salaris en dagelijkse uitgaven voor onder meer eten en sigaretten), eten en incidentele kosten voor de auto’s van betaalde. Voor de vrouwen zou deze afspraak als voordeel hebben dat zij deze kosten voor huur en chauffeurs niet hoefden te betalen als zij (een bepaalde periode) niets verdienden. Persoonlijke uitgaven van/voor de vrouwen kwam ten laste van de 50% die de vrouwen mochten houden. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat later nog wat gewijzigd is in de afspraak: aanvankelijk betaalde hij ook de kosten voor diesel en beltegoeden, maar toen er meer vrouwen bij kwamen is afgesproken dat deze kosten gedeeld werden en afgetrokken werden van de totale opbrengst. Van het bedrag dat overbleef kreeg de verdachte 50%. Deze kosten voor brandstof en beltegoeden moesten kennelijk ook door de vrouwen betaald worden als zij niets verdiend hadden, maar pas op het moment dat de vrouwen daar ook geld voor hadden. Zo wijzigden de afspraken in de loop van de tijd, in het nadeel van de vrouwen.
Hoewel de verdachte verklaart dat de afspraken altijd helder waren vanaf dag één, verklaren de vrouwen wisselend en dikwijls anders dan de verdachte over de afspraken die met hen zijn gemaakt.
De verdachte verklaart altijd transparant te zijn geweest in de gemaakte berekeningen. Uit diverse tapgesprekken blijkt echter van onduidelijkheid over de berekeningen bij de vrouwen. De chauffeurs verklaren bovendien dat de verdachte naar zichzelf toerekende, er meer kosten in rekening werden gebracht dan afgesproken en de dames bijna niets overhielden van hun verdiensten. Dat blijkt ook uit de berekeningen die voorkomen in de tapgesprekken. In de berekeningen, die onnavolgbaar zijn, blijkt de verdachte veel geld naar zichzelf toe te rekenen. Hij doet voorkomen dat de kosten voor beltegoed en tanken eerst van het verdiende bedrag van de vrouwen wordt afgetrokken, waarna het restant door twee wordt gedeeld, zodat deze kosten voor de helft voor rekening van de vrouwen zouden komen en voor de andere helft voor zijn rekening. Vervolgens wordt op het deel van de vrouwen de ‘privé-kosten’ van de vrouwen in mindering gebracht, zoals kosten voor markt en garantie, waarna het bedrag zou resteren dat de dame in kwestie toe zou komen. Hierna voert de verdachte, zo stelt hij, een controle berekening uit. Hij gaat weer uit van het bedrag dat de dame in kwestie had verdiend, trekt daar vanaf wat de dame toekomt en berekent op die wijze het deel wat hem zou toekomen. Het resultaat van die controleberekening is dat de dame in kwestie in feite alle gemaakte kosten zelf draagt en daar bovenop nog een extra deel aan de verdachte afdraagt. Vervolgens worden nóg meer kosten afgetrokken, waarvan de verdachte ook op zitting niet concreet heeft kunnen maken waar deze kosten betrekking op hadden. Het resultaat is dat de vrouwen van hun verdiensten relatief weinig overhielden.
De verdachte heeft verklaard dat de bijdrage die hem toekwam een vergoeding was voor de door hem verrichte werkzaamheden. Deze werkzaamheden bestonden uit het vinden van woonruimte waar zij steeds voor korte tijd konden verblijven, het regelen van de verhuizingen, het plaatsen van advertenties op Kinky.nl en het omhoog plaatsen daarvan, het berekenen van afstanden waar de vrouwen naar toe moesten, ervoor zorgen dat zij adressen achterlieten van klanten en hem berichten stuurden dat alles in orde was. Ook bleef hij iedere werkavond op, deed boodschappen en kookte. Uitgaande van de verklaringen van (enkele van) de vrouwen werd zoeken naar woonruimte en het (omhoog) plaatsen van advertenties (ook) door hen gedaan. Anders dan de verdachte wil doen geloven, kan niet worden gezegd dat de verdachte een noemenswaardige tegenprestatie verrichtte voor het geld dat door de vrouwen aan hem werd afgedragen.
Concluderend droegen de vrouwen meer af dan conform de afspraak die zij meenden te hebben gemaakt, draaiden zij door de rekenmethode van de verdachte op voor diverse kosten die voor rekening van de verdachte behoorden te komen en stond tegenover hun afdracht aan de verdachte geen noemenswaardige tegenprestatie. Uit de verklaringen van de vrouwen [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 3] , [naam slachtoffer 4] en [naam slachtoffer 5] blijkt dat zij zich de afspraak zo niet hadden voorgesteld, terwijl hun beslissing om samen te werken met de verdachte op deze onjuiste voorstelling van zaken was gebaseerd. Deze vrouwen zijn derhalve door de verdachte misleid. Dat deze misleiding doelbewust heeft plaatsgevonden, blijkt wel uit eerdergenoemde tapgesprekken waarin de verdachte naar zichzelf toerekent.
De misleiding wordt niet bewezen geacht ten aanzien van [naam slachtoffer 7] , aangezien de verdachte met haar een relatie had en zowel de verdachte als [naam slachtoffer 7] verklaren dat de verdiende gelden overeenkomstig de door hen gemaakte afspraken door hen werden gedeeld.
- Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
In de wetsgeschiedenis wordt ten aanzien van het uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht de vergelijking gemaakt met de mogelijkheid zich op te stellen als ‘een mondige Nederlandse prostitué(e)’. Mondig betekent dat hij of zij zelfstandig kan bepalen of en wanneer en voor wie er wordt gewerkt en ook dat hij of zij zelf de beschikking heeft over de inkomsten uit dat werk (Kamerstukken II 1988/89, 21027, 3, p. 3 e.v. en 5). In de wetsgeschiedenis wordt als voorbeeld van dergelijke omstandigheden genoemd: het hebben van zware schulden in verband met de reis naar Nederland en het niet beschikken over eigen financiële middelen (Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 5, p. 3 inzake art. 250a (oud) Sr). Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd.
Niet is in geschil dat de vrouwen waar het in deze zaak om gaat uit het economische zwakkere Oost-Europa afkomstig waren en duidelijk is geworden dat zij in Nederland met prostitutiewerk aanzienlijk beter konden verdienen dan thuis. In het algemeen kan worden aangenomen dat landen als Roemenië aanzienlijk minder welvarend zijn dan West-Europese landen zoals Nederland en dat ten gevolge daarvan personen al snel in een economisch zwakkere positie verkeren. Voorts blijkt uit de verschillende verklaringen dat deze vrouwen hun beroep van prostituee niet geheel zelfstandig, zonder hulp van de verdachte, in Nederland meenden te kunnen uitoefenen.
Uit de verschillende verklaringen blijkt dat de verdachte ervoor zorgde dat de vrouwen schulden hadden of dachten schulden te hebben aan hem die zij terug moesten betalen uit de verdiensten van prostitutie. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voor de slachtoffers vermeld op de tenlastelegging een ticket voor het vervoer naar Nederland heeft betaald die zij hem later konden terugbetalen. [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 4] bevestigen dat dit bij hen zo is gegaan. Daarnaast heeft [naam slachtoffer 5] verklaard dat zij het ticket dat de verdachte voor haar en haar vriend [naam medeverdachte 1] , die als chauffeur kwam werken, in Nederland heeft terugbetaald met de verdiensten uit de prostitutie. [naam slachtoffer 3] heeft verklaard dat toen zij in Roemenië in een lastige situatie verkeerde de verdachte haar vaak geld had gegeven en zij dit bedrag later beetje bij beetje heeft terugbetaald. Er staat nog een schuld open. [naam slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij ook nog geld verschuldigd was omdat zij geld naar huis moest sturen. Ook moesten de prostituees het beltegoed, wanneer dat door hen werd overschreden, terugbetalen. Op deze wijze ontstond een schuld aan de verdachte. Het kwam voor dat de prostituees vanwege deze schulden bijna niets overhielden van het verdiende bedrag. Volgens [naam slachtoffer 7] bleven, ook wanneer de prostituee zelf niet werkte, de kosten van boodschappen en overige dingen doorlopen. Ook [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat de vrouwen voortdurend schulden hadden wegens kosten van brandstof, benzine en beltegoed en op het moment dat zij geld hadden werd dit afbetaald. [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat als de verdachte naar Roemenië ging, verdachte ervoor zorgde dat de vrouwen schulden hadden, zodat hij wist dat ze niet weg zouden gaan. De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat de verdachte op deze wijze een situatie creëerde waarbij de vrouwen wel moesten blijven werken in de prostitutie om hun schulden aan hem te kunnen afbetalen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met de vrouwen een onevenwichtige relatie had, in die zin dat deze vrouwen kwetsbaar waren ten gevolge van de omstandigheden waarin zij zich bevonden toen zij de verdachte ontmoetten. De verdachte wist of moet zich bewust zijn geweest van voornoemde (financiële) omstandigheden van deze vrouwen, zodat ten minste voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig is geweest. In deze onevenwichtige relatie had de verdachte een overwicht op die vrouwen.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte misbruik heeft gemaakt van dit uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht.
Uit verschillende tapgesprekken tussen de verdachte en de vrouwen en chauffeurs blijkt dat de verdachte opdrachten gaf aan de vrouwen met betrekking tot hun werkzaamheden in de prostitutie. Zo gaf hij [naam slachtoffer 4] op gebiedende wijze de opdracht om samen met anderen online te gaan, zich aan te melden op de site en gaf hij aan hoe zij de advertenties moesten plaatsen. Verder sprak hij ten aanzien van de vrouwen die volgens [naam slachtoffer 4] geen beltegoed nodig hadden over “luiheid”, omdat zij niet gebeld hadden en dat hij de enige was die hierdoor verlies zou lijden. Ook [naam medeverdachte 4] heeft verklaard dat de verdachte de site Kinky.nl volgde en als de vrouwen van de site verdwenen, dan zei hij dat ze zich moesten aanmelden en plaatsen.
Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken dat de verdachte zich er ook mee bemoeide wie naar welke klant ging en welke dagen en tijden er gewerkt zou worden. In een gesprek met [naam slachtoffer 3] bespreekt de verdachte wat zijn plannen zijn, hij geeft aan dat hij wil dat er iedere dag gewerkt wordt en vermeldt ook welke tijden er gewerkt dient te worden door de vrouwen. In een ander tapgesprek met [naam medeverdachte 3] , een van de chauffeurs, die dacht dat de meisjes naar huis zouden gaan, antwoordt de verdachte dat niemand weggaat, dat er constant advertenties worden geplaatst en hij nog bestellingen te doen heeft. Ook [naam medeverdachte 5] heeft verklaard dat de vrouwen niet altijd mochten weigeren om naar klanten te gaan. De verdachte zei af en toe dat er niet genoeg werd gewerkt en dan praatte hij op de vrouwen in om hen over te halen om te werken. [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat de vrouwen 7 dagen per week werkten en dat de verdachte aan de vrouwen, maar ook aan de chauffeurs vroeg hoeveel klanten de vrouwen hadden, op welke dag en tijdstip zij naar binnen waren gegaan bij een klant en hoelang zij daar waren gebleven en hij confronteerde de vrouwen daarmee. Tijdens telefoongesprekken met [naam medeverdachte 4] , in de periode waarin de verdachte in Roemenië was, vraagt de verdachte [naam medeverdachte 4] of hij wel met de vrouwen spreekt, weet hoe lang zij slapen, waar ze naar toe gaan en hoe vaak zij seksueel actief zijn. De verdachte dringt er bij [naam medeverdachte 4] op aan te achterhalen welke vrouw hoeveel geld heeft verdiend.
Tot slot ging de verdachte over de verdeling van kosten en de door de vrouwen verdiende bedragen, alsmede het gebruik daarvan. Zoals hiervoor reeds vastgesteld, rekende de verdachte naar zich toe en hielden de vrouwen relatief weinig over van hun verdiensten.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte vanuit voornoemd overwicht controle en druk uitoefende op de vrouwen ten aanzien van hun werkzaamheden en verdiensten. Hij heeft hen aldus in hun vrijheid beperkt. Daaruit volgt dat de vrouwen in een situatie verkeerden die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland alsmede dat zij niet zelfstandig konden bepalen of en wanneer en voor wie zij werkten en op welke wijze zij hun inkomsten uitgaven. Er is dan ook sprake geweest van misbruik van een kwetsbare positie en van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en dit misbruik is instrumenteel ingezet om de vrouwen te bewegen zich beschikbaar te stellen voor seksuele handelingen met anderen tegen betaling.
Met betrekking tot [naam slachtoffer 7] geldt ook hier dat de rechtbank onvoldoende bewijsmiddelen heeft waaruit blijkt dat ook ten aanzien van haar misbruik is gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en dat zij ten opzichte van verdachte in een kwetsbare positie was. De verdachte heeft immers verklaard dat hij met [naam slachtoffer 7] een relatie had en samen met haar naar Nederland is gekomen. In Nederland is zij in de prostitutie gaan werken en de opbrengsten vanuit de prostitutie waren voor hen beiden. Dit is ook wat [naam slachtoffer 7] verklaart en er is onvoldoende bewijs om aan te nemen dat hun onderlinge verhouding in de loop van de tijd in die zin is veranderd.
-
Conclusie ten aanzien van het gebruik van dwangmiddelen
Met de officieren van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de overige in de wet genoemde dwangmiddelen in het onderhavige geval niet zijn toegepast. Dat oordeel behoeft geen verdere motivering.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank bewezen, dat de dwangmiddelen misleiding en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van een kwetsbare positie door de verdachte zijn toegepast ten aanzien van de in de bewezenverklaring genoemde prostituees.
-
Vrijspraak ten aanzien van [naam slachtoffer 7]
Ten aanzien van [naam slachtoffer 7] is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte deze dwangmiddelen jegens haar heeft toegepast. De verdachte zal ten aanzien van [naam slachtoffer 7] daarom worden vrijgesproken.
Opzettelijk voordeel trekken
De verdachte heeft voordeel genoten doordat de vrouwen (naar later bleek ruim) 50% van hun inkomsten af moesten dragen aan de verdachte, terwijl daar een noemenswaardige werkzaamheden van de verdachte tegenover stonden. Hoewel de verdachte heeft doen voorkomen alsof hij daarvan veel kosten moest betalen, kwamen deze kosten onder meer via bewust foutief gemaakte berekeningen voor het overgrote deel voor rekening van de vrouwen. Alles was er voor de verdachte op gericht dat hij profiteerde van de (werkzaamheden van de) vrouwen, zodat sprake is van opzet van de verdachte op het trekken van dit voordeel.
Oogmerk van uitbuiting
Zoals hiervoor is overwogen levert het enkele aanwenden van dwangmiddelen niet reeds uitbuiting op, maar dient er bij het gebruik van de dwangmiddelen daartoe tevens sprake te zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. De rechtbank is van oordeel dat de misleiding en het hiervoor genoemde langdurige misbruik uit overwicht en het misbruik van de kwetsbare positie van dien aard zijn geweest dat daarmee inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de vrouwen. Als gevolg van hun werkzaamheden in de prostitutie was de verdachte in staat om gedurende een langdurige periode geld te verdienen en daar was hij ook op uit. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte genoemde personen heeft uitgebuit.
De verdediging heeft nog betoogd dat elk van de vrouwen eerder als prostituee werkzaam is geweest en zich vrijwillig in deze situatie heeft gebracht. Wanneer echter gebruik is gemaakt van enig dwangmiddel, is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant.
Evenmin is de omstandigheid dat het slachtoffer voorafgaand aan de uitbuitingssituatie reeds werkzaam was als prostituee een beletsel voor een bewezenverklaring. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen. Er hoeft geen sprake te zijn van zodanige dwang of druk dat voor de betrokkene geen andere keuze meer mogelijk was.
Verschillende handelingen
De rechtbank is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene tevens volgt dat de verdachte met voornoemde dwangmiddelen
- lid 1, sub 1: de slachtoffers heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen;
- lid 1, sub 3: de slachtoffers heeft aangeworven en medegenomen;
- lid 1, sub 4: de slachtoffers heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en diensten en handelingen ondernomen waarvan hij wist dat de slachtoffers zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het verrichten van arbeid en diensten;
- lid 1, sub 6: opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van de slachtoffers;
- lid 1, sub 9: de slachtoffers heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van hun seksuele handelingen met een derde.
Medeplegen
Uit de processtukken kan worden opgemaakt dat de verdachte zich in de periode 4 tot en met 19 juni 2017 in Roemenië bevond. [naam medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij in die periode de zaken waarnam voor de verdachte. De verdachte wilde dat hij overal op zou letten en de zaken zou regelen. [naam medeverdachte 4] deed wat de verdachte hem opdroeg en gaf door wat de vrouwen verdiend hadden. Op verzoek van de verdachte bemoeide [naam medeverdachte 4] zich met alles, sprak [naam medeverdachte 4] met de vrouwen , wist hij hoe lang zij sliepen, waar ze naar toe gingen en hoe vaak zij seksueel actief waren. Ook heeft [naam medeverdachte 4] verklaard dat hij wist van de oneerlijke berekeningen die de verdachte hanteerde ten aanzien van de verdeling van de verdiensten van de vrouwen en dat hij geld kreeg voor de hulp die hij bood. Daarnaast heeft chauffeur [naam medeverdachte 5] verklaard dat [naam medeverdachte 4] de verdachte hielp en zijn rechterhand was. De verdachte zou [naam medeverdachte 4] soms ook geld geven.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking dat de verdachte (naast [naam medeverdachte 4] ) in elk geval voor voornoemde periode waarin hij in Roemenië verbleef als medepleger van de uitbuiting van de vrouwen moet worden beschouwd. Bewezen kan worden dat de verdachte medepleger was ten aanzien van het bewegen van de vrouwen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden (sub 4), het voordeel trekken uit de uitbuiting (sub 6) en het met de dwangmiddelen bewegen van de vrouwen zich te bevoordelen uit de opbrengst van hun seksuele handelingen (sub 9).
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij chauffeurs in dienst had die de vrouwen van en naar klanten vervoerden. Deze chauffeurs werden door hem betaald uit de verdiensten van de vrouwen. Ten aanzien van de chauffeurs [naam medeverdachte 6] , [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 5] kan worden vastgesteld dat zij betaald werden vanuit de verdiensten van de vrouwen. [naam medeverdachte 5] heeft verklaard dat de vrouwen misbruikt werden. [naam medeverdachte 5] , [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 6] hebben alledrie verklaard dat zij wisten van de afspraken ten aanzien van de verdeling van de verdiensten van de vrouwen. Volgens [naam medeverdachte 3] gebeurde het zelden dat een vrouw een dag niet werkte en hield [adres verdachte] hun werktijden in de gaten. [naam medeverdachte 6] had verklaard dat hij niet vond dat [naam slachtoffer 5] , één van de vrouwen, veilig was bij de verdachte, hij had geen goed gevoel bij hem. Gelet op deze verklaringen moesten zij redelijkerwijs vermoeden dat deze vrouwen werden uitgebuit. Zij hebben met de verdachte samengewerkt door chauffeurswerkzaamheden te verrichten. Er was dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met de chauffeurs. De chauffeurswerkzaamheden zijn een onmisbare taak bij het bedrijven van de prostitutie, zodat deze werkzaamheden van voldoende gewicht zijn om van medeplegen te spreken. De verdachte dient derhalve met de chauffeurs als medepleger te worden beschouwd ten aanzien van het voordeel trekken uit de uitbuiting (sub 6).