ECLI:NL:RBROT:2019:4170

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
C/10/531928 / HA ZA 17-742
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake tijdbevrachtingsovereenkomst tussen Jaegers Shipping B.V. en Djeu Scheepvaart B.V.

In deze civiele zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Jaegers Shipping B.V. en Djeu Scheepvaart B.V. over een tijdbevrachtingsovereenkomst met betrekking tot het motortankschip 'Alto Mira'. De overeenkomst werd op 1 juli 2016 gesloten en was aanvankelijk van kracht tot 1 januari 2017, maar werd stilzwijgend verlengd tot 1 januari 2018. Jaegers vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de overeenkomst op verschillende data was geëindigd, alsook betaling van een contractuele boete van € 50.000,-. Djeu verweerde zich door te stellen dat Jaegers tekortgeschoten was in haar verplichtingen en vorderde betaling van tijdvracht van € 1.700,- per dag voor de periode dat het schip ter beschikking was gesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst niet eerder dan op 1 januari 2018 is geëindigd. De rechtbank oordeelde dat Jaegers niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overeenkomst eerder was beëindigd, noch dat Djeu in gebreke was. De rechtbank concludeerde dat Djeu recht had op tijdvracht voor de periode van 17 februari 2017 tot 15 mei 2017, en dat Jaegers verplicht was om deze tijdvracht te betalen. De vorderingen van Jaegers werden afgewezen, terwijl de rechtbank de zaak naar de rol verwees voor bewijslevering door Jaegers over de door haar gestelde betalingen aan Djeu.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/531928 / HA ZA 17-742
Vonnis van 13 maart 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JAEGERS SHIPPING B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DJEU SCHEEPVAART B.V,
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. Verhagen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Jaegers en Djeu genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 18 juli 2017;
  • de akte van Jaegers houdende overlegging producties, met producties 1 tot en met 7;
  • de op 15 november 2017 genomen conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 11;
  • de brief van de rechtbank waarbij partijen werden opgeroepen voor een comparitie;
  • de zittingsagenda;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte houdende wijziging van eis in conventie, met producties 8 tot en met 21 en een productieoverzicht;
  • de producties 12, 13 en 14 van Djeu;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 16 april 2018;
  • de brief van mr. Yesildag van 16 mei 2018, houdende het verzoek om de zaak naar de rol te verwijzen;
  • de akte van Djeu, met producties 15 tot en met 18;
  • de antwoordakte van Jaegers.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
In conventie
2.1.
Jaegers vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- primair voor recht zal verklaren dat de overeenkomst tussen partijen van 1 juli 2016 (hierna: de Overeenkomst) door partijen in overleg is beëindigd per 15 mei 2017, althans per 2 juni 2017, althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen eerdere of latere datum;
- subsidiair voor recht zal verklaren dat de Overeenkomst op 2 juni 2017 is geëindigd doordat Djeu met betrekking tot het schip een overeenkomst van rompbevrachting is aangegaan met een derde, althans hierdoor is geëindigd op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen eerdere of latere datum;
- meer subsidiair voor recht zal verklaren dat de Overeenkomst is geëindigd door opzegging op 17 juni 2017;
- meer subsidiair voor recht zal verklaren dat de Overeenkomst is ontbonden door de brief aan Djeu van 17 juni 2017 per dezelfde datum, althans per de dag der dagvaarding;
- meer subsidiair de Overeenkomst ontbonden zal verklaren;
- meer subsidiair voor recht zal verklaren dat de Overeenkomst door opzegging op 28 april 2017 is beëindigd per 1 januari 2018, althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen eerdere of latere datum;
- Djeu zal veroordelen tot betaling van de contractuele boete van € 50.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 april 2018 tot aan de dag der voldoening;
- Djeu zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten van € 205,- dan wel ingeval van betekening € 273,-, en met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen plaatsvindt.
2.2.
Jaegers legt aan haar vorderingen – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag.
2.2.1.
Tussen partijen is op 1 juli 2016 een overeenkomst van tijdbevrachting (de Overeenkomst) gesloten met betrekking tot het mts. ‘Alto Mira’ voor de duur van zes maanden. De Overeenkomst is per 1 januari 2017 stilzwijgend verlengd tot 1 januari 2018.
2.2.2.
Op 11 januari 2017 omstreeks 02.30 uur is de ‘Alto Mira’ kop-op-kop in aanvaring gekomen met het mts. ‘Istoromi’.
Als gevolg van de aanvaring was de ‘Alto Mira’ gedurende een langere periode niet beschikbaar voor bevrachting en heeft Jaegers gebruik gemaakt van haar opschortingsrechten uit hoofde van artikel 5 van de Overeenkomst.
2.2.3.
Gedurende de reparatie van de ‘Alto Mira’, die tot 17 februari 2017 heeft geduurd, waren de verbintenissen van Jaegers onder de Overeenkomst opgeschort. Na de reparatie was de ‘Alto Mira’ voor Jaegers zeer beperkt inzetbaar, omdat het schip wegens de aanvaring door de meeste bevrachters “not suitable” werd bevonden of op de ‘blacklist’ terecht gekomen was. Jaegers heeft op grond hiervan de opschorting gehandhaafd.
2.2.4.
In april 2017 heeft Jaegers aan Djeu voorgesteld om de Overeenkomst met gesloten beurzen te beëindigen. De Overeenkomst is vervolgens met onderling goedvinden tussen partijen beëindigd per 15 mei 2017 toen Djeu het schip in bevrachting gaf aan Stetrag, althans per 2 juni 2017 toen Djeu het schip in rompbevrachting ter beschikking stelde aan Aliwes Shipping B.V. (hierna: Aliwes). Hierdoor toonde Djeu haar instemming met het voorstel van Jaegers om de Overeenkomst met gesloten beurzen te beëindigen.
2.2.5.
Djeu heeft de Overeenkomst in ieder geval op 2 juni 2017 beëindigd door het afsluiten van de overeenkomst van rompbevrachting met Aliwes voor de duur van vijf jaar. Djeu heeft hierdoor haar beschikkingsrecht over het schip verloren. Ingevolge artikel 9 van de Overeenkomst eindigt de overeenkomst hierdoor per direct zonder opzegging.
2.2.6.
Uit onderzoek is gebleken dat voorafgaande aan de aanvaring van 11 januari 2017 de bemanning van de ‘Alto Mira’ de wettelijk voorgeschreven rusttijden niet in acht had genomen en dat er op 10 en 11 januari 2017 geen bemanningslid aan boord was met een geldig ADN-patent, voorgeschreven voor het vervoeren van de lading ethanol. Jaegers heeft bij brief van 17 juni 2017 de Overeenkomst per direct opgezegd wegens deze geconstateerde overtredingen. Uit hoofde van artikel 5 lid 2 van de Overeenkomst is Jaegers gerechtigd tot onmiddellijke beëindiging bij zwaarwegende overtredingen van het kwaliteitsmanagementsysteem. Tot het kwaliteitsmanagementsysteem hoort de inachtneming van de relevante veiligheidsvoorschriften voor het vervoer over de binnenwateren.
2.2.7.
Subsidiair heeft Jaegers in de brief van 17 juni 2017 de Overeenkomst ontbonden, omdat Djeu herhaaldelijk was tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst, zij de ‘Alto Mira’niet meer ter beschikking van Jaegers stelde en ondanks herhaalde verzoeken Jaegers niet van de nodige informatie voorzag om de toestand van “not suitable” ongedaan te maken.
2.2.8.
Meer subsidiair vordert Jaegers ontbinding van de Overeenkomst op grond van artikel 6:258 BW. Jaegers kan de ‘Alto Mira’, immers, niet meer voor vervoer van vloeibare ladingen inzetten wegens de zwaarwegende tekortkomingen met betrekking tot de naleving van de veiligheidsvoorschriften en doordat Djeu het schip een andere naam heeft gegeven en het schip in het EBIS-systeem is aangemeld via een andere bevrachter, Stetrag A.G. (hierna: Stetrag), dan wel Bruinsma Freriks Transport B.V. (hierna: BFT). Hierdoor is het voor Jaegers onmogelijk om het schip voor tanktransporten in te zetten.
Onder deze omstandigheden kan Djeu in redelijkheid geen aanspraak meer maken op het ongewijzigd in stand houden van de Overeenkomst en heeft Jaegers er recht op en belang bij dat de Overeenkomst eindigt zonder dat partijen nog iets van elkaar te vorderen hebben.
2.2.9.
Omdat Djeu de ‘Alto Mira’ gedurende de looptijd van de Overeenkomst ter beschikking heeft gesteld aan andere bevrachters en het schip bij overeenkomst van 2 juni 2017 aan Aliwes in rompbevrachting heeft gegeven, is Djeu op grond van artikel 11 van de Overeenkomst aan Jaegers een contractuele boete verschuldigd van € 50.000,-.
Jaegers heeft recht op de wettelijke rente over de contractuele boete van € 50.000,- vanaf 16 april 2018, zijnde de dag waarop Djeu met betaling van de boete in verzuim is.
2.3.
Djeu concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Jaegers in de kosten van het geding, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
2.4.
Het verweer van Djeu zal, voor zover voor deze beoordeling van belang, bij de beoordeling worden weergegeven.
In reconventie
2.5.
Djeu vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Jaegers zal veroordelen om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 415.823,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente te berekenen vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie, met veroordeling van Jaegers in de proceskosten.
2.6.
Djeu legt aan haar vordering – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag.
2.6.1.
Krachtens de Overeenkomst rusten op Jaegers de verplichtingen om de ‘Alto Mira’ in te zetten gedurende 16 uur per dag en om aan Djeu de vrachtprijs van € 1.700,- netto per dag te betalen, ongeacht of het schip door Jaegers wordt ingezet of niet.
2.6.2.
Na de reparatie van de schade wegens de aanvaring van 11 januari 2017 was de ‘Alto Mira’ vanaf 17 februari 2017 gereed om transporten onder de Overeenkomst uit te voeren. Dat heeft Djeu aan Jaegers medegedeeld.
Echter, Jaegers heeft op 17 februari 2017 aan Djeu medegedeeld dat het schip was ‘geblacklist’ bij de opdrachtgevers, de grote oliemaatschappijen, en dat Jaegers daarom haar verbintenissen onder de Overeenkomst opschortte. Jaegers heeft praktisch geen gebruik meer gemaakt van de ‘Alto Mira’ en praktisch geen betalingen aan Djeu meer gedaan.
Jaegers was niet bevoegd om haar verbintenissen onder de Overeenkomst op te schorten op grond van de toestand van “not suitable”. Slechts zwaarwegende overtredingen van de voorschriften van de Overeenkomst, dan wel het kwaliteitsmanagementsysteem geven recht tot opschorting, maar daarvan was geen sprake. Djeu betwist dat zij de vaartijdenregeling heeft geschonden en dat het schip op 10 en 11 januari 2017 door onvoldoende gekwalificeerde bemanning werd gevaren. De betalingsverplichting van Jaegers liep daarom vanaf 17 februari 2017 onverminderd door.
2.6.3.
Djeu betwist dat zij is tekortgeschoten in de voorziening van informatie aan Jaegers en dat de toestand van “not suitable” is voortgeduurd wegens het niet tijdig aanleveren van informatie door Djeu.
2.6.4.
Jaegers is dan ook toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de tijdbevrachtingsovereenkomst en gehouden om de door Djeu geleden schade te vergoeden.
2.7.
De door Djeu geleden schade bestaat uit gederfde vrachtinkomsten volgens het contract minus de verdiende vrachten met losse reizen. Djeu begroot haar schade op een bedrag van € 415.823,-.
2.8.
Jaegers concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Djeu in de proceskosten, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
2.9.
Het verweer van Jaegers zal, voor zover voor deze beoordeling van belang, bij de beoordeling worden weergegeven.

3.De beoordeling

Eisvermeerdering in conventie

3.1.
Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft Jaegers haar eis in conventie vermeerderd. Djeu heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Ambtshalve ziet de rechtbank ook geen bezwaren. Daarom beoordeelt de rechtbank de zaak in conventie op basis van de vermeerderde eis.
In conventie en in reconventie
3.2.
Partijen twisten over de vragen (in conventie) of en wanneer de Overeenkomst is geëindigd, respectievelijk of deze dient te worden beëindigd of ontbonden, of Djeu onder de Overeenkomst een boete verschuldigd is geworden en (in reconventie) of Jaegers verplicht is vracht aan Djeu te betalen.
3.3.
Beide partijen gronden hun vorderingen op de Overeenkomst.
3.4.
Tussen partijen staat vast, als gesteld en onvoldoende betwist, dat partijen op 1 juli 2016 de Overeenkomst met betrekking tot het motortankschip ‘Alto Mira’, een binnenschip, hebben gesloten.
Ook staat vast dat de Overeenkomst is aangegaan voor de periode tot 1 januari 2017 en stilzwijgend is verlengd met één jaar, derhalve tot 1 januari 2018.
3.5.
Tussen partijen staat voorts het volgende vast.
Op 11 januari 2017 omstreeks 02.30 uur is de ‘Alto Mira’ kop-op-kop in aanvaring gekomen met het mts. ‘Istoromi’.
Als gevolg van de aanvaring was de ‘Alto Mira’ gedurende een periode niet beschikbaar voor het uitvoeren van transporten onder de Overeenkomst. Jaegers heeft op 11 januari 2017 aan Djeu bericht dat zij de Overeenkomst in verband met de aanvaring tot nader order opschortte.
Op 17 februari 2017 was de ‘Alto Mira’ gerepareerd en beschikbaar voor Jaegers voor het uitvoeren van transporten.
3.6.
Partijen verschillen van mening over de uitleg en strekking van diverse bepalingen van de Overeenkomst. Daarom dient de rechtbank die bepalingen van de Overeenkomst uit te leggen. Het gaat om de volgende bepalingen.
Timecharterovereenkomst MTS Alto Mira
Tussen
[Jaegers]
en
[Djeu]
wordt de volgende bevrachtingsovereenkomst gesloten voor het mts “Alto Mira”:
1. Djeu stelt op 1 juli 2016[..]
het door haar berederde, naar behoren uitgeruste, verzekerde en bemande mts “Alto Mira” ter beschikking voor 16 uurs inzet op de Westeuropese waterwegen[..]
.
[..].
3. De dispositie van het schip geschiedt door Jaegers. Djeu verklaart zich bereid de aanwijzingen van de bevrachtingsafdeling met betrekking tot de transportopdrachten op te volgen en haar personeel dienovereenkomstig te instrueren.
4. Jaegers zal aan Djeu een charterprijs verschuldigd zijn van € 1.700,- netto per dag, machinekamer vrij op basis van 16 uurs inzetbaarheid. Kosten voor bunkeringen van gasolie en smeerolie en vetten komen voor rekening van Jaegers, evenals alle haven- en kanaalgelden, loodskosten en schoonmaakkosten voor het switchen van product. De charterprijs zal bij een geringere inzetbaarheid pro rata temporis op basis van € 1.700,00 per dag worden verlaagd. In overleg kan bij reparatie de eventuele uitvaltijd gecompenseerd worden door continue te varen. Indien het schip op continubasis (24 uurs inzetbaarheid) zal worden ingezet, zal Jaegers hiervoor een toeslag van € 300,00 per dag betalen. 50 % van het charterbedrag zal omstreeks de 20e van de maand worden overgemaakt, de andere 50 % volgt in de eerste week van de volgende maand.
5. Voor de afwikkeling van transporten gelden naast de wettelijke bepalingen, de HBG-, CMNI-, BGB- en TTB-condities evenals de contractuele condities die tussen Jaegers en de verschillende verladers bestaan. Voorts gelden de bepalingen uit het Management-Kwaliteitssyteem c.q. het scheepskwaliteitshandboek van Jaegers.
Zwaarwegende overtredingen van de voorschriften van de kwaliteitsmanagementsysteem kunnen leiden tot onmiddellijke opzegging van de bevrachtingsovereenkomst met de verplichting de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden en/of kunnen leiden tot opschorting van de verplichtingen van Jaegers.
Djeu verplicht zich in het bijzonder er zorg voor te dragen dat de door verlader vereiste service, zoals controle op de hoeveelheid, het nemen van de binnenmaat, vermijden van verontreiniging van lading en het melding maken van onvoorziene onderbreking van de reis, volledig wordt verleend.
Djeu is aansprakelijk voor niet-, of onvolledig-, of onjuist gedocumenteerde ladingtekorten. Indien er voor zolang het schip als “not suitable” zou gelden voor één of meerdere maatschappijen die gezamenlijk het EBIS-systeem ten uitvoer leggen, heeft Jaegers het recht om – voor de duur van de ongeschiktheid – de timecharter op te schorten.
Djeu is aansprakelijk voor niet-, of onvolledig-, of onjuist gedocumenteerde ladingtekorten.
[..]
8. De overeenkomst wordt aangegaan tot 1 januari 2017. Opzegging door elk van de partijen is alsdan mogelijk met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden en dient bij aangetekend schrijven te geschieden. Indien het contract niet 3 maanden voor afloop door een van de contractpartijen wordt opgezegd, zal het stilzwijgend met een jaar worden verlengd.
9. Opzegging van de zijde van Djeu is niet mogelijk indien zij hypothecaire of andere schulden zou hebben jegens Jaegers, haar moederorganisatie of anderszins aan haar geliëerde bedrijven. Indien één van de contractanten in surséance van betaling geraakt, welke niet binnen een maand ongedaan gemaakt kan worden, dan staat het de andere contractant vrij om de overeenkomst zonder opzegtermijn te beëindigen.
Indien Djeu het beschikkingsrecht over het mts “Alto Mira” zou verliezen, ongeacht welke oorzaak dan ook, zal de overeenkomst zonder opzegging eindigen op de dag, dat Djeu het beschikkingsrecht over het mts “Alto Mira” verliest.
10. Djeu verplicht zich het schip steeds in goede staat te houden en zal het steeds volgens de wettelijke normen bemannen.
[..]
Djeu is ervoor verantwoordelijk dat de bemanning streng acht slaat op de publiekrechtelijke voorschriften in het bijzonder m.b.t. het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (ADN), de voorschriften m.b.t. de arbeidsomstandigheden en de bemanningsvoorschriften, zowel als de politieverordeningen en hiervoor toereikend is geschoold.
Djeu verplicht zich de door Jaegers vastgestelde regels van het Kwaliteits-Management- Systeem (QMS) (opgemaakt in de actuele versie van het QM-Handboek) in acht te nemen en op te volgen. De nieuwste versie van het QM-Handboek zal aan Djeu worden overhandigd en up tot date worden gehouden. Bij zwaarwegende overtredingen t.a.v. de regels van het QMS is Jaegers gerechtigd de timecharterovereenkomst zonder opzegtermijn te beëindigen en kan Djeu worden verplicht tot schadevergoeding.
[..]
11. Zou Djeu dit contract voortijdig beëindigen of niet vervullen, dan is zij een boete verschuldigd van Euro 50.000,- tenzij Djeu met instemming van Jaegers een vervangend schip stelt van minimaal gelijke kwaliteit en grootte en daarmee de verplichtingen uit dit contract nakomt.
[..]”.
3.7.
Het gaat hier om de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld. Die uitleg kan niet alleen worden gegeven op grond van een taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij is beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, bezien in het licht van redelijkheid en billijkheid (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 – Haviltex; HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 – Lundiform/Mexx).
Bij de uitleg van een geschrift zijn van belang alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door ter zake kundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan.
Weliswaar is in praktisch opzicht de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van belang (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 – DSM/Fox), maar ook dan kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 – Lundiform/Mexx).
3.8.
Bij de uitleg neemt de rechtbank de volgende gebleken omstandigheden in aanmerking.
Jaegers en Djeu zijn partijen die ondernemingen drijven in de branche van de scheepvaart, met name het vervoer per binnentankschip. De Overeenkomst is in dat kader aangegaan.
Partijen zijn het er – terecht – over eens dat de Overeenkomst dient te worden aangemerkt als een overeenkomst van tijdbevrachting als bedoeld in Afdeling 2 van Titel 10 van Boek 8 BW (artikelen 8:889 tot en met 8:961 BW).
Gesteld noch gebleken is dat partijen over de inhoud van de Overeenkomst hebben onderhandeld.
Gelet op de tekst en inhoud van de Overeenkomst lijkt deze te zijn geredigeerd door Jaegers. De boetebepalingen zijn eenzijdig ten laste van Djeu geformuleerd. In de artikelen 5 en 10 worden voorwaarden en documenten vanwege Jaegers van toepassing verklaard, welke niet integraal in de Overeenkomst of een bijlage zijn opgenomen.
Gesteld noch gebleken is dat (een van) partijen bij het aangaan van de Overeenkomst (is of) zijn bijgestaan door een ter zake kundige adviseur.
3.9.
Over de looptijd van de Overeenkomst is in artikel 8 bepaald dat de Overeenkomst is aangegaan tot 1 januari 2017 en dat deze doorloopt behoudens opzegging volgens de in artikel 8 gegeven regeling. Tussen partijen staat vast dat de Overeenkomst in 2016 niet is opgezegd en dat deze is doorgelopen tot 1 januari 2018.
Derhalve is sprake van een overeenkomst voor bepaalde tijd, te weten tot 1 januari 2018. In beginsel lopen de wederzijdse verbintenissen dus ook door tot 1 januari 2018.
3.10.
Artikel 1 en de eerste en derde zinnen van artikel 4 van de Overeenkomst geven de regeling dat Djeu gedurende de looptijd van de Overeenkomst de ‘Alto Mira’ geheel aan Jaegers voor vervoer ter beschikking stelt, en wel op tijdbasis van 16 uur per dag inzetbaarheid en dat Jaegers daartegenover aan Djeu tijdvracht verschuldigd is van € 1.700,- netto per dag op basis van die 16 uur inzetbaarheid. Bij beperkte inzetbaarheid is Jaegers geringere tijdvracht verschuldigd. Daarmee geven die bepalingen invulling aan de wettelijke regeling van de artikelen 8:890, 8:892 en 8:949 BW.
In onderling verband met artikel 8 volgt hieruit de hoofdregel dat Jaegers gedurende de looptijd van de Overeenkomst steeds tijdvracht verschuldigd is, tenzij Jaegers aannemelijk maakt dat zij het schip niet kan inzetten omdat zij het niet tot haar beschikking heeft. Het is dus aan Jaegers om te stellen – en bij voldoende betwisting: te bewijzen – dat en op welke data de ‘Alto Mira’ niet tot haar beschikking was. Maakt Jaegers dat niet aannemelijk, dan is zij ook over die periode de overeengekomen tijdvracht verschuldigd.
De in artikel 4 opgenomen regeling ter compensatie van tijd dat het schip wegens reparatie niet ter beschikking van Jaegers is, is in deze zaak niet van belang.
3.11.
Uitzonderingen op de hoofdregel van tot 1 januari 2018 doorlopende verbintenissen onder de Overeenkomst zijn gegeven in artikel 5, artikel 10 en artikel 9.
3.11.1.
Artikel 5 voorziet in de mogelijkheid (“kunnen leiden tot”) van tussentijdse beëindiging van de Overeenkomst of van opschorting van verbintenissen daaronder in geval van “zwaarwegende overtredingen van de voorschriften van het kwaliteitsmanagementsysteem”. Artikel 10 bevat een soortgelijke regeling: “Bij zwaarwegende overtredingen t.a.v. de regels van het QMS is Jaegers gerechtigd de [Overeenkomst] zonder opzegtermijn te beëindigen”.
Uit de bewoordingen “zwaarwegende overtredingen” volgt dat Jaegers niet slechts onderbouwd dient te stellen dat sprake is van overtredingen van het kwaliteitsmanagementsysteem (QMS), maar ook dat en waarom die overtredingen “zwaarwegend” zijn.
Waar het om uitzonderingen op de hoofdregel van tot 1 januari 2018 doorlopende verbintenissen gaat, ligt bij Jaegers de stelplicht – en bij voldoende betwisting ook de bewijslast – dat sprake is van zodanige “zwaarwegende overtredingen”.
3.11.2.
Artikel 5 bepaalt dat voor de uitvoering van transporten “de wettelijke bepalingen, de HBG-, CMNI-, BGB- en TTB-condities evenals de contractuele condities die tussen Jaegers en de verschillende verladers” van toepassing zijn naast de voorschriften van het kwaliteitsmanagementsysteem. Echter, slechts “zwaarwegende overtredingen van de voorschriften van het kwaliteitsmanagementsysteem” kunnen blijkens de bewoordingen van artikel 5 grond vormen voor tussentijdse beëindiging of opschorting van de Overeenkomst. Omdat het hier, zoals gezegd, om een uitzondering op de hoofdregel van tot 1 januari 2018 doorlopende verbintenissen gaat, dient deze bepaling beperkend te worden uitgelegd. Derhalve kunnen slechts “zwaarwegende overtredingen van de voorschriften van het kwaliteitsmanagementsysteem” grond vormen tot opschorting van de verbintenissen van Jaegers of tot tussentijdse beëindiging door Jaegers.
3.11.3.
Artikel 5 biedt Jaegers voorts een mogelijkheid haar verbintenissen op te schorten indien en zolang “het schip als “not suitable” zou gelden voor één of meerdere maatschappijen die gezamenlijk het EBIS-systeem ten uitvoer leggen”.
Omdat het ook hier om een uitzondering op de hoofdregel van tot 1 januari 2018 doorlopende verbintenissen gaat, dient deze bepaling beperkend te worden uitgelegd.
Daarom kan Jaegers slechts dan haar verbintenissen opschorten op grond van deze bepaling indien zij aannemelijk maakt dat en voor zolang als een of meer van de betreffende maatschappijen (naar de rechtbank uit de stellingen en productie 5 van Djeu en productie 14 van Jaegers begrijpt: BASF, BP, ExxonMobil, Shell en soortgelijke maatschappijen) de ‘Alto Mira’ inderdaad “not suitable” heeft verklaard, dat wil zeggen: ongeschikt om een transport in opdracht van een van deze maatschappijen uit te voeren.
Gelet op de ernstige gevolgen voor Djeu van opschorting wegens een “not suitable” verklaring van de ‘Alto Mira’ door zodanige opdrachtgevers van Jaegers (te weten: geen aanspraak op tijdvracht), kan Jaegers zich niet zonder meer beroepen op een enkele verklaring van een zodanige opdrachtgever dat het schip “not suitable is, maar dient zij daarbij aannemelijk te maken dat en waarom het schip inderdaad niet geschikt is om voor die opdrachtgever(s) te worden ingezet.
Ook hier geldt dat bij Jaegers de stelplicht – en bij voldoende betwisting ook de bewijslast – ligt dat een of meer van die maatschappijen het schip “not suitable” heeft verklaard, wil Jaegers op deze bepaling een beroep kunnen doen.
3.11.4.
Ook artikel 9 bevat een uitzondering op de hoofdregel van doorlopende verbintenissen onder de Overeenkomst, te weten voor het geval dat “Djeu het beschikkingsrecht over het mts “Alto Mira” zou verliezen, ongeacht welke oorzaak dan ook”.
Omdat het hier, zoals gezegd, om een uitzondering op de hoofdregel gaat, dient deze bepaling beperkend te worden uitgelegd.
Hoewel, zoals hiervoor overwogen, een taalkundige uitleg niet voor de hand ligt, hecht de rechtbank waarde aan het begrip “beschikkingsrecht”, en wel om de volgende redenen. De bepaling staat in een artikel dat aanvangt met een bepaling over “hypothecaire of andere schulden [..] jegens Jaegers, haar moederorganisatie of anderszins aan haar gelieerde bedrijven” en over surseance van betaling. Het woordgebruik van die eerste bepaling en van de onderhavige, met name “het beschikkingsrecht over het mts “Alto Mira” zou verliezen, ongeacht welke oorzaak dan ook” is zo formeel en juridisch dat het een taalkundige uitleg rechtvaardigt. Voorts gaat het bij tijdbevrachting om terbeschikkingstelling van een schip, een begrip dat van “beschikkingsrecht” dient te worden onderscheiden.
Onder “beschikkingsrecht” wordt in het gewone taalgebruik verstaan: het recht om over iets (vrij) te beschikken, dat (vrij) te regelen. Onder “beschikkingsrecht” valt het recht om de betreffende zaak te gebruiken, maar ook om zich van de betreffende zaak te ontdoen, bijvoorbeeld door deze te vervreemden of deze weg te gooien. Er is pas sprake van verlies van het beschikkingsrecht wanneer de eigenaar het schip vervreemdt of zich daarvan op andere wijze ontdoet, wanneer de eigenaar in faillissement geraakt, dan wel wanneer de eigenaar het beschikkingsrecht door een handeling van een ander verliest (zoals bij gerechtelijke uitwinning).
Een scheepseigenaar die zijn schip in tijdbevrachting ter beschikking van een bevrachter stelt, heeft daarmee niet zijn beschikkingsrecht verloren. Hij heeft de verplichting om het schip ter beschikking (gebruik) van de bevrachter te laten zijn, maar hij heeft de vrijheid die verplichting al dan niet na te komen. Hetzelfde geldt voor een scheepseigenaar die zijn schip in rompbevrachting geeft. Hij heeft de verplichting (de exploitatie en het genot van) het schip volledig aan de bevrachter te verschaffen, maar hij heeft de vrijheid die verplichting al dan niet na te komen. Hij blijft de (bloot) eigenaar die over zijn schip kan beschikken, hij behoudt dus het beschikkingsrecht.
Aanwijzingen dat in dit geval aan de bepaling een andere betekenis moet worden toegekend zijn gesteld noch gebleken.
3.12.
In artikel 10 zijn verder verplichtingen neergelegd die Djeu dient na te komen, waarbij in bepaalde gevallen staat dat Djeu “streng acht slaat op”. Uit het woordgebruik “streng acht slaat op” blijkt dat Jaegers er veel belang aan hecht dat de betreffende voorschriften worden nageleefd. Maar in dit artikel noch elders in de Overeenkomst wordt de overtreding van deze verplichting(en) gesanctioneerd met de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging van de Overeenkomst.
3.13.
De Overeenkomst bevat twee artikelen genummerd 11. Het eerste artikel 11 (hierna: artikel 11) bevat een boetebeding als bedoeld in artikel 6:91 e.v. BW.
Een boetebeding dient naar zijn aard beperkend te worden uitgelegd.
Dat betekent dat de in artikel 11 genoemd voorvallen “zou Djeu dit contract voortijdig beëindigen” of “zou Djeu dit contract niet vervullen” uitgelegd dienen te worden als daadwerkelijke beëindiging van de Overeenkomst door Djeu, dan wel als een weigering van Djeu om haar verbintenissen onder de Overeenkomst na te komen. Een gedraging van Djeu die niet onmiskenbaar als beëindiging of als zodanige weigering valt aan te merken, is onvoldoende om de overeengekomen boete te verbeuren.
Voorts in reconventie
3.14.
De vordering van Djeu komt neer op een vordering tot nakoming van de verbintenis van Jaegers onder de Overeenkomst tot betaling van tijdvracht gedurende de periode dat Djeu de ‘Alto Mira’ voor Jaegers ter beschikking hield.
3.15.
Zoals gezegd, heeft Jaegers onder de Overeenkomst in beginsel de verbintenis tot betaling van tijdvracht van € 1.700,- per dag zo lang de overeenkomst tussen partijen voortduurde en Djeu aan Jaegers inzetbaarheid van het schip verschafte.
3.16.
Djeu maakt geen aanspraak op tijdvracht over de periode tussen de aanvaring van 11 januari 2017 en 17 februari 2017, toen de ‘Alto Mira’ gerepareerd was. Jaegers heeft niet inhoudelijk betwist dat de ‘Alto Mira’ vanaf 17 februari 2017 weer geschikt was om transporten uit te voeren en dat Djeu vanaf die datum het schip weer tot haar beschikking hield.
Daarom heeft Djeu vanaf 17 februari 2017 in beginsel aanspraak op tijdvracht.
3.17.
Jaegers beroept zich op opschorting van haar verplichting tot betalen van tijdvracht stellende dat het schip door haar opdrachtgevers, die gezamenlijk het EBIS-systeem in stand houden, “not suitable” werd bevonden in de zin van artikel 5 van de Overeenkomst. Daartoe verwijst Jaegers naar e-mails aan haar van BP van 11 januari 2017, van BASF van 27 februari 2017 en van ExxonMobil van 2 maart 2017 (productie 14 van Jaegers).
De rechtbank overweegt het volgende over het beroep op opschorting.
3.17.1.
Zoals onder 3.11.3 is overwogen, dient Jaegers voor een gerechtvaardigd beroep op opschorting wegens een “not suitable” verklaring door een of meer opdrachtgevers van Jaegers die het EBIS-systeem in stand houden zoals bedoeld in artikel 5 van de Overeenkomst, aannemelijk te maken dat en waarom de ‘Alto Mira’ inderdaad niet geschikt is voor transporten voor die opdrachtgevers.
3.17.2.
Djeu heeft onbetwist aangevoerd dat Jaegers de ‘Alto Mira’ vanaf 19 februari 2017 voor tanktransporten heeft ingezet. Daaruit leidt de rechtbank af dat het schip en zijn bemanning toen geschikt waren voor het uitvoeren van tanktransporten.
3.17.3.
Jaegers heeft, echter, gesteld noch doen blijken dat en waarom het schip na 17 februari 2017 inderdaad niet geschikt (of “not suitable”) was.
De verwijzing door Jaegers naar rapportage van Transafe is daartoe onvoldoende, omdat zodanige rapportage in de Overeenkomst niet wordt genoemd als maatstaf, Djeu de wijze van totstandkoming en de juistheid van die rapportage gemotiveerd bestrijdt en Jaegers heeft nagelaten die kritiek van Djeu te weerleggen.
3.17.4.
Kennelijk heeft Jaegers haar opdrachtgevers die gezamenlijk het EBIS-systeem in stand houden op 11 januari 2017 per e-mail geïnformeerd over de aanvaring tussen de ‘Alto Mira’ en de ‘Istoromi’ en over de daarbij door de ‘Alto Mira’ opgelopen schade.
In haar e-mail van 11 januari 2017, kennelijk in reactie op die mededeling van Jaegers, vroeg BP om informatie over de aanvaring en het herstel van het schip en stelde zij: “
Until BP Shipping is satisfied that adequate measures have been taken in respect of this incident barge “ALTO MIRA”[..] will remain unacceptable for future BP Group business”. Zonder de betreffende reacties van Jaegers aan BP, onder meer die betreffende het herstel van de ‘Alto Mira’ per 17 februari 2017 – welke reacties Jaegers niet heeft overgelegd of geciteerd – kan de mededeling van BP van 11 januari 2017, op de dag van de aanvaring, geen grond bieden voor het oordeel dat deze opdrachtgever van Jaegers, die kennelijk mede het EBIS-systeem in stand houdt, het schip vanaf 17 februari 2017 op goede grond “not suitable” bevond in de zin van artikel 5 van de Overeenkomst.
In de e-mail van 27 februari 2017, kennelijk in reactie op een bericht van Jaegers met een “investigation report” stelde BASF: “
In order to be pro-active for putting the barge again on our acceptable list for BASF business, I have some additional questions:…”. Jaegers heeft noch haar bericht, waarop BASF kennelijk reageerde, noch haar reacties op de e-mail van BASF van 27 februari 2017 overgelegd of geciteerd. Onder die omstandigheden kan op grond van de enkele mededeling van BASF van 27 februari 2017, waarin juist gesproken wordt van “pro-active for putting the barge again on our acceptable list”, niet worden geoordeeld dat Jaegers op goede grond haar verbintenissen heeft opgeschort omdat haar opdrachtgevers, die gezamenlijk het EBIS-systeem in stand houden, het schip “not suitable” bevonden in de zin van artikel 5 van de Overeenkomst.
In de e-mail van 2 maart 2017, kennelijk een reactie op een bericht van Jaegers – dat Jaegers niet heeft overgelegd of geciteerd – stelt ExxonMobil: “..
as you are aware, this Vessel is already on “Worldwide Technical Hold” for ExxonMobil affiliate use due to an incident in the past. This “hold” remains in place and prevents the use of vessel for ExxonMobil affiliate service”. Indien met het “incident in the past” de aanvaring van 11 januari 2017 werd bedoeld, lag het op de weg van Jaegers om aan ExxonMobil uit te leggen dat en waarom het schip inmiddels weer geschikt (“suitable”) was voor transporten. Jaegers heeft gesteld noch doen blijken dat zij dat heeft gedaan. Indien met het “incident in the past” een eerder incident werd bedoeld, dan heeft Jaegers de ‘Alto Mira’ nimmer voor deze opdrachtgever kunnen inzetten, zodat het incident van 11 januari 2017 de (on)geschiktheid van het schip niet heeft beïnvloed. Jaegers heeft nagelaten om de volledige correspondentie met ExxonMobil over te leggen of te citeren. Onder deze omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat Jaegers zich terecht op opschorting als bedoeld in artikel 5 wegens “not suitable” heeft beroepen op grond van de enkele mededeling van ExxonMobil van 2 maart 2017.
3.17.5.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van Jaegers op opschorting op de grond dat een of meer van haar opdrachtgevers die gezamenlijk het EBIS-systeem in stand houden de ‘Alto Mira’ als “not suitable” hadden verklaard, niet opgaat.
Derhalve diende Jaegers vanaf 17 februari 2017 onverminderd de overeengekomen tijdvracht te betalen zolang de Overeenkomst voortduurde en Djeu het schip voor haar beschikbaar hield.
Voorts in conventie en in reconventie
3.18.
Jaegers stelt dat de Overeenkomst niet pas per 1 januari 2018 is geëindigd, maar eerder en wel per 15 mei 2017, althans per 2 juni 2017, althans per 17 juni 2017.
Djeu betwist gemotiveerd dat de Overeenkomst eerder is geëindigd dan per 1 januari 2018.
3.19.
Over de stelling van Jaegers dat de Overeenkomst met onderling goedvinden en met gesloten beurzen is geëindigd per 15 mei 2017, overweegt de rechtbank het volgende.
3.19.1.
Jaegers stelt het volgende. Djeu heeft eind april 2017 aan haar verzocht om ermee in te stemmen dat Djeu de ‘Alto Mira’ voor andere bevrachters zou laten varen en dat Jaegers daarbij zou afzien van de contractuele boete wegens voortijdige beëindiging, als bedoeld in artikel 11 van de Overeenkomst. Jaegers heeft dat verzoek ingewilligd onder de voorwaarde dat ook Djeu geen aanspraak zou maken op schadevergoeding of betalingen jegens Jaegers. Vervolgens heeft Djeu het schip op 15 mei 2017 in bevrachting gegeven aan Stetrag. Daarmee heeft Djeu ingestemd met de door Jaegers gestelde voorwaarde en is de Overeenkomst per 15 mei 2017 geëindigd.
3.19.2.
Djeu betwist dat de Overeenkomst met onderling goedvinden is geëindigd. Haar verweer komt er – kort gezegd – op neer dat zij, omdat zij het schip voor Jaegers beschikbaar hield maar Jaegers nalatig was de tijdvracht te betalen, op de rand van faillissement geraakte en slechts ter beperking van haar schade ertoe is overgegaan het schip door een ander te laten gebruiken, terwijl zij nog steeds bereid bleef het schip door Jaegers te doen inzetten.
3.19.3.
Tussen partijen zijn de volgende mededelingen uitgewisseld.
Bij e-mail van 28 april 2017 schreef Djeu aan Jaegers onder meer:
“[..]
We hebben ruim een week geleden gesproken over het eventueel voor andere befrachter reizen te verrichten, maar in verband met de clausule in het Tim charter wordt ik geadviseerd deze niet te doen zonder een schriftelijk bevestiging, wil je dat a.u.b. hierbij bevestigen.
Bij voorbaat dank
Jaegers antwoordde bij e-mail van dezelfde datum, met kopie aan de respectieve advocaten van partijen, met onder meer het volgende:
“[..]
Wij zeggen hierbij de time-charterovereenkomst op tegen1 januari 2018.
De opschorting van de time-charterovereenkomst wegens blacklisting in verband met de aanvaring in januari van dit jaar blijft nog steeds van kracht. Er is helaas geen zicht dat er een einde komt aan deze opschorting. Met het oog op uw verbod tot berichtgeving is geen verbetering te verwachten.
Wij hebben er alle begrip voor als u voor een andere bevrachter wilt gaan varen en de EBIS-berichtgeving zelf ter hand wenst te nemen.
Zoals door uw advocaat gewenst bevestigen wij hierbij onder de voorwaarde dat u geen aanspraak zult maken op welke schadevergoeding dan ook dat Jaegers op haar beurt geen aanspraak zal maken op een contractuele boete wegens het voortijdige verbreken van de time-charterovereenkomst. Jaegers zal EBIS informeren dat zij niet langer operator is van de Alto Mira. Tevens zullen wij het schip uit ons QS-systeem zetten.[..]”.
Bij e-mail van 3 mei 2017 reageerde de advocaat van Djeu hierop met onder meer het volgende mee:
“[..]
Ik merk op dat er geen openheid wordt gegeven over de blacklisting. Met name wordt geen duidelijkheid gegeven wat de “blacklist” precies inhoudt, en wanneer er een einde aan zal komen. Dat is voor cliënte onder de huidige omstandigheden niet acceptabel. Cliënte bevindt zich in een onhoudbare situatie.
Immers het schip is geschikt en gereed om de opdrachten onder de overeenkomst uit te voeren en het is een gegeven dat door Jaegers geen lading wordt aangebracht. Het schip zit zonder werk en cliënte derft inkomsten. Daarnaast lopen de kosten per maand op. Cliënte lijdt derhalve schade en die schade loopt dagelijks verder op.
Onder de huidige omstandigheden lijkt het mij in het belang van beide partijen als het schip elders geëxploiteerd kan worden. Cliënte kan dan trachten de schade zo veel mogelijk te beperken. Ik merk echter op dat u als voorwaarde stelt dat u geen beroep zult doen op de boeteclausule (i.e. clausule 11) als cliënte afstand doet van haar recht op schadevergoeding. Cliënte gaat daarmee niet akkoord. Gelet op de bovengenoemde omstandigheden worden alle rechten van cliënte nogmaals uitdrukkelijk voorbehouden, in het bijzonder het recht om schadevergoeding te vorderen, alsmede het recht een gerechtelijke ontbinding van de overeenkomst te vorderen.”
Jaegers reageerde daarop bij e-mail van 4 mei 2017 met onder meer het volgende:

Hierbij herhaal ik dat uw cliënt zoals gevraagd dat de Alto Mira onmiddellijk voor een andere bevrachter kan varen. Jaegers Shipping zal dan vrijwillig geen aanspraak maken op een contractuele boete en/of schadevergoeding. Uw cliënt kan hierdoor mogelijk schade beperken. Als uw cliënt echter later ervoor mocht kiezen een vordering tot schadevergoeding tegen Jaegers Shipping in te stellen, behoudt Jaegers Shipping zich voor op haar beurt de contractuele boete alsnog te vorderen en ook schadevergoeding. Op dit moment lijkt het ons niet verstandig de door uw zelf gevraagde exploitatie elders te blokkeren met vorderingen dat wij onvoorwaardelijk van boetes en schadevorderingen moeten afzien ook als uw cliënt zelf dergelijke vorderingen instelt.
3.19.4.
Gesteld noch gebleken is dat partijen verder mededelingen hebben gedaan over beëindiging van de Overeenkomst per 15 mei 2017 met onderling goedvinden.
3.19.5.
Anders dan Jaegers betoogt, is in deze correspondentie geen sprake van aanvaarding (door Djeu) van een voorstel om de Overeenkomst met onderling goedvinden met gesloten beurzen te beëindigen. Djeu heeft in de e-mail van haar advocaat van 3 mei 2017 een zodanig voorstel uitdrukkelijk van de hand gewezen.
Nu Jaegers bovendien in haar e-mail van 4 mei 2017 aangaf dat zij er geen bezwaar tegen maakte dat Djeu voor een andere bevrachter zou gaan varen, heeft Jaegers uit de omstandigheid dat Djeu per 15 mei 2017 inderdaad voor een andere bevrachter, Stetrag, is gaan varen redelijkerwijs niet mogen afleiden dat Djeu daardoor instemde met beëindiging van de Overeenkomst met onderling goedvinden.
3.19.6.
De omstandigheid dat Djeu of haar bevrachter Stetrag in het EBIS-systeem heeft laten opnemen dat vanaf 15 mei 2017 Stetrag in plaats van Jaegers als bevrachter van de ‘Alto Mira’ optrad, maakt het vorenstaande niet anders. Immers, uit de e-mail van de advocaat van Djeu van 3 mei 2017 blijkt zonneklaar dat Djeu de ‘Alto Mira’ bij een ander in bevrachting ging geven om geen andere reden dan schadebeperking. Zou Jaegers alsnog gebruik hebben willen maken van het schip, dan zou de vermelding in het EBIS-systeem weer hebben kunnen worden teruggedraaid.
3.20.
Over de stelling van Jaegers dat de Overeenkomst is geëindigd per 2 juni 2017, overweegt de rechtbank het volgende.
Jaegers stelt het volgende. Djeu heeft de ‘Alto Mira’ (omgedoopt en) per 2 juni 2017 aan Aliwes in rompbevrachting gegeven voor een periode van vijf jaren. Door het aangaan van die rompbevrachtingsovereenkomst heeft Djeu verloren het beschikkingsrecht over de ‘Alto Mira’, in de zin van het tweede gedeelte van artikel 9 van de Overeenkomst. Daarom is de Overeenkomst per 2 juni 2017 geëindigd.
Zoals overwogen onder 3.11.4, vormde het aangaan van de rompbevrachtingsovereenkomst door Djeu niet het verlies van het “beschikkingsrecht” in de zin van artikel 9 van de Overeenkomst. Daarop stuit het betoog van Jaegers af.
3.21.
Over de stelling van Jaegers dat de Overeenkomst per 17 juni 2017 is geëindigd, dan wel ontbonden overweegt de rechtbank het volgende.
3.21.1.
Voor zover Jaegers betoogt dat de Overeenkomst per 17 juni 2017 met onderling goedvinden eindigde doordat Djeu een daartoe strekkend aanbod van Jaegers (stilzwijgend) aanvaardde, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder 3.19 heeft overwogen. Nu Jaegers voor zodanig betoog geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld, treft dat betoog hetzelfde lot als het betoog dat de Overeenkomst met onderling goedvinden per 15 mei 2017 eindigde.
3.21.2.
Voor zover Jaegers betoogt dat de Overeenkomst per 17 juni 2017 is geëindigd, omdat Jaegers deze bij brief van die datum met directe werking heeft beëindigd, overweegt de rechtbank het volgende.
In haar brief van 17 juni 2017 beëindigde Jaegers de Overeenkomst met onmiddellijke werking op grond van “zwaarwegende redenen” als bedoeld in artikel 5 van de Overeenkomst daarbij stellende dat Djeu bij gelegenheid van de aanvaring van 11 januari 2017 de voorschriften van het kwaliteitsmanagementsysteem en de ADN niet in acht had genomen. Zoals eerder gezegd, betwist Djeu gemotiveerd dat zij die verzuimen heeft begaan.
Zoals overwogen onder 3.11.1 en 3.11.2, leveren slechts zwaarwegende overtredingen van het kwaliteitsmanagementsysteem grond voor beëindiging met onmiddellijke ingang (artikel 5 en 10 van de Overeenkomst).
Gesteld dat zou komen vast te staan dat Djeu ten tijde van de aanvaring van 11 januari 2017 inderdaad in zwaarwegende mate de voorschriften van het kwaliteitsmanagementsysteem had overtreden – maar dat staat nog niet vast – dan waren zodanige overtredingen begin juni 2017 al geruime tijd verholpen. Tussen partijen is, immers, niet in geschil dat Jaegers naar aanleiding van de (gestelde fouten ten tijde van de) aanvaring diverse verbeteringen aan Djeu heeft voorgesteld en dat Djeu is overgegaan die op te volgen, alsmede dat Jaegers de ‘Alto Mira’ met haar bemanning sedert 19 februari 2017 weer had ingezet voor diverse transporten. In de brief van 17 juni 2017 stelt Jaegers niet dat Djeu (nog steeds) in overtreding is van enig voorschrift van het kwaliteitsmanagementsysteem.
Nu Jaegers niet heeft gesteld dat en waarom Djeu per 17 juni 2017 (nog steeds) in zwaarwegende mate de voorschriften van het kwaliteitsmanagementsysteem overtrad, heeft zij niet voldaan aan haar stelplicht voor een beroep op de regelingen van onmiddellijke beëindiging van artikel 5 en artikel 10 van de Overeenkomst.
Daarop stuit dat betoog van Jaegers af.
3.21.3.
Voor zover Jaegers betoogt dat zij de Overeenkomst per 17 juni 2017 heeft ontbonden, overweegt de rechtbank het volgende.
In haar brief van 17 juni 2017 heeft Jaegers de Overeenkomst “meer subsidiair” ontbonden, stellende dat Djeu het schip een andere naam had gegeven en het niet meer ter beschikking van Jaegers hield.
Zoals onder 3.20 is overwogen, leverde in dit geval het wijzigen van de naam van het schip en het aangaan van de overeenkomst van rompbevrachting geen wanprestatie van Djeu op. Indien Jaegers het schip weer zou willen inzetten, zou Djeu het weer aan Jaegers ter beschikking kunnen stellen.
Daarom vormde de wijziging van de naam noch het aangaan van de rompbevrachting grond tot ontbinding van de Overeenkomst.
3.22.
Over de vordering van Jaegers tot ontbinding van de Overeenkomst op grond van artikel 6:258 BW overweegt de rechtbak het volgende.
3.22.1.
Jaegers stelt dat zij de ‘Alto Mira’ niet meer kan inzetten voor het vervoer van vloeibare ladingen wegens de tekortkomingen vanwege Djeu ten tijde van de aanvaring en omdat Djeu het schip een andere naam heeft gegeven en het schip in het EBIS-systeem is aangemeld via een andere bevrachter, Stetrag of BFT. Onder deze omstandigheden kan de Overeenkomst niet meer ongewijzigd worden nageleefd en dient deze op grond van artikel 6:258 BW ontbonden te worden verklaard.
Djeu betwist dat de Overeenkomst niet meer kan worden nageleefd en voert aan dat Jaegers het ernaar gemaakt heeft dat zij het schip bij een ander in bevrachtng heeft gegeven.
3.22.2.
Ingevolge artikel 6:258 BW kan de rechter een overeenkomst wijzigen of (gedeeltelijk) ontbinden wegens “onvoorziene” omstandigheden die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Onder meer blijkens het tweede lid van artikel 6:258 BW gaat het slechts om omstandigheden die niet voor rekening komen van de degene die zich erop beroept.
3.22.3.
De feiten of omstandigheden waarop Jaeger zich beroept, komen er – kort gezegd – op neer dat Djeu zich niet langer aan de Overeenkomst houdt. In de Overeenkomst is (in artikel 11) voorzien dat Djeu dat contract niet vervult. Er is dus geen sprake van een “onvoorziene” omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 BW.
Daarom komt deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
3.23.
Over de vordering van Jaegers tot een verklaring voor recht dat de Overeenkomst door opzegging op 28 april 2017 is beëindigd per 1 januari 2018, althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen eerdere of latere datum, overweegt de rechtbank het volgende.
Tussen partijen staat vast dat de Overeenkomst is afgelopen per 1 januari 2018. Ook Djeu noemt die datum als de einddatum van de Overeenkomst.
Jaegers heeft geen enkel belang aangevoerd bij de door haar gevorderde verklaring voor recht. Daarom zal de rechtbank die vordering afwijzen.
3.24.
Over de vordering van Jaegers tot betaling van boete van € 50.000,- wegens gestelde voortijdige beëindiging van de overeenkomst door Djeu, overweegt de rechtbank het volgende.
3.24.1.
Onder 3.13 heeft de rechtbank overwogen hoe het boetebeding van artikel 11 van de Overeenkomst dient te worden gelezen. Die uitleg komt er op neer dat slechts een gedraging van Djeu die onmiskenbaar als beëindiging of als weigering tot nakoming valt aan te merken, voldoende is om de overeengekomen boete te verbeuren.
3.24.2.
Van eenzijdige beëindiging van de Overeenkomst of weigering tot nakoming door Djeu is niet gebleken.
Zoals hiervoor overwogen, brengen de gestelde gedragingen van Djeu, het aangaan van bevrachtingsovereenkomsten met derden, niet zonder meer de beëindiging van de Overeenkomst mee. Van enige weigering van Djeu om de ‘Alto Mira’ aan Jaegers ter beschikking te stellen is niet gebleken.
3.24.3.
Daarom concludeert de rechtbank dat de stellingen van Jaegers een vordering onder het boetebeding niet kunnen dragen.
3.25.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de vorderingen van Jaegers dienen te worden afgewezen.
3.26.
Waar het bij de verdere beoordeling van de vordering van Djeu om gaat is of en gedurende welke periode zij de ‘Alto Mira’ vanaf 17 februari 2017 ter beschikking heeft gehouden om door Jaegers te worden ingezet.
Over de precieze data waarop het schip voor Jaegers beschikbaar was zijn partijen onvoldoende duidelijk. De rechtbank leidt uit de stellingen van partijen en de producties het volgende af.
3.26.1.
Zoals eerder geoordeeld was het schip in ieder geval vanaf 17 februari 2017 voor Jaegers beschikbaar.
Blijkens de onbetwiste inzet van het schip door Jaegers in de periode van 19 februari 2017 tot in april 2017 en de correspondentie tussen partijen vanaf 28 april 2017, duurde die ter beschikkingstelling ten minste tot 15 mei 2017 voort. Over de periode 17 februari 2017 – 15 mei 2017 heeft Djeu derhalve aanspraak op de volledige tijdvracht, onder aftrek van hetgeen zij netto (conform artikel 4 van de Overeenkomst) over die periode van Jaegers heeft ontvangen.
3.26.2.
Na 15 mei 2017 vervrachtte Djeu de ‘Alto Mira’ aan een of meer derden.
Gesteld noch gebleken is dat Djeu aan Jaegers heeft meegedeeld dat zij het schip (op eerste verzoek van Jaegers) beschikbaar bleef houden voor Jaegers. In zodanig geval zou de aanspraak van Djeu op tijdvracht in beginsel doorlopen, zij het onder aftrek van elders verdiende vracht, te berekenen conform artikel 4 van de Overeenkomst. In de correspondentie van 28 april 2017 tot met 4 mei 2017 heeft Djeu niet uitdrukkelijk medegedeeld dat zij het schip ter beschikking van Jaegers hield. Evenmin is gesteld of gebleken dat Djeu op een ander moment Jaegers heeft medegedeeld dat zij het schip (op eerste verzoek van Jaegers) voor Jaegers beschikbaar hield.
Het sluiten van de rompbevrachting door Djeu en het nakomen van haar verbintenis van terbeschikkingstelling daaronder per 2 juni 2017 verhinderde de beschikbaarheid van het schip voor Jaegers.
Gesteld noch gebleken is dat Djeu later aan Jaegers heeft medegedeeld dat zij het schip (weer) ter beschikking hield van Jaegers.
3.26.3.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat Djeu het schip na 15 mei 2017 niet meer voor Jaegers ter beschikking heeft gehouden. Derhalve is de aanspraak van Djeu op tijdvracht beperkt gebleven van 17 februari 2017 tot en met 15 mei 2017.
Omdat de Overeenkomst per einde van het jaar 2017 afliep, is de aanspraak van Djeu op tijdvracht dus beperkt tot de periode 17 februari – 15 mei 2017.
3.26.4.
Aan het door Jaegers gevoerde verweer dat Djeu kosten kon besparen doordat zij niet langer belast was met het stellen van bemanning en het management voor het schip, gaat de rechtbank voorbij, omdat dit Jaegers niet ontslaat van de op haar rustende verplichting tot betaling van de tijdvracht.
3.26.5.
Het vorenstaande brengt mee een aanspraak van Djeu op tijdvracht van (12 + 31 + 30 + 15 =) 88 dagen @ € 1.700,- per dag, derhalve € 149,600,-.
3.26.6.
Op dat bedrag dient in mindering te worden gebracht het overeenkomstig artikel 4 van de Overeenkomst te berekenen netto-bedrag behorende bij de door Jaeger betaalde bruto-reisvrachten.
Djeu stelt dat zij aan bruto-reisvrachten in totaal € 43.077,83 van Jaegers heeft ontvangen. Jaegers stelt dat zij terzake € 50.758,50 aan Djeu heeft betaald.
Omdat Jaegers verplicht was aan Djeu te betalen en zij stelt € 50.758,50 aan Djeu te hebben betaald, vormt het standpunt van Jaegers dat zij dat bedrag heeft betaald een beroep op het (tot dat bedrag) tenietgaan van haar verbintenis tot betaling. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust daarom op Jaegers de bewijslast van de betaling van € 50.758,50, althans van het meerdere boven het erkende bedrag van € 43.077,83. Zodanig bewijs kan Jaegers bij geschrift leveren.
De omrekening van bruto-reisvrachten naar netto-tijdvracht kan de rechtbank zonder verdere gegevens die ontbreken, niet maken.
Daarom zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen opdat Jaegers bewijsstukken overlegt ter staving van de gestelde betalingen tot het beloop van € 50.758,50 en partijen zich over die omrekening uitlaten.
3.27.
Hangende de aktewisseling zal de rechtbank elke verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie:
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van 10 april 2019 voor het nemen van aktes als bedoeld in rov. 3.26.6, om te beginnen door Jaegers;
4.2.
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2019. [1]
1182/1928

Voetnoten

1.type: