ECLI:NL:RBROT:2019:391

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
C/10/554311 / HA ZA 18-662
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over nalatenschap, testament en mediationafspraken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil over de nalatenschap van de heer [naam overledene], die op 30 augustus 2017 is overleden. De eiser, [eiser 1], en de gedaagde, [gedaagde], zijn betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap, waarbij verschillende afspraken zijn gemaakt tijdens een mediationtraject dat uiteindelijk niet heeft geleid tot een ondertekend convenant. De rechtbank moet beoordelen of de gemaakte afspraken bindend zijn, ondanks het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst. De eiser vordert onder andere een verklaring voor recht dat zij recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning, een maandelijkse alimentatie van € 650,- en een legaat van € 150.000,-. De gedaagde betwist deze vorderingen en stelt dat de mediation niet heeft geleid tot bindende afspraken.

De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk bindende afspraken zijn gemaakt tussen de eiser en de overledene, ondanks het ontbreken van een convenant. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser toe, inclusief het recht op de helft van de overwaarde van de woning, het legaat en de maandelijkse alimentatie. Daarnaast wordt het gebruiksrecht van de woning aan de eiser toegekend tot de afronding van de opleiding van haar kind. De rechtbank compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. G.A.F.M. Wouters op 23 januari 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/554311 / HA ZA 18-662
Vonnis van 23 januari 2019 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te Rotterdam,
2.
[eiser 2],
wonende te Rotterdam,
3.
[eiser 3],
wonende te Rotterdam,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A.C. de Bakker in Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.H.J. Rijntjes in Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. (gezamenlijk) en [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] (afzonderlijk), respectievelijk [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 juni 2018 met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
  • het tussenvonnis van 10 oktober 2018;
  • de brief van mr. Rijntjes van 13 december 2018 met producties 15 en 16;
  • de akte wijziging van eis van de zijde van [gedaagde] ;
  • de aantekening dat op 20 december 2018 een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 30 augustus 2017 is de heer [naam overledene] (hierna: [naam overledene] ) overleden. [naam overledene] en [eiser 1] hadden gedurende een lange periode een affectieve relatie en hebben samen twee kinderen gekregen: [eiser 2] en [eiser 3] . [naam overledene] en [eiser 1] hebben tot 2015 samengewoond in de woning aan de [adres] in Rotterdam (hierna: de woning). De woning stond op naam van [naam overledene] . [eiser 1] en [eiser 3] wonen op dit moment nog in deze woning.
2.2.
[naam overledene] en [eiser 1] hebben op 5 februari 2016 een VFAS-Bemiddelingsovereenkomst gesloten met elkaar en met mr. H.M. Schwab (hierna: de mediator). In deze overeenkomst (productie 9 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie) staat onder andere het volgende:

3. OVEREENKOMST
3.1
Een overeenkomst tussen de partners komt pas tot stand door de ondertekening van het (scheidings)convenant door de beide partners. Voorstellen, toezeggingen e.d. in het kader van de bemiddeling binden de partners niet.
3.2
Deelafspraken binden de partners niet en vervallen derhalve als de bemiddeling beëindigd wordt zonder dat een convenant tussen hen tot stand komt.
3.3
Het in artikel 3.2 bepaalde geldt niet indien uitdrukkelijk is overeengekomen (en zulks schriftelijk is vastgelegd) dat een bepaalde deelovereenkomst bindend zal zijn en derhalve zal blijven gelden, ook indien er geen convenant tot stand komt.
Er heeft vervolgens een aantal gesprekken tussen [naam overledene] en [eiser 1] plaatsgevonden bij de mediator.
2.3.
Op 12 april 2016 heeft – kennelijk in het kader van de mediation – een gesprek tussen [naam overledene] en [eiser 1] onder leiding van mevrouw [naam 1] plaatsgevonden. In het verslag van dit gesprek staat onder meer het volgende:
“-
[naam overledene] geeft aan dat hij de morele verantwoordelijkheid voelt om de relatie te beëindigen als ware hij getrouwd. Dat betekent dat [naam overledene] bereid is om maximaal 12 jaar partneralimentatie te betalen en de overwaarde van het huis te delen met [naam 2][rb: [eiser 1] ].
[…]”
2.4.
Bij e-mail van 21 november 2016 heeft [naam overledene] – voor zover van belang – het volgende aan [eiser 1] geschreven:

Ik heb jou verteld en geschreven dat je de helft van de overwaarde van de verkoop van het huis krijgt en dat ik jou tot je 65e € 650 per maand wil betalen.
[…]
Misschien dat Henk[rb: de mediator]
dit nogmaals zwart op wit wil zetten. […]
2.5.
De mediator heeft [naam overledene] en [eiser 1] op 7 december 2016 een brief gemaild met een inventarisatie van wat er tussen partijen is besproken. In zijn brief schrijft de mediator – voor zover van belang – het volgende:

Woning
[eiser 1] heeft het voortgezet gebruik van de woning … tot 1 maart 2018 voor zover [eiser 3]niet eerder de middelbare school heeft beëindigd.
Ten laste van [naam overledene] komen:
1.
de woonlasten, te weten de rente, aflossing en kosten van de hypothecaire geldlening met nummer …. ad € … per maand, alsmede de premie van de ten behoeve van de hypotheekbank afgesloten polis levensverzekering;
2.
alle overige woonlasten, zoals waterschapslasten, zuiveringsrecht etc.;
[…]
5. bij verkoop van de woning zal de opbrengst na aftrek van het saldo van de hypothecaire lening en vermeerdering met de som uit de polis leven bij helfte worden verdeeld zonder enige verrekening van geïnvesteerd vermogen;
[…]
Partneralimentatie
Overeengekomen is een alimentatieplicht uit moraal en fatsoen als volgt
10. de betaling van de woonlasten door [naam overledene] dient te worden aangemerkt als voldoening van alimentatie;
11. nadat de woning is verkocht, bedraagt de alimentatie € 650 tot het bereiken van de 65 jarige leeftijd
[…]
Ik verneem of deze weergave correct is en u levert de ontbrekende gegevens en stukken, vervolgens stel ik het convenant op en dien het verzoek tot vaststelling van de alimentatie etc. in
2.6.
[naam overledene] heeft de mediator bij e-mailbericht van 21 december 2016 als volgt bericht:

Tegelijkertijd bevestig ik je bij deze per direct te stoppen met de mediation.
Mijn reden hiervoor is als volgt:
Ik heb sinds het begin van de mediation aangegeven wat ik wil betalen:
Zijnde de helft van de opbrengst van de verkoop van het huis – de hypotheek.
Tevens ben ik bereid [eiser 1] maandelijks € 650 te betalen tot haar 65e.
Verder is er nog dat partnerpensioen waar zij na mijn overlijden aanspraak op maakt. (met dit laatste ben ik nog bezig dit administratief te regelen )
[…]
Dit alles lijkt mij redelijk; meer gaat er niet gebeuren.
Als [eiser 1] dit nog eens extra op papier wil bij een notaris moet zij dat maar regelen.
Ik ga er verder niets meer aan doen.
2.7.
[eiser 1] heeft eveneens op 21 december 2016 een e-mail aan de mediator en [naam overledene] gestuurd met daarin het volgende:

Ben het volledig met [naam overledene]eens dat verdere mediation geen enkel nut heeft. Alle pogingen ten spijt een en ander te regelen mijnerzijds, telefoontjes , mails, staat er nog steeds niets constructiefs op papier.
Dit moet idd notarieel afgerond worden maar dan moet er wel een covenant/contract tot stand komen.[…]
2.8.
De mediator heeft [naam overledene] en [eiser 1] op 30 december 2016 het volgende gemaild:

Onlangs heeft [eiser 1] mij nog gebeld naar aanleiding van de sluiting van het dossier en heeft bevestigd dat de afspraken correct zijn weergegeven. Voor het vastleggen van de afspraken in een overeenkomst in afdwingbare vorm heb ik u reeds eerder verwezen naar de notaris en eventueel de rechter. [naam overledene] blijft van mening dat hij zoals altijd goed is voor zijn woord en heeft geen behoefte aan vastlegging. Wat daar van zij ik heb [eiser 1] voorgehouden hierover met [naam overledene] te overleggen om een herhaling van zetten te voorkomen. Mijn dossier blijft dus gesloten.
2.9.
[naam overledene] had ten tijde van zijn overlijden een relatie met [gedaagde] .
2.10.
In zijn testament van 28 juli 2017 heeft [naam overledene] als volgt over zijn nalatenschap beschikt:
  • een legaat aan [eiser 1] van € 150.000,-;
  • benoeming van [eiser 2] tot erfgenaam voor 40 % van de nalatenschap;
  • benoeming van [eiser 3] tot erfgenaam voor 40% van de nalatenschap;
  • benoeming van [gedaagde] tot erfgenaam voor 20% van de nalatenschap.
2.11.
Tot de nalatenschap van [naam overledene] behoren onder meer de aandelen in de besloten vennootschap [naam bedrijf] . Ook de woning behoort tot de nalatenschap. Deze is op 21 februari 2018 getaxeerd op een bedrag van € 490.000,-.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser 1] c.s. vordert – samengevat – het volgende:
  • een verklaring voor recht dat de helft van de overwaarde van de woning ten laste komt van de nalatenschap en dit bedrag vast te stellen op € 137.500,-;
  • een verklaring voor recht dat [eiser 1] ten laste van de nalatenschap het recht van gebruik van de woning heeft totdat [eiser 3] haar opleiding aan het gymnasium heeft afgerond en dat alle aan de woning verbonden lasten ten laste van de nalatenschap komen;
  • een verklaring voor recht dat maandelijks € 650,- (netto) ten laste van de nalatenschap aan [eiser 1] wordt voldaan tot haar 65e levensjaar;
  • een verklaring voor recht dat [eiser 1] ten laste van de nalatenschap het gebruiksrecht heeft van de auto (Volkswagen Up met kenteken [kentekennummer] ), in eigendom van [naam bedrijf] ;
  • een verklaring voor recht dat aan [eiser 1] ten laste van de nalatenschap uit hoofde van het legaat een bedrag van € 150.000,- toekomt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
  • een verklaring voor recht dat aan [eiser 1] uit hoofde van een regresrecht ten laste van de nalatenschap een bedrag van € 47.987,- toekomt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018;
  • vaststelling van de verdeling van het tot de nalatenschap behorende schilderij (het schilderij ‘ [naam kunstwerk] ’ uit de serie Heraclitus van de kunstenaar Lenny Oosterwijk) door dit schilderij toe te delen aan [eiser 3] en [gedaagde] te veroordelen dit schilderij in goede staat aan [eiser 3] te overhandigen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag;
  • veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser 1] c.s. baseert haar vordering ten aanzien van de overwaarde en het gebruiksrecht van de woning, de maandelijkse betalingen van € 650,- en het gebruiksrecht van de auto op afspraken die zij met [naam overledene] heeft gemaakt in het kader van de afwikkeling van hun samenleving. Haar vordering ten aanzien van het legaat baseert [eiser 1] c.s. op het testament van [naam overledene] . Haar regresvordering baseert [eiser 1] c.s. op de levensverzekeringpolis, waarop [eiser 1] als eerste begunstige staat genoemd. Wat betreft het schilderij heeft [eiser 1] c.s. aangevoerd dat [eiser 3] , als kind van [naam overledene] , meer recht heeft op toedeling dan [gedaagde] en dat de destructieve opstelling van [gedaagde] bij de afwikkeling van de nalatenschap in haar nadeel moet worden uitgelegd.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat de mediation tussen [naam overledene] en [eiser 1] niet tot een ondertekende overeenkomst heeft geleid, zodat de vorderingen ten aanzien van de overwaarde en het gebruiksrecht van de woning, de maandelijkse betalingen van € 650,- en het gebruiksrecht van de auto niet toewijsbaar zijn. Subsidiair heeft [eiser 1] het aanbod van [naam overledene] tot verdeling van de helft van de overwaarde niet aanvaard en is het aanbod door het overlijden van [naam overledene] vervallen. In ieder geval zijn de beweerde afspraken door het overlijden van [naam overledene] te niet gegaan. [eiser 1] kan in geen geval aanspraak maken op zowel de helft van de overwaarde van de woning als het legaat. [naam overledene] heeft met het testament een noodvoorziening voor [eiser 1] getroffen, aangezien de mediation niet tot een overeenkomst had geleid. Na verkoop van de woning zou het legaat weer geschrapt worden. [gedaagde] betwist dat rente is verschuldigd over het legaat. [gedaagde] voert tevens verweer tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorrraadverklaring.
in reconventie
3.4.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis – samengevat – het volgende:
  • een verklaring voor recht dat [verweerster 1] c.s., buiten bezwaar van de nalatenschap, het gebruiksrecht van de woning heeft totdat [verweerster 2] haar opleiding aan het gymnasium heeft afgerond, uiterlijk 31 augustus 2019;
  • een verklaring voor recht dat ten laste van de nalatenschap aan [verweerster 1] uit hoofde van een regresrecht toekomt een bedrag van € 47.987,-, verminderd met de door [naam overledene] betaalde premies vanaf 1 augustus 1998;
  • voorwaardelijk, voor het geval dat in rechte vast komt te staan dat mediation niet heeft geleid tot een overeenkomst tussen [verweerster 1] en [naam overledene] , althans dat [verweerster 1] geen recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning, een verklaring voor recht dat uit hoofde van het bij testament gemaakte legaat ten laste van de nalatenschap aan [verweerster 1] een bedrag toekomt van € 150.000,-;
  • vaststelling van de verdeling van het fotografisch kunstwerk door dit toe te delen aan [eiseres] en [verweerster 1] c.s. te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat dit kunstwerk in goede staat aan [eiseres] ter hand wordt gesteld, op straffe van een dwangsom;
  • veroordeling van [verweerster 1] c.s. in de proceskosten.
3.5.
[eiseres] baseert haar vordering op uitleg van het testament van [naam overledene] , in combinatie met het niet tot standkomen van een overeenkomst tussen hem en [verweerster 1] . Tegen het gebruik van de woning heeft [eiseres] geen bezwaar, mits uiterlijk tot 31 augustus 2019. De kosten van bewoning kunnen niet ten laste van de nalatenschap worden gebracht. Voor zover deze kosten door [naam overledene] werden betaald, was dat bij wege van alimentatie en is deze verplichting tenietgegaan door zijn dood. [eiseres] stelt dat de premies voor de levensverzekering steeds door [naam overledene] zijn voldaan, in strijd met hetgeen [verweerster 1] en [naam overledene] hebben afgesproken, zodat deze premies in mindering moeten worden gebracht op de uitkering. Slechts als niet komt vast te staan dat [verweerster 1] aanspraak heeft op de helft van de overwaarde van de woning, kan zij aanspraak maken op uitkering van het legaat. Wat betreft het kunstwerk heeft [eiseres] gesteld dat (alleen) de inzichten en smaakopvattingen van [naam overledene] en haarzelf leidend zijn geweest bij de aankoop daarvan, zodat het redelijk en billijk is dit kunstwerk – tegen inbreng van de waarde ervan – aan haar toe te delen. Bovendien hebben [verweerder] en [verweerster 2] al een aantal kunstwerken uit de nalatenschap toebedeeld gekregen.
3.6.
[verweerster 1] c.s. voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zullen de vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
Overeenkomst tussen [eiser 1] en [naam overledene] ?
4.2.
Partijen twisten over de vraag of tussen [eiser 1] en [naam overledene] bindende afspraken zijn gemaakt in het kader van de afwikkeling van hun samenleving.
4.3.
Partijen hebben een mediationovereenkomst gesloten. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat [eiser 1] c.s. deze overeenkomst bewust achter heeft gehouden, zodat aan de stellingen van [gedaagde] hierover voorbij wordt gegaan. Artikelen 3.1. en 3.2 van de mediationovereenkomst van [naam overledene] en [eiser 1] bepalen dat pas een overeenkomst tot stand komt door de ondertekening van het (scheidings)convenant en dat deelafspraken de partners in beginsel niet binden als er geen convenant tot stand komt. Uit artikel 3.3 van de mediationovereenkomst volgt dat (deel)overeenkomsten bij gebreke van een convenant toch bindend kunnen zijn, als dit uitdrukkelijk is afgesproken en schriftelijk is vastgelegd.
4.4.
Vaststaat dat het convenant er nooit is gekomen. [gedaagde] heeft – onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:2049) – betoogd dat dit betekent dat er in het geheel geen overeenkomst tussen [eiser 1] en [naam overledene] tot stand is gekomen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 december 2013 overwogen dat partijen in een mediationtraject aan een tijdens de mediation gemaakte afspraak
in beginselniet het vertrouwen mogen ontlenen dat die afspraak hen na beëindiging van de mediation juridisch blijft binden, zolang niet is voldaan aan de daartoe in de mediationovereenkomst overeengekomen vormvoorschriften. De achtergrond hiervan is, aldus de Hoge Raad, dat mediation een niet verplichtend en vrijblijvend karakter heeft, dat meebrengt dat partijen van door hen gedane voorstellen, standpunten, mededelingen of toezeggingen kunnen terugkomen, zodat zij geen bindende afspraak hebben bereikt en vastgelegd op de wijze als in de mediationovereenkomst bepaald.
4.5.
Uit de correspondentie tussen [naam overledene] , [eiser 1] en de mediator (zie rechtsoverwegingen 2.3 tot en met 2.8) kan worden afgeleid dat tijdens de mediation tussen [naam overledene] en [eiser 1] is afgesproken dat [eiser 1] in de woning mocht blijven wonen totdat [eiser 3] haar middelbare schooldiploma heeft behaald, dat [naam overledene] de vaste lasten van de woning zou blijven voldoen tot het moment van verkoop, dat hij tevens een bedrag van
€ 650,- per maand aan [eiser 1] zou betalen en dat [eiser 1] de helft van de overwaarde van de woning zou ontvangen na verkoop. Uit de e-mail van [naam overledene] van 21 december 2016 kan worden afgeleid dat de reden voor het niet vastleggen van deze afspraken in een (schriftelijk) convenant is dat hij dit niet (meer) nodig vond. De mediator bevestigt in zijn e-mail van 30 december 2016 dat [naam overledene] heeft aangegeven dat hij “
zoals altijd goed is voor zijn woord” en dat hij geen behoefte heeft aan verdere vastlegging. Een redelijke uitleg van artikel 3.3 van de mediationovereenkomst brengt in dit geval met zich dat [naam overledene] gebonden was aan de gemaakte afspraken, ondanks dat er geen convenant tot stand was gekomen. [eiser 1] c.s. heeft ook gesteld dat [naam overledene] de gemaakte afspraken na beëindiging van de mediation is nagekomen, hetgeen wordt bevestigd door [naam 3] in zijn schriftelijke verklaring van 26 november 2018 (productie 21 bij conclusie van antwoord in reconventie). [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat aan deze verklaring geen waarde moet worden gehecht. [gedaagde] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat [naam overledene] zich aan zijn afspraken hield c.q. wilde houden. Hieruit kan worden afgeleid dat [naam overledene] zich gebonden achtte aan de toezeggingen die hij steeds heeft gedaan in het kader van de afwikkeling van de samenleving met [eiser 1] . Het is in deze zaak bovendien niet [naam overledene] die de gestelde afspraken betwist of daarop wil terugkomen maar [gedaagde] , die geen partij was bij de mediation. Gelet op al deze omstandigheden is er sprake van bindende afspraken tussen [naam overledene] en [eiser 1] , ondanks het ontbreken van een schriftelijk convenant. De subsidiaire stelling van [gedaagde] dat slechts sprake zou zijn van een aanbod van [naam overledene] en dat [eiser 1] dit aanbod niet zou hebben aanvaard, volgt niet uit de correspondentie van [naam overledene] , [eiser 1] en de mediator en is ook niet te rijmen met het feit dat [naam overledene] de afspraken ook na beëindiging van de mediation is nagekomen. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
4.6.
Hierna zullen de vorderingen van beide partijen worden besproken, met inachtneming van de afspraken die [naam overledene] en [eiser 1] hebben gemaakt.
De helft van de overwaarde van de woning en het legaat
4.7.
Op basis van de afspraken tussen [naam overledene] en [eiser 1] , komt aan [eiser 1] de helft van de overwaarde van de woning toe. [eiser 1] c.s. heeft gesteld dat de helft van de overwaarde € 137.500,- is, onder verwijzing naar het taxatierapport van 21 februari 2018. [gedaagde] heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit betekent dat [eiser 1] aanspraak heeft op het bedrag van € 137.500,-.
4.8.
[gedaagde] heeft betwist dat [eiser 1] aanspraak kan maken op én de helft van de overwaarde van de woning én het legaat, aangezien dit niet de bedoeling van [naam overledene] was. [gedaagde] heeft hiervoor gesteld dat het laatste testament van [naam overledene] , waarin het legaat van € 150.000,- is opgenomen, een tijdelijke regeling was, omdat er nog geen regeling met [eiser 1] was getroffen. [naam overledene] was van plan het testament weer te wijzigen en het legaat te schrappen na de verkoop van de woning en de afrekening van de helft van de overwaarde met [eiser 1] , aldus [gedaagde] .
4.9.
Zoals hiervoor overwogen, zijn er bindende afspraken tussen [naam overledene] en [eiser 1] gemaakt over de betaling van de helft van de overwaarde aan [eiser 1] . Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat deze afspraken te niet zijn gegaan door het latere testament van [naam overledene] , waarin het legaat is opgenomen.
4.10.
[gedaagde] heeft gesteld dat het testament, en meer in het bijzonder de bepaling over het legaat, anders moet worden uitgelegd dan uit de bewoordingen daarvan volgt. Bij de uitleg van een testament moet op grond van artikel 4:46 BW worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Daden of verklaringen van de erflater buiten het testament mogen slechts dan voor uitleg worden gebruikt, als het testament zonder deze daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft.
4.11.
In deze zaak is voor de uitleg van wat [naam overledene] heeft bedoeld ten aanzien van het legaat het volgende van belang. Het testament is op 28 juli 2017 bij de notaris gepasseerd, slechts één maand voor het overlijden van [naam overledene] . Uit de door [gedaagde] overgelegde verklaringen van [naam 4] (productie 15), [naam 5] (productie 16) en [naam 6] (productie 11) kan worden afgeleid dat [naam overledene] zijn ongenoegen heeft geuit over de gang van zaken tijdens de mediation en over de afloop daarvan. Desalniettemin is [naam overledene] , zoals hiervoor is vastgesteld, de afspraken die tijdens de mediation zijn gemaakt nagekomen en heeft hij na de beëindiging van de mediation nog een nieuw testament opgesteld, waarin hij een legaat aan [eiser 1] heeft opgenomen. Voor zover uit de overgelegde verklaringen al kan worden afgeleid dat [naam overledene] het voornemen heeft geuit om wederom een nieuw testament op te maken, waarin [eiser 1] in het geheel niet meer zou worden opgenomen, kunnen verklaringen van de erflater buiten het testament alleen worden gebruikt voor uitleg, als het testament zonder deze verklaringen geen duidelijke zin heeft (artikel 4:46 lid 2 BW). Van dit laatste is geen sprake. Hier komt bij dat [naam overledene] het aandeel van [eiser 1] in zijn nalatenschap al substantieel had beperkt in zijn nieuwe testament ten opzichte van het voorlaatste testament van 19 februari 2016 (productie 20 van [eiser 1] c.s.), waarin zij nog was opgenomen als erfgename voor een derde deel. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om het testament van [naam overledene] aldus uit te leggen dat [eiser 1] geen recht heeft op het hierin opgenomen legaat, voor zover zij ook aanspraak had op de helft van de overwaarde van de woning.
4.12.
In het testament is opgenomen dat het legaat van € 150.000,- dient te worden afgegeven aan [eiser 1] binnen zes maanden na het overlijden van [naam overledene] . Dit is niet gebeurd, zodat de erfgenamen na het verstrijken van de zes maanden de wettelijke rente over dit bedrag aan [eiser 1] verschuldigd zijn. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, was voor opschorting van de uitkering van het legaat geen grond, zodat het verweer van [gedaagde] op dit punt wordt verworpen.
Het gebruiksrecht van de woning
4.13.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser 1] c.s. het gebruiksrecht van de woning behoudt totdat [eiser 3] haar schooldiploma heeft behaald en uiterlijk tot en met 31 augustus 2019, zodat de in conventie gevorderde verklaring voor recht op dit punt op deze manier zal worden toegewezen.
De aan de woning verbonden lasten en de maandelijkse uitkering van € 650,-
4.14.
[eiser 1] c.s. heeft gevorderd voor recht te verklaren dat alle aan de woning verbonden lasten ten laste van de nalatenschap komen, evenals de overeengekomen maandelijkse betalingen van € 650,-. [naam overledene] heeft zich jegens [eiser 1] verbonden de vaste lasten van de woning te voldoen, tot het moment dat de woning was verkocht, en [eiser 1] een bedrag van € 650,- per maand te betalen tot haar 65e. Deze betalingen moeten worden beschouwd als (partner)alimentatie, gelet ook op de inhoud van het verslag van het gesprek van 12 april 2016 en de brief van de mediator van 7 december 2016 waarin steeds wordt gesproken over (partner)alimentatie. Het betoog van [eiser 1] c.s. dat de maandelijkse betalingen moeten worden beschouwd als een vorm van lijfrente, wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen, aangezien [eiser 1] c.s. op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat partijen dit, in afwijking van hetgeen de mediator heeft geschreven, hebben bedoeld. Alimentatieverplichtingen eindigen als de alimentatieplichtige, [naam overledene] in dit geval, komt te overlijden. [eiser 1] heeft dan ook geen aanspraak op betaling van de vaste lasten van de woning en het bedrag van € 650,- per maand vanaf het moment van het overlijden van [naam overledene] . De gevorderde verklaringen voor recht op dit punt worden daarom afgewezen.
De auto (Volkswagen Up, [kentekennummer] )
4.15.
[eiser 1] c.s. heeft een verklaring voor recht gevorderd dat [eiser 1] ten laste van de nalatenschap het gebruiksrecht heeft van de auto. De auto is eigendom van [naam bedrijf] en is tot op heden feitelijk in gebruik bij [eiser 1] . Formeel is juist dat deze onderneming geen partij is bij de onderhavige procedure, zoals [gedaagde] heeft betoogd, maar de aandeelhouders van de onderneming – [eiser 2] , [eiser 3] en [gedaagde] in hun hoedanigheid als erven – zijn wel allemaal betrokken in deze procedure. Dit is aanleiding om de gevorderde verklaring voor recht toch toe te wijzen, zodat de situatie zoals deze nu bestaat, wordt gehandhaafd. Wat er verder met de auto moet gebeuren, kan aan de orde komen in het kader van de verdeling van de nalatenschap.
Het regresrecht
4.16.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser 1] op grond van de door haar overgelegde polis levensverzekering is aan te merken als begunstigde van deze verzekering en daarom rechthebbende is van de uitkering van deze verzekering. De verzekeringsmaatschappij heeft het bedrag van € 47.987,- aan de bank, als pandhouder, betaald. Met dit bedrag is een gedeelte van de hypothecaire lening voor de woning afgelost. Aangezien de woning tot de nalatenschap behoort, komt de hypotheekschuld voor rekening van de erfgenamen en heeft [eiser 1] aldus een nalatenschapsschuld voldaan. Zij heeft daarom een recht van regres op de erfgenamen voor het bedrag van de hierover kan worden toegewezen.
4.17.
[gedaagde] heeft gesteld dat de premies van de levensverzekering door erflater zijn betaald, in tegenstelling tot wat op de polis staat vermeld, zodat de betaalde premies op de vordering van [eiser 1] in mindering moeten worden gebracht. Voor zover [naam overledene] de premies voor de levensverzekering heeft voldaan, in plaats van [eiser 1] , maakt dit nog niet dat [eiser 1] gehouden is deze premies aan de erfgenamen te vergoeden. [gedaagde] heeft hiervoor geen grondslag gesteld. De door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook afgewezen.
Het fotografisch kunstwerk “ [naam kunstwerk] ” van Lenny Oosterwijk
4.18.
[eiser 1] c.s. heeft gevorderd het – abusievelijk door haar als schilderij betitelde – fotografisch kunstwerk “ [naam kunstwerk] ” (hierna: het kunstwerk) toe te delen aan [eiser 3] en [gedaagde] heeft gevorderd het kunstwerk aan haar toe te delen. Vooropgesteld wordt dat de beslissing over de verdeling moet worden genomen met toepassing van artikel 3:185 BW. Dit artikel geeft de rechter de bevoegdheid om op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling van de gemeenschap vast te stellen als de deelgenoten het over deze verdeling niet eens kunnen worden. De rechter dient daarbij rekening te houden met de belangen van partijen en het algemeen belang.
4.19.
Partijen zijn het erover eens dat onderdeel van het kunstwerk vormt een flesje met Maaswater.
4.20.
Buiten kijf staat dat het kunstwerk zowel voor [eiser 3] als voor [gedaagde] een grote emotionele waarde vertegenwoordigt, vanwege hun beider band met [naam overledene] . Het kunstwerk kan echter maar aan één van de twee worden toegedeeld. Partijen hebben zich over en weer (deels grievend) over elkaar uitgelaten, zodat dit niet doorslaggevend is voor het oordeel aan wie het kunstwerk zal worden toegedeeld. [gedaagde] heeft het kunstwerk, zoals zij heeft onderbouwd, samen met [naam overledene] gekocht. [eiser 2] en [eiser 3] hebben daar tegenover het merendeel van de inventaris van het appartement van [naam overledene] ontvangen en meer in het bijzonder diverse kunstwerken die daar hingen (twee tekeningen, een foto van Rob Scholte en twee schilderen die [naam overledene] heeft gemaakt). Om deze redenen zal het kunstwerk worden toegedeeld aan [gedaagde] . [eiser 1] c.s. zal moeten gehengen en gedogen dat het aan [gedaagde] ter hand wordt gesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan een dwangsom te verbinden. Het kunstwerk bevindt zich immers bij de heer [naam 6] , die steeds is opgetreden als belangenbehartiger van [gedaagde] , zodat de verwachting bestaat dat het kunstwerk zonder verdere problemen aan [gedaagde] zal kunnen worden overhandigd.
4.21.
[gedaagde] heeft zelf naar voren gebracht dat toedeling aan haar van het kunstwerk dient te geschieden tegen inbreng van de waarde ervan. Die inbreng vormt geen onderdeel van het petitum, terwijl de rechtbank bovendien geen inzicht heeft in de huidige waarde van het kunstwerk. De rechtbank gaat er daarom van uit dat partijen onderling zullen (trachten te) bepalen wat de waarde is die [gedaagde] moet inbrengen.
De proceskosten
4.22.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring
4.23.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de in conventie gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, vanwege het restitutierisico. De toewijsbare verklaringen voor recht zullen niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat deze zich hier naar hun aard niet voor lenen (zie ook HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1815). Hetzelfde geldt voor het bepalen van de helft van de overwaarde op een bedrag van € 137.500,-, aangezien dit geen executoriale titel voor [eiser 1] c.s. oplevert.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser 1] buiten bezwaar van de nalatenschap het recht van gebruik van de woning aan de [adres] in ( [postcode] ) Rotterdam heeft, totdat [eiser 3] haar opleiding aan het gymnasium heeft afgerond, doch uiterlijk tot 31 augustus 2019;
5.2.
verklaart voor recht dat aan [eiser 1] , ten laste van de nalatenschap, uit hoofde van het door [naam overledene] bij testament van 28 juli 2017 gemaakte legaat toekomt een bedrag van
€ 150.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2018 tot de dag van algehele betaling;
5.3.
verklaart voor recht dat aan [eiser 1] , ten laste van de nalatenschap, uit hoofde van een regresrecht toekomt een bedrag van € 47.987,-, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 maart 2018 tot de dag van algehele betaling;
in conventie
5.4.
verklaart voor recht dat ten laste van de nalatenschap van [naam overledene] aan [eiser 1] toekomt de helft van de overwaarde van de woning aan de [adres] in ( [postcode] ) Rotterdam en stelt dit bedrag vast op € 137.500,-;
5.5.
verklaart voor recht dat [eiser 1] ten laste van de nalatenschap van [naam overledene] het gebruiksrecht heeft van de auto (Volkswagen Up met kenteken [kentekennummer] ), in eigendom bij [naam bedrijf] ;
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.8.
stelt de verdeling van het tot de nalatenschap van erflater behorende kunstwerk “ [naam kunstwerk] ” (inclusief het bijbehorende flesje Maaswater) uit de serie Heraclitus van de kunstenaar Lenny Oosterwijk vast door dit toe te delen aan [eiseres] en veroordeelt [verweerster 1] c.s. tot het gehengen en gedogen dat dit kunstwerk in goede staat aan Vergeer ter hand wordt gesteld;
5.9.
verklaart dit vonnis wat betreft onderdeel 5.8 uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.11.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2019.