In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zorgaanbieder en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zaak betreft een incident waarbij een patiënt uit zijn ziekenhuisbed viel, wat leidde tot een hersteloperatie aan het jukbeen. De rechtbank oordeelde dat deze val een calamiteit was in de zin van de Kwaliteitswet zorginstellingen (Kwzi) en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), die onverwijld gemeld had moeten worden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. De zorgaanbieder had een bestuurlijke boete van € 16.750 opgelegd gekregen wegens het niet melden van deze calamiteit. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een ernstig schadelijk gevolg, ook al was er geen blijvend letsel. De rechtbank oordeelde dat de zorgaanbieder niet voldoende had gehandeld in overeenstemming met de meldplicht en dat er een redelijk handelend arts had moeten begrijpen dat de situatie als calamiteit gekwalificeerd moest worden. Echter, de rechtbank erkende ook dat er verminderde verwijtbaarheid was vanwege de onduidelijkheid rondom de meldplicht en de transparantie die de zorgaanbieder had betracht naar de patiënt en zijn familie. Uiteindelijk werd de boete verlaagd tot € 8.375.