ECLI:NL:RBROT:2019:4271

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
ROT 18/6277
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Shaaban, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. L.A. Bouter. Eiseres ontving sinds 19 november 2008 een bijstandsuitkering, maar werd op 9 maart 2018 een bestuurlijke boete van € 850,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht zoals vastgelegd in artikel 17 van de Participatiewet (Pw). Dit besluit werd door verweerder gehandhaafd na een bezwaarprocedure, waarbij eiseres in beroep ging tegen het bestreden besluit van 8 november 2018.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van 2011 tot 2017 verschillende transacties met motorvoertuigen heeft verricht en dat er kasstortingen en bijschrijvingen op haar bankrekeningen hebben plaatsgevonden. Eiseres voerde aan dat haar gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal haar inlichtingenplicht niet verwijtbaar maakte, maar de rechtbank oordeelde dat van haar verwacht mocht worden dat zij hulp zocht als zij de correspondentie van verweerder niet begreep. De rechtbank volgde eiseres niet in haar betoog dat de boete gematigd had moeten worden vanwege haar financiële situatie en de impact op haar levensvreugde.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de opgelegde boete evenredig was, en dat er geen dringende redenen waren om van het opleggen van de boete af te zien. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bijstandsontvangers om alle relevante informatie te verstrekken en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/6277

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. M. Shaaban,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. L.A. Bouter.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 850,- wegens schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
Bij besluit van 8 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 19 november 2008 een bijstandsuitkering. Verweerder heeft in 2017 onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van die uitkering. Uit dat onderzoek is gebleken dat eiseres in de maanden april 2009, mei 2009, februari 2012, september 2013, oktober 2014, november 2014 en april 2015 transacties met motorvoertuigen heeft verricht. Ook is gebleken dat in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 mei 2017 kasstortingen en bijschrijvingen hebben plaatsgevonden op bankrekeningen waarover eiseres kan beschikken. Ook is gebleken dat de zoon van eiseres [zoon eiseres] , geboren in 1994, vanaf 1 augustus 2016 niet meer studeert en geen studiefinanciering meer ontvangt en dat daarom vanaf die datum op de uitkering de kostendelersnorm had moeten worden toegepast.
2. Bij besluit van 30 november 2017 heeft verweerder het recht op bijstand ingetrokken voor de maanden waarin eiseres transacties met motorvoertuigen heeft verricht, Daarnaast heeft verweerder bij dit besluit het recht op bijstand herzien vanaf februari 2011 ter hoogte van de bijschrijvingen en stortingen en van 1 augustus 2016 tot en met 20 juni 2017 vanwege toepassing van de kostendelersnorm. Verweerder heeft daarbij een bedrag van € 60.999,12 aan te veel verleende bijstand teruggevorderd. Verweerder heeft bij besluit op bezwaar van 31 mei 2018 de hoogte van de terugvordering verlaagd naar € 56.080,58. Bij uitspraak van 20 februari 2019 (ROT 18/3628) heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen dit besluit gegrond verklaard omdat verweerder ten onrechte drie bijschrijvingen van in totaal € 1.135,99 als inkomsten in aanmerking heeft genomen.
3. Verweerder heeft eiseres op 24 januari 2018 in kennis gesteld van zijn voornemen haar een boete op te leggen. Op 7 februari 2018 heeft eiseres hierop gereageerd. Verweerder heeft vervolgens de rapportage boete van 12 februari 2018 opgemaakt. In deze rapportage staat dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden omdat zij aan verweerder niet alles heeft gemeld wat voor haar uitkering van belang is. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat hij in de reactie van eiseres op zijn voornemen onvoldoende aanleiding ziet om van het opleggen van een boete af te zien. Verweerder heeft ook overwogen dat hij uitgaat van normale verwijtbaarheid. Verweerder heeft de hoogte van de boete vastgesteld op € 850,- in verband met de financiële omstandigheden van eiseres. Verweerder heeft daarnaast bepaald dat eiseres de boete niet hoeft te betalen zolang voor haar de kostendelersnorm geldt.
4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie van 9 oktober 2018.
5.1
Eiseres voert aan dat verweerder de hoogte van de boete had moeten matigen omdat de schending van de inlichtingenplicht haar in verminderde mate kan worden verweten. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder bij het opleggen van de boete geen rekening heeft gehouden met haar draagkracht en dat er dringende redenen zijn op grond waarvan verweerder van het opleggen van een boete had moeten afzien.
5.2
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van artikel 18a, zevende lid, van de Pw kan het college afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5.3.1
Eiseres vindt dat zij haar inlichtingenplicht niet verwijtbaar heeft geschonden omdat zij vanwege haar gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal niet wist dat de stortingen en bijschrijvingen inkomsten vormden die zij had moeten melden. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit de Nota van toelichting bij het Besluit van 19 september 2016, houdende wijziging van het Boetebesluit socialezekerheidswetten in verband met de mogelijkheid van een waarschuwing en een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Staatsblad 2016, 342), volgt dat de gestelde omstandigheid dat eiseres de correspondentie van verweerder niet begrijpt geen verminderde verwijtbaarheid van de schending van de inlichtingenplicht oplevert. Van eiseres mocht daarom worden verwacht dat zij zelf hulp zocht als zij de brieven van verweerder niet begreep.
5.3.2
De stortingen en bijschrijvingen waren volgens eiseres bedoeld voor hulp aan mensen van haar kerkgemeenschap. Eiseres heeft deze naar eigen zeggen niet gebruikt voor haar eigen levensonderhoud. Dit betoog slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1721) wordt er in beginsel van uitgegaan dat de stortingen en bijschrijvingen door eiseres voor haar levensonderhoud konden worden gebruikt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat in haar geval anders ligt. Eiseres heeft verklaard dat zij het geld op haar bankrekening ontving om het vervolgens door te geven aan mensen van haar kerk die hulp nodig hadden of om er boodschappen voor anderen mee te doen. Ook als dit zo zou zijn, wat eiseres niet met controleerbare gegevens heeft onderbouwd, zijn de stortingen en bijschrijvingen middelen waarover zij feitelijk kon beschikken en moeten deze middelen als inkomsten van eiseres worden beschouwd. Mede gelet op het ontbreken van een onderbouwing van haar stellingen kan het betoog van eiseres niet bijdragen aan de conclusie dat de schending van de inlichtingenplicht niet of verminderd verwijtbaar is.
5.4
Eiseres vindt dat verweerder de boete verder had moeten matigen omdat de schending van de inlichtingenplicht haar in verminderde mate (25%) kan worden verweten. Eiseres wijst ter onderbouwing hiervan op haar gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank verwijst voor de motivering van dit oordeel naar wat hiervoor is overwogen onder 5.3.1.
5.5
Eiseres vindt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar draagkracht. Zij heeft enkel een bijstandsuitkering en kan daarom de boete niet betalen. Verweerder heeft weliswaar bepaald dat zij de boete niet hoeft te betalen zolang voor haar de kostendelersnorm geldt, maar dit betekent nog niet dat zij de boete zal kunnen betalen vanaf het moment dat voor haar de kostendelersnorm niet meer geldt. Vanaf dat moment moet zij immers al haar kosten alleen betalen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Verweerder heeft de hoogte van de boete gematigd tot twaalf maal 10% van de toepasselijke bijstandsnorm. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1816), moet een dergelijke maximering bij het bepalen van de fictieve draagkracht van personen met een inkomen op bijstandsniveau als evenredig worden beschouwd.
5.6
Eiseres vindt dat er dringende redenen zijn op grond waarvan verweerder van het opleggen van een boete had moeten afzien omdat de boete, in combinatie met de terugvordering, een zeer grote impact op haar levensvreugde heeft. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de hiervoor onder 5.3.2 genoemde uitspraak van 15 mei 2018, is van dringende redenen alleen sprake indien de boete onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor eiseres heeft. Wat eiseres hierover heeft aangevoerd, is onvoldoende om aan te nemen dat dergelijke consequenties zich hier voordoen, ook nu verweerder heeft bepaald dat zij de boete niet hoeft te betalen zolang de kostendelersnorm op haar van toepassing is. De enkele omstandigheid dat de boete impact heeft op de levensvreugde van eiseres, maakt deze nog niet onaanvaardbaar.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Kroon, rechter, in aanwezigheid van K.H.E. Swinkels griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 mei 2019.
De griffier is niet in staat
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.