ECLI:NL:RBROT:2019:4992

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
C/10/566286 / HA RK 19-73
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopig getuigenverhoor in verband met onrechtmatig handelen van de Staat jegens Julio Poch

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 24 juni 2019, is het verzoek van Julio Poch om getuigen te horen in het kader van een voorgenomen civiele procedure tegen de Staat der Nederlanden (de Staat) deels toegewezen. Poch, die in Argentinië is vervolgd voor zijn vermeende betrokkenheid bij de dodenvluchten tijdens het Videla-regime, stelt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door zijn uitlevering aan Argentinië te bewerkstelligen en zijn vervolging daar te beïnvloeden. Hij heeft getuigen verzocht die kunnen verklaren over de rol van de Staat in deze zaak, waaronder voormalig minister van Justitie Hirsch Ballin en voormalig algemeen directeur van Transavia Meijer. De rechtbank heeft het verzoek om deze getuigen te horen toegewezen, maar het verzoek om andere getuigen, zoals voormalig minister van Buitenlandse Zaken Verhagen en voormalig vicepresident van de rechtbank Den Haag Paris, afgewezen. De rechtbank oordeelt dat Poch voldoende belang heeft bij het horen van de toegewezen getuigen om zijn vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad te onderbouwen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/566286 / HA RK 19-73
Beschikking van 24 juni 2019
in de zaak van
JULIO ALBERTO POCH,
wonende te Zuidschermer,
verzoeker,
advocaten mrs. G.G.J.A. Knoops, C.J. Knoops-Hamburger en P. van der Vegt te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
meer in het bijzonder:

1. HET MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID,

2. HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

beide gevestigd te Den Haag,
verweerder,
advocaten mrs. C.M. Bitter en G.C. Nieuwland te Den Haag.
Partijen zullen hierna Poch en de Staat worden genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 6 december 2018 bij de rechtbank Den Haag ingekomen verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 Rv, met bijlagen 1 tot en met 14;
  • de brief van 10 januari 2019 van mr. Knoops, met bijlage 15;
  • de beschikking van 16 januari 2019 van de rechtbank Den Haag, waarbij de rechtbank Den Haag de zaak ter verdere behandeling heeft verwezen naar de rechtbank Rotterdam;
  • het verweerschrift;
  • een tweetal brieven van 23 april 2019 van mr. Knoops, met bijlagen 16 tot en met 30 respectievelijk bijlage 31;
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 27 mei 2019 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities/pleitnota van mr. Knoops en mr. Bitter.

2.De feiten

2.1.
Poch is geboren in Argentinië en emigreerde in 1988 naar Nederland waar hij in dienst is getreden bij Transavia Airlines (hierna: Transavia). Sinds 1995 heeft Poch naast de Argentijnse nationaliteit ook de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Na een militaire staatsgreep op 24 maart 1976 onder leiding van generaal Jorge Videla heerste in de periode van 1976 – 1983 in Argentinië een militaire dictatuur, waarvan Jorge Videla tot 29 maart 1981 de eerste president was (hierna: het Videla-regime).
2.3.
Het Nederlands Openbaar Ministerie is in 2006 een oriënterend (opsporings)onderzoek jegens Poch gestart met betrekking tot zijn vermeende betrokkenheid bij gedwongen verdwijningen van personen in de periode van 1976 – 1983 in Argentinië. In het kader van dat onderzoek heeft de Nederlandse officier van justitie op 14 juli 2008 een internationaal verzoek om rechtshulp aan Argentinië gedaan.
2.4.
In 2008 was in Argentinië een grootschalig strafrechtelijk onderzoek gaande naar misdrijven ten tijde van het Videla-regime, in het bijzonder misdrijven in verband met de marine school ESMA. Het proces dat volgde naar aanleiding van dit strafrechtelijk onderzoek werd ESMA-proces genoemd.
2.5.
Naar aanleiding van het Nederlandse rechtshulpverzoek (zie onder 2.3) zijn de Argentijnse autoriteiten zelf een onderzoek gestart naar Poch en heeft Argentinië op haar beurt een rechtshulpverzoek aan Nederland gedaan.
2.6.
Eind 2008/begin 2009 heeft Argentinië Nederland verzocht om de uitlevering van Poch.
2.7.
De Staat heeft de Spaanse en Argentijnse autoriteiten geïnformeerd dat Poch op 22 september 2009 als piloot van Transavia een vlucht zou uitvoeren naar Spanje.
2.8.
Op 22 september 2009 is Poch op de luchthaven van Valencia aangehouden. Op diezelfde dag heeft in de woning van Poch een doorzoeking plaatsgevonden.
2.9.
Na zijn aanhouding in Spanje heeft Poch bij de rechtbank Den Haag een kort geding tegen de Staat gevoerd waarin hij onder meer vorderde dat de Staat de strafvervolging zou overnemen. De voorzieningenrechter (in de persoon van mr. R.J. Paris) heeft de vordering van Poch bij vonnis van 18 december 2009 afgewezen.
2.10.
Op 6 mei 2010 is Poch door de Spaanse autoriteiten uitgeleverd aan Argentinië waar hij in het kader van het ESMA-proces (zie onder 2.4) strafrechtelijk is vervolgd. Sindsdien was Poch – behoudens in de periode december 2010 - juni 2011 – in voorlopige hechtenis gesteld.
2.11.
Op 29 november 2017 is Poch in Argentinië vrijgesproken van de hem in het kader van het ESMA-proces tenlastegelegde feiten.
2.12.
Bij brief van onder meer 9 januari 2018 heeft Poch de Staat aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden materiele en immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen van de Staat.
2.13.
Bij brief van 17 mei 2018 heeft het Openbaar Ministerie aan Poch bericht dat de Nederlandse strafzaak tegen hem wordt geseponeerd.
2.14.
Op 24 november 2018 heeft VPRO-onderzoeksprogramma Argos een uitzending (hierna: de Argos-uitzending) gewijd aan “de zaak Poch”.

3.De standpunten van partijen

3.1.
Poch verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopig getuigenverhoor te bevelen met veroordeling van de Staat in de proceskosten. Poch legt
– verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aan zijn verzoek ten grondslag.
3.1.1.
Poch verwijt de Staat dat hij bewust heeft bewerkstelligd dat Poch in Argentinië zou worden berecht, ondanks het feit dat het in Nederland aanwezige bewijs zeer zwak was, dat de Staat wist c.q. kon weten dat er in Argentinië geheel geen bewijs tegen Poch lag en dat Poch niet op de wijze zoals dit plaatsvond aan Argentinië mocht worden uitgeleverd. Daarbij heeft de Staat nagelaten zelf deugdelijk onderzoek te verrichten en heeft hij ongeclausuleerd en ten nadele van Poch de latere vervolging in Argentinië meermalen trachten te beïnvloeden. Poch onderbouwt een en ander – onder meer – aan de hand van een viertal punten. Ten eerste is door de Staat een ondeugdelijk en gebrekkig onderzoek aan de Argentijnse autoriteiten aangeleverd, zonder hetwelk geen vervolging in Argentinië zou zijn ingesteld. Ten tweede heeft de Staat een niet-toegestane uitlevering aan Argentinië van een Nederlands staatsburger omzeild, door te bewerkstelligen dat Poch vanuit Spanje kon worden uitgeleverd. Ten derde heeft de Staat tijdens het kort geding in 2009 de voorzieningenrechter onjuist voorgelicht, door voor te spiegelen dat het belangrijkste bewijs zich in Argentinië zou bevinden en door een onjuiste voorstelling van zaken te geven omtrent de verwachte termijn van berechting en voorlopige hechtenis aldaar. Ten vierde heeft de Staat ook na de arrestatie en uitlevering van Poch aan Argentinië meermalen (in)direct invloed uitgeoefend op de vervolging ten nadele van Poch.
3.1.2.
De in 3.1.1 uiteengezette handelswijze van de Staat jegens Poch kan de Staat als onrechtmatig handelen jegens Poch in het kader van de het strafrechtelijk onderzoek dat naar Poch is verricht en de samenwerking me de Argentijnse autoriteiten in verband daarmee worden toegerekend. Dit handelen heeft geleid tot de uitlevering van Poch (door Spanje) aan Argentinië, zijn vervolging aldaar en het daarmee verband houdende voorarrest. De schade die Poch daardoor heeft geleden wenst hij op de Staat te verhalen. Poch is dan ook voornemens om een procedure aanhangig te maken tegen de Staat ter vergoeding van de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van onrechtmatig overheidsoptreden in de zin van artikel 6:162 BW.
3.1.3.
Voorafgaand aan het (eventueel) aanhangig maken van die procedure wenst Poch ter onderbouwing van enkele aspecten van zijn (schade-)vordering en ter bepaling van zijn procespositie enkele getuigen te horen die kunnen verklaren omtrent met name de politieke rol en interventie van de Staat bij de totstandkoming van zijn vervolging, in het bijzonder om nader aan te tonen dat hier politiek-onzuivere motieven aan het meewerken door de Staat aan de vervolging van Poch in Argentinië ten grondslag lagen en dat dit ten koste is gegaan van de rechten van Poch op een eerlijke berechting. Tevens zullen de getuigenverhoren dienen om aan te tonen dat er van de zijde van de Staat sprake is geweest van
détournement de pouvoirdoordat overheidsbevoegdheden zijn misbruikt om een vervolging in Argentinië te creëren en vervolgens te bevorderen, terwijl de Staat wist dat hiervoor geen basis bestond. Voorts wenst Poch te bewijzen in hoeverre door de toenmalige minister van Justitie wegens politieke (althans niet-juridisch zuivere) motieven is gehandeld met het doel om de strafvervolging van Poch te doen entameren en vervolgens de berechting van Poch in Argentinië te initiëren zodat Poch geen berechting in Nederland kreeg, ten gevolge waarvan hij acht jaar lang in Argentinië in voorarrest heeft doorgebracht. Een en ander is van belang omdat het een inzicht geeft in de wijze waarop de onrechtmatigheid van de gedragingen van de Staat tot stand is gekomen. Poch wenst daartoe de volgende getuigen te horen:
  • prof. mr. dr. E.M.H. Hirsch Ballin, voormalig minister van Justitie;
  • drs. M.J.M. Verhagen, voormalig minister van Buitenlandse Zaken;
  • M. Meijer, voormalig algemeen directeur van Transavia;
  • mr. A.R.E. Schram, thans Hoofdofficier van Justitie arrondissementsparket Noord-Nederland;
  • dr. L.O. Despouy, voormalig president van de Argentijnse Auditoria General de la Nación;
  • prof. dr. T.C. van Boven, emeritus hoogleraar internationaal recht aan de Universiteit Maastricht;
  • mr. R.J. Paris, voormalig vicepresident van de rechtbank Den Haag.
Waarover deze getuigen kunnen verklaren, heeft Poch per getuige uiteengezet.
3.2.
De Staat concludeert tot afwijzing van het verzoek, althans tot beperking van het aantal getuigen, met veroordeling van Poch in de kosten van het geding, zulks met bepaling dat over de proceskostenvergoeding de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van de beschikking. De Staat legt – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aan zijn verweer ten grondslag.
3.2.1.
Poch heeft geen concrete feiten gesteld die erop duiden dat onzuivere of oneigenlijke (politieke) motieven ten grondslag hebben gelegen aan de beslissingen van de Staat die samenhangen met het strafrechtelijk onderzoek tegen Poch en de samenwerking daarin met Argentinië. Poch lijkt zijn vermoedens hoofdzakelijk te baseren op een politiedocument dat op 24 november 2018 tijdens de Argos-uitzending (zie onder 2.14) ter sprake is gekomen. Dit document is niet in de onderhavige procedure ingebracht. De Staat betwist, bij gebrek aan wetenschap, de inhoud van het document. Bovendien is niet duidelijk welke betekenis eraan gegeven moet worden. Het verzoekschrift heeft een hoog speculatief gehalte en daarmee het karakter van een fishing expedition. Bij een dergelijke stand van zaken dient een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te worden afgewezen.
3.2.2.
De Staat heeft voor de afzonderlijke getuigen de volgende specifieke bezwaren aangevoerd op grond waarvan de Staat meent dat het verzoek moet worden afgewezen.
Dat oud-minister van Justitie Hirsch Ballin zich met onzuivere (politieke) motieven met de zaak van Poch bemoeid zou hebben, is, wegens het gebrek aan concrete aanknopingspunten en het speculatieve gehalte van dit standpunt, onvoldoende om hem als getuige te horen. Te meer omdat betrokkenheid van de minister van Justitie bij gevoelige OM-dossiers heel normaal is. Bedoelde betrokkenheid hangt direct samen met de politieke verantwoordelijkheid van de minister voor het OM. Dat mag op zichzelf geen reden zijn voor het betrekken van Hirsch Ballin in procedures over het optreden van het OM en het oproepen voor het afleggen van een getuigenverklaring op basis van speculaties over diens rol.
Het verzoek tot het horen van oud-minister van Buitenlandse Zaken Verhagen berust op de algemene stelling dat hij de diplomatieke betrekkingen met Spanje en Argentinië overzag. Concrete aanwijzingen dat Verhagen betrokken is geweest bij de zaak van Poch, ontbreken echter. Die betrokkenheid is bovendien onaannemelijk nu het rechtshulpverkeer in strafzaken primair via de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (hierna: AIRS) van het ministerie van Veiligheid en Justitie verloopt. Ten slotte zou Verhagen kunnen verklaren over een bespreking in New York. Onduidelijk is echter om wat voor bespreking het gaat, wanneer die zou hebben plaatsgevonden en in welk kader, met wie Verhagen toen zou hebben gesproken en waarom wordt aangenomen dat de zaak van Poch zou zijn besproken.
Het verzoek om mr. Schram, Hoofdofficier van Justitie, als getuige te mogen horen, berust op de foutieve aanname dat Schram de zaaksofficier was in het Nederlandse onderzoek tegen Poch. Schram was teamleider bij het Landelijk Parket in Rotterdam. Hij trad destijds op als persofficier en heeft in die hoedanigheid Meijer, voormalig algemeen directeur van Transavia, te woord gestaan omdat Meijer Schram wilde spreken over negatieve berichtgeving over Transavia. Bovendien blijkt niet dat Schram in een uitzending van het NOS-journaal heeft gezegd dat Poch heeft gelogen over de inhoud van zijn logboeken. Poch wil voorts Meijer als getuige horen omdat Meijer tijdens zijn gesprek met Schram uit de lichaamstaal van Schram kon opmaken dat de vermeende inmenging van de Staat haar oorzaak vindt in onzuivere of oneigenlijke (politieke) motieven die in de Argos-uitzending als ‘belangen van het Koningshuis’ worden aangeduid. Dit is echter onvoldoende om Meijer als getuige te horen.
Professor Van Boven is tijdens de Argos-uitzending geïnterviewd. Ook hij zou hebben bevestigd dat er ‘hogere belangen’ in het spel zouden zijn geweest bij de keuze van de Staat om Poch niet in Nederland te vervolgen. Uit het transcript van de Argos-uitzending blijkt dat Van Boven heeft gezegd dat in Argentijnse diplomatieke kringen wel gesuggereerd zou zijn dat er hogere belangen speelden. Op de vraag of het daarbij ging om het Koningshuis antwoordde Van Boven enkel dat dit ‘niet met zoveel woorden werd gezegd’, maar dat men dat wel ‘mag veronderstellen’. Gelet op het suggestieve gehalte van de verklaring van Van Boven bestaat onvoldoende aanleiding om hem als getuige te horen.
Onvoldoende duidelijk is voorts om welke reden dr. Despouy gehoord zou moeten worden. Het verzoek om hem te mogen horen berust op een e-mail van Despouy waarin hij zijn citaat in De Telegraaf van 7 maart 2018 bevestigt. Wat de relevantie van deze e-mail is, ontgaat de Staat nu Despouy in zijn e-mail juist lijkt te zeggen dat de belangen van het Koningshuis geen rol hebben gespeeld bij het onderzoek naar Poch.
Ten slotte verzet de Staat zich tegen het horen van mr. Paris, voormalig vicepresident van de rechtbank Den Haag. Volgens Poch heeft de Staat mr. Paris in de door Poch tegen de Staat gevoerde kortgedingprocedure eind 2009 onjuist voorgelicht. Uit de destijds in het geding gebrachte producties, de pleitnota van de Staat en het vonnis blijkt echter genoegzaam welke informatie de Staat mr. Paris heeft voorgehouden. Aan de hand daarvan kan Poch desgewenst beoordelen of die informatie juist of onjuist was. In zoverre heeft Poch er geen belang bij om mr. Paris als getuige te horen. Hoe mr. Paris de informatie die de Staat in de kortgedingprocedure naar voren heeft gebracht in retrospectief waardeert en of hij tot een ander oordeel zou zijn gekomen, betreft een (juridische) beoordeling van de feiten. Gelet op artikel 163 Rv lenen deze onderwerpen zich niet voor getuigenbewijs. Ook in zoverre moet het verzoek tot het horen van mr. Paris worden afgewezen. De vragen die Poch aan mr. Paris zou willen stellen, hebben als gevolg dat mr. Paris zijn vonnis van commentaar zou moeten voorzien en uit zou moeten leggen. Het staat hem echter niet vrij om dat te doen. Dit brengt mee dat een zwaarwichtig bezwaar zich verzet tegen het gelasten van een verhoor van mr. Paris.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van het verzoek neemt de rechtbank het volgende tot uitgangspunt.
Toetsingskader
4.1.1.
Een voorlopig getuigenverhoor strekt onder meer ertoe belanghebbenden bij een eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen, met name ook ten aanzien van de vraag tegen wie het geding moet worden aangespannen (zie bijvoorbeeld HR 24 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1683).
4.1.2.
De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen (zie bijvoorbeeld HR 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0878). Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade. Een voorlopig getuigenverhoor dient nu juist ertoe degene die daarom verzoekt, in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt dan ook niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor (zie onder meer HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8146).
4.1.3.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer HR 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6809) kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen van toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt in de zin van artikel 3:13 BW, op de grond dat het verzoek strijdig is met de goede procesorde en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Voorts bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW heeft.
Aard en beloop van de vordering
4.2.
Poch is voornemens een vordering tegen de Staat in te stellen. Het gaat daarbij om een vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Waar het onrechtmatig handelen van de Staat volgens Poch uit bestaat, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank in zijn verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling voldoende toegelicht. Daarnaast heeft Poch aangevoerd dat hij als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Staat schade heeft geleden die eruit bestaat dat hij acht jaar in Argentinië in detentie heeft moeten doorbrengen in afwachting van zijn vrijspraak, hij gedurende deze periode geen inkomsten heeft genoten en aanzienlijke kosten heeft moeten maken in verband met zijn proces. Daarmee is de aard en het beloop van de vordering die Poch voornemens is in te stellen naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk weergegeven.
De feiten of rechten die Poch wil bewijzen
4.3.
De feiten of rechten die Poch wil bewijzen ter onderbouwing van zijn mogelijk in te stellen vordering tegen de Staat op grond van onrechtmatige daad, heeft Poch naar het oordeel van de rechtbank eveneens voldoende uiteengezet en toegelicht. Het gaat Poch om de (politieke) rol en interventie van de Staat bij zijn uitlevering door Spanje aan Argentinië, en bij de totstandkoming van zijn vervolging en tijdens zijn vervolging in Argentinië. Aan het meewerken door de Staat aan de uitlevering en vervolging van Poch in Argentinië lagen volgens Poch politiek-onzuivere motieven ten grondslag. Daarnaast zijn overheidsbevoegdheden misbruikt om een vervolging van Poch in Argentinië te creëren en te bevorderen, terwijl de Staat wist dat hiervoor geen basis bestond. Hiermee heeft Poch naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet gemaakt op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben.
4.4.
De Staat heeft aangevoerd dat sprake is van een fishing expedition omdat Poch geen concrete feiten heeft gesteld die erop duiden dat onzuivere of oneigenlijke (politieke) motieven ten grondslag hebben gelegen aan de beslissingen van de Staat die samenhangen met het strafrechtelijk onderzoek tegen Poch en de samenwerking daarin met Argentinië.
4.5.
De rechtbank volgt de Staat hierin niet. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft Poch zich weliswaar mede gebaseerd op hetgeen tijdens de Argos-uitzending op 24 november 2018 is besproken (in het bijzonder het – niet in het geding gebrachte – politiedocument), maar daarnaast heeft hij in het verzoekschrift concrete feiten genoemd die volgens hem duiden op onzuivere of oneigenlijke (politieke) motieven.
Zo heeft Poch onder meer aangevoerd dat Nederland op grond van het rechtshulpverzoek van Argentinië niet verplicht was zijn vluchtgegevens aan Argentinië te verstrekken, dat de Staat dit echter wel heeft gedaan en dat het handelen van de Staat materieel is aan te merken als (het meewerken aan) verkapte uitlevering, hetgeen misbruik van bevoegdheid oplevert. Verder is volgens Poch gebleken dat het Openbaar Ministerie (voor Poch) belastende getuigen heeft benaderd en aangeboden hun advocaatkosten te betalen, terwijl verzoeken van Poch om een advocaatkostenvergoeding meermaals werden afgewezen.
4.6.
Het vorenstaande brengt met zich dat de rechtbank – met in achtneming van hetgeen hierna wordt overwogen – het verzoek geclausuleerd zal toewijzen.
Getuigen
4.7.
Poch heeft een zevental getuigen genoemd die hij zou willen horen. Per getuige is uiteengezet welk belang Poch heeft om de betreffende getuige te horen. De Staat heeft eveneens per getuige verweer gevoerd. Hierna zal worden beoordeeld welke getuigen in het kader van een voorlopig getuigenverhoor naar het oordeel van de rechtbank gehoord kunnen worden.
4.7.1.
prof. mr. dr. E.M.H. Hirsch Ballin
Het belang van het horen van Hirsch Ballin volgt volgens Poch onder meer uit het politiedocument dat is besproken tijdens de Argos-uitzending. Uit dit document blijkt dat Hirsch Ballin zich rechtstreeks persoonlijk heeft ingelaten met het strafrechtelijk onderzoek naar Poch en een actieve rol heeft gespeeld in (de beginfase van) dit onderzoek, aldus Poch. Prof. mr. De Roos heeft hierover tijdens de Argos-uitzending opgemerkt dat dit uitzonderlijk is. Een getuigenverklaring van Hirsch Ballin zal dan ook – aldus nog steeds Poch – bewijs kunnen verschaffen omtrent de achterliggende motieven van de Staat bij zijn onrechtmatig handelen jegens Poch. Poch heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangevoerd dat hij belang heeft bij het horen van Hirsch Ballin. Het verweer van de Staat dat de betrokkenheid van Hirsch Ballin normaal is vanwege zijn politieke verantwoordelijkheid en dat Poch er om die reden geen belang bij heeft om hem als getuige te horen, wordt verworpen, nu de feitelijke gang van zaken rondom (de gestelde inmenging van Hirsch Ballin bij de beginfase van) het strafrechtelijk onderzoek naar Poch, los van de bestaande politieke verantwoordelijkheid van een minister, relevant kan worden geacht voor het oordeel over de vraag of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens Poch. Ook volgt de rechtbank de Staat niet in zijn verweer dat Poch te weinig concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd waaruit zou blijken dat Hirsch Ballin zich met onzuivere (politieke) motieven met de zaak van Poch bemoeid zou hebben. Poch heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat twee onderzoeksjournalisten hebben aangegeven dat zij een drietal bronnen hebben geraadpleegd die goed ingevoerd bleken te zijn en dat deze bronnen aan de onderzoeksjournalisten vertelden dat een maand voor de arrestatie van Poch met Hirsch Ballin is besproken of de handelswijze van de Staat geen verkapte uitlevering op zou leveren.
4.7.2.
drs. M.J.M. Verhagen
Poch heeft aangevoerd dat Verhagen als minister van Buitenlandse Zaken de diplomatieke betrekkingen met Argentinië en Spanje overzag.
Hij zou derhalve kunnen verklaren over de diplomatieke contacten die door de Staat zijn onderhouden omtrent de zaak van Poch en hoe deze ertoe hebben bijgedragen dat uiteindelijk is gekozen voor een uitlevering van Poch vanuit Spanje met medewerking van de Staat. De verklaring van Verhagen kan er volgens Poch toe strekken om te bewijzen welke overwegingen vanuit de regering en vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de gekozen route ten grondslag hebben gelegen. Ook zou Verhagen kunnen verklaren over een bespreking die zou hebben plaatsgevonden in New York, waarbij de zaak van Poch is besproken. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen Poch heeft aangevoerd, geen concrete aanwijzingen volgen dat Verhagen betrokken is geweest bij de zaak van Poch en waarover hij (concreet) zou kunnen verklaren. Het feit dat Spaanse en/of Argentijnse autoriteiten contact hebben gehad met de Nederlandse autoriteiten zegt niets over betrokkenheid van Verhagen. Poch heeft ook niet weersproken dat, zoals de Staat aanvoert, rechtshulpverkeer in strafzaken primair via de AIRS van het Ministerie van Veiligheid en Justitie verloopt, zodat de minister van Buitenlandse Zaken daarmee geen bemoeienis heeft. Het gesprek dat in New York zou hebben plaatsgevonden, is eveneens onvoldoende om Verhagen als getuige te horen. Het is onduidelijk gebleven wanneer deze bespreking zou hebben plaatsgevonden, of Verhagen daarbij aanwezig was, wie er nog meer bij aanwezig waren en waarover is gesproken. Het verzoek om Verhagen te mogen horen kwalificeert als een ‘fishing expedition’ en zal derhalve worden afgewezen.
4.7.3.
M. Meijer
Poch wenst Meijer als getuige te horen omdat Meijer in 2006 als COO belast was met het interne onderzoek bij Transavia. Eind 2009/begin 2010 zou Meijer een gesprek hebben gevoerd met officier van justitie A.R.E. Schram, in welk gesprek Schram zou hebben laten doorschemeren dat er in de zaak van Poch hogere belangen speelden waarmee Schram volgens Meijer doelde op het Koninklijk Huis. Daarnaast heeft Poch tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat Meijer kan verklaren over de non-verificatie door het Openbaar Ministerie van de informatie dat Transavia al in mei 2006 de kwestie Poch had onderzocht en geen verdere actie heeft ondernomen. Verder zou Meijer kunnen verklaren of de politie hem op enig moment heeft benaderd in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar Poch hetgeen van belang is voor de onrechtmatigheid c.q. de mate van verwijtbaarheid van het handelen van de Staat. Tot slot kan Meijer verklaren over de door hem vastgestelde intimidatie van minstens twee piloten van Transavia door de Nationale Recherche die kritisch waren over de aanhouding van Poch en zelf ook die aanhouding onderzochten.
Hetgeen de Staat tegen deze concrete feiten waarover Meijer volgens Poch kan verklaren heeft aangevoerd, is onvoldoende om te oordelen dat Poch geen belang heeft bij het horen van Meijer. Het verweer van de Staat tegen het verzoek om Meijer te mogen horen, wordt dan ook verworpen.
4.7.4.
mr. A.R.E. Schram
Het belang om Hoofdofficier van Justitie Schram te horen is volgens Poch het gesprek dat hij heeft gevoerd met Meijer. Pas wanneer beiden worden gehoord, kan een goede weergave van de inhoud van het gesprek worden bereikt. Daarnaast wenst Poch Schram te horen over het interview dat hij op het NOS-journaal gaf daags voordat een reeks belangrijke getuigenverhoren aanving bij de rechter-commissaris in Den Haag en welk interview een ernstige verdachtmaking van Poch suggereert zonder dat deugdelijk onderzoek is gedaan naar de inbeslaggenomen logboeken van Poch. Verder kan Schram volgens Poch nog verklaren over de verhoren van de collega’s van Poch op 8 december 2008 en over de gestelde intimidatie van kritische getuigen binnen Transavia.
Een en ander kan ten bewijze strekken van de motieven die achter de handelwijze van Schram hebben gelegen. Dat Schram wellicht geen zaaksofficier was in het Nederlandse onderzoek tegen Poch maar teamleider bij het Landelijk Parket in Rotterdam, is, gelet op de concrete feiten waarover Poch Schram wil horen, op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat Poch geen belang heeft bij het horen van Schram. Voorts is voor de beoordeling of Poch belang heeft bij het horen van Schram niet doorslaggevend op welke wijze het interview van Schram op het NOS-journaal moet worden geïnterpreteerd. Dit leidt tot de conclusie dat Poch voldoende belang heeft bij het horen van Schram en dat het verweer van de Staat tegen het verzoek om Schram te mogen horen, wordt verworpen.
4.7.5.
dr. L.O. Despouy
Despouy, tot 2016 president van de Argentijnse Rekenkamer, bracht samen met professor Van Boven Nederlandse rechercheurs in contact met de Argentijnse justitiële autoriteiten die belast waren met het ESMA-onderzoek. Despouy kan volgens Poch verklaren over zijn waarneming dat de Nederlandse rechercheurs de officiële (diplomatieke) kanalen vermeden in het onderzoek naar Poch. Een getuigenverhoor van Despouy kan bewijs bijbrengen ten aanzien van de motieven en handelwijze van de Nederlandse autoriteiten in de voorfase van het onderzoek. Daarmee is het belang dat Poch heeft om Despouy te horen naar het oordeel van de rechtbank gegeven. Het enkele verweer van de Staat dat het verzoek om Despouy te mogen horen berust op slechts één e-mail van Despouy waarin hij lijkt te zeggen dat de belangen van het Koningshuis geen rol hebben gespeeld bij het onderzoek naar Poch, is onvoldoende om anders te oordelen, zodat dit verweer wordt verworpen.
4.7.6.
prof. dr. T.C. van Boven
Poch wenst emeritus hoogleraar internationaal recht professor dr. T.C. van Boven te horen over wie hem heeft toevertrouwd dat er hogere belangen, waarmee volgens Van Boven verondersteld mag worden dat daarmee het Koningshuis wordt bedoeld, in het spel zouden zijn geweest bij de keuze van de Staat om Poch niet in Nederland te vervolgen. Daar komt bij dat uit het getuigenverhoor van een oud-Transaviavlieger blijkt dat Van Boven een actieve rol had in de beginfase van het onderzoek naar Poch. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Poch daarmee voldoende aangevoerd om te concluderen dat hij belang heeft bij het horen van Van Boven. Het verweer van de Staat dat Poch geen belang heeft bij het horen van Van Boven wegens het suggestieve gehalte van zijn de verklaring tijdens de Argos-uitzending, legt ten opzichte van hetgeen Poch heeft aangevoerd onvoldoende gewicht in de schaal en wordt dan ook verworpen.
4.7.7.
mr. R.J. Paris
Poch stelt zich op het standpunt dat de Staat mr. Paris als voorzieningenrechter in het kort geding dat in december 2009 namens Poch tegen de Staat is gevoerd, op meerdere punten onjuist heeft voorgelicht. Als Paris door de Staat juist was geïnformeerd dan was hij hoogstwaarschijnlijk tot een ander oordeel gekomen voor wat betreft teruglevering van Poch naar Nederland. Paris kan verklaren over de informatie die de Staat tijdens het kort geding naar voren heeft gebracht, hoe hij die informatie in retrospectief waardeert en of hij thans tot een ander oordeel zou zijn gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Poch toegelicht dat hij Paris onder meer wil bevragen over zijn beweegreden om in de Argos-uitzending een mededeling te doen over zijn uitspraak inzake Poch. Daarnaast wenst Poch aan Paris de vraag te stellen of hij van oordeel is dat hem tijdens het kort geding niet alle feiten zijn gepresenteerd in het licht van wat op dat moment bekend was. De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de processtukken van het betreffende kort geding kan blijken welke feiten Paris indertijd zijn gepresenteerd. Als die feitenpresentatie onvolledig en/of onjuist is geweest, kan dat zonder het horen van Paris worden vastgesteld. De vraag of Paris in retrospectief thans anders over de zaak zou oordelen betreft geen onderzoek naar relevante feiten. Mitsdien heeft Poch bij het horen van Paris naar het oordeel van de rechtbank geen redelijk processueel belang. Dat Paris zijn medewerking heeft verleend aan de Argos-uitzending, maakt dit niet anders. Het verzoek om Paris als getuige te mogen horen, zal dan ook worden afgewezen.
Probandum
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Staat aangevoerd dat aanleiding bestaat tot het formuleren van een beperkt probandum. De rechtbank zal de Staat hierin in zekere zin volgen. In het oog moet worden gehouden dat de vragen die aan de getuigen gesteld worden, dienen te leiden tot opheldering van feiten die ten grondslag zouden kunnen liggen aan het door Poch gestelde onrechtmatig handelen van de Staat jegens hem. Tijdens het voorlopig getuigenverhoor zullen dan ook enkel vragen aan de getuigen gesteld kunnen worden omtrent de gestelde (politieke) rol en interventie van de Staat bij 1) de uitlevering van Poch door Spanje aan Argentinië, 2) de totstandkoming van de vervolging van Poch en 3) tijdens de vervolging van Poch.
Tot slot
4.9.
Met name tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek is Poch uitvoerig ingegaan op de achtergronden van de schadevordering die hij voornemens is in te stellen jegens de Staat. Daaraan zal in deze beschikking geen aandacht worden besteed nu in de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voorligt. Verder heeft Poch tijdens de mondelinge behandeling 45 vragen opgesomd die aan de te horen getuigen gesteld zouden moeten worden. Ook daarop zal in deze beschikking niet worden ingegaan omdat de aan de getuigen te stellen vragen tijdens het voorlopig getuigenverhoor zelf aan de orde zullen komen. Tot slot is tijdens de mondelinge behandeling aan de orde gekomen dat op verzoek van de minister van Justitie en Veiligheid oud-advocaat-generaal bij de Hoge Raad prof. mr. A.J.M. Machielse is aangesteld om onderzoek te doen naar het dossier van Poch. Wat partijen daarover hebben aangevoerd zal in het kader van dit verzoek eveneens buiten beschouwing worden gelaten nu dit onderzoek niet relevant is voor de beoordeling van het verzoek als zodanig.
4.10.
De organisatie van het voorlopig getuigenverhoor zal na ontvangst van de verhinderdata – waar nodig na overleg met partijen – nader worden bepaald en aan partijen worden meegedeeld. Partijen wordt verzocht bij de opgave van verhinderdata een indicatie te geven van het hun inziens te verwachten tijdsbeslag van de te houden verhoren.
4.11.
Poch heeft verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Voor zover het de toewijzing van het verzoek betreft, zal de rechtbank de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4.12.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor toe voor wat betreft de getuigen:
  • prof. mr. dr. E.M.H. Hirsch Ballin,
  • M. Meijer,
  • mr. A.R.E. Schram,
  • dr. L.O. Despouy,
  • prof. dr. T.C. van Boven,
5.2.
benoemt mr. A.F.L. Geerdes tot rechter-commissaris,
5.3.
bepaalt dat partijen,
binnen twee wekenna de datum van deze beschikking hun verhinderdata dienen op te geven in de maanden oktober tot en met december 2019, waarna datum en tijdstip van de zitting(en) zullen worden bepaald,
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het verzoek af voor wat betreft het horen van de getuigen:
  • drs. M.J.M. Verhagen,
  • mr. R.J. Paris,
5.6.
wijst af het overigens meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2019.
[3078 / 801 / 676]