ECLI:NL:RBROT:2019:3120

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
ROT 18/4507
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen openbaarmaking documenten op grond van de Wob; niet-ontvankelijk wegens ontbreken belang

In deze zaak heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank Rotterdam heeft op 23 april 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres ongegrond is verklaard. Eiseres had verzocht om openbaarmaking van informatie over raamovereenkomsten tussen haar en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Het primaire besluit van de minister, dat deels openbaarmaking toestond en deels weigerde, werd door eiseres bestreden. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij schade had geleden door de openbaarmaking van de documenten. De rechtbank stelde vast dat de documenten inmiddels openbaar waren gemaakt en dat het belang van eiseres enkel bestond uit mogelijke schade die zij had geleden. Eiseres voerde aan dat zij reputatieschade had geleden door een krantenartikel dat gebaseerd was op de openbaar gemaakte documenten, maar de rechtbank vond deze claim onvoldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat er geen belang was bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. De uitspraak benadrukt dat de Wob geen grondslag biedt voor het beperken van openbaarmaking aan enkel de verzoeker.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/4507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. I.V. Hermans,
en

de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder,

gemachtigde: mr. M.A. van Werkhoven.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van [verzoeker] (verzoeker) om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) deels toegewezen en deels afgewezen.
Bij besluit van 13 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, [naam] en mr. M. Muller. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 14 juni 2017 heeft verzoeker verweerder verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van informatie over (de totstandkoming van) de raamovereenkomsten en andere mogelijke overeenkomsten tussen verweerder en eiseres vanaf 2008. Verweerder heeft de gevraagde informatie bij het primaire besluit gedeeltelijk openbaar gemaakt voor zover hierop de Wob van toepassing is. De documenten waarop volgens verweerder de Aanbestedingswet (Aw) van toepassing is, heeft verweerder bij dit besluit grotendeels niet openbaar gemaakt. Verweerder heeft bij dit besluit diverse documenten uitgesteld verstrekt. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 30 maart 2018 het verzoek van eiseres tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Verweerder heeft op 5 april 2018 de documenten waarop uitgestelde verstrekking was toegepast openbaar gemaakt.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hem niet is gebleken dat eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar.
3. Eiseres voert aan dat zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Eiseres stelt dat zij door de openbaarmaking van de betreffende documenten schade heeft geleden. Eiseres verwijst hiervoor naar het artikel in NRC Handelsblad van [datum] met als kop “
[naam kop krantenartikel] ”.Dit artikel is volgens eiseres gebaseerd op de openbaar gemaakte documenten.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:323), ontbreekt belang bij een bezwaar of beroep als dat enkel is ingesteld om een principiële uitspraak over een besluit te verkrijgen. Gelet op bijvoorbeeld de uitspraak van 11 november 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK2900) kan belang bij een bezwaar of beroep onder meer bestaan als wordt gesteld dat schade is geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming en dergelijke schade tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt.
5.1
De rechtbank stelt vast dat de betreffende documenten inmiddels openbaar zijn gemaakt. Nu dit naar zijn aard niet meer ongedaan kan worden gemaakt, kan het belang van eiseres naar het oordeel van de rechtbank slechts bestaan uit mogelijke schade die zij als gevolg van de openbaarmaking heeft geleden.
5.2
De rechtbank is het met eiseres eens dat het aannemelijk is dat het hiervoor genoemde krantenartikel ten minste voor een deel is gebaseerd op de documenten die verweerder naar aanleiding van het Wob-verzoek van verzoeker openbaar heeft gemaakt. Uit de e-mail van de journalist van 16 mei 2018 volgt immers dat hij de betreffende documenten voor het artikel heeft gebruikt in aanvulling op informatie die hij eerder van verzoeker had gekregen.
5.3
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van de openbaarmaking schade heeft geleden. Eiseres stelt dat zij naar aanleiding van het krantenartikel reputatieschade heeft geleden en vragen heeft gekregen van mogelijke opdrachtgevers. Daarnaast stelt eiseres dat zij in aanbestedingstrajecten nadelige gevolgen van het artikel kan ondervinden in verband met de uitsluitingsgrond ‘Past Performance’. [naam] heeft op de zitting verklaard dat hij denkt dat het artikel heeft meegespeeld en kan meespelen bij de beslissing van mogelijke opdrachtgevers en aanbesteders om opdrachten niet aan eiseres te gunnen. Hij kan dit naar eigen zeggen echter niet hard maken. Mogelijke opdrachtgevers en aanbesteders zullen volgens hem namelijk nooit toegeven dat zij een aanbod van eiseres vanwege het artikel hebben afgewezen.
5.4
De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor eiseres niet prettig is dat haar naam in een nadelige context in een krantenartikel is genoemd. De rechtbank is het echter met verweerder eens dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door de openbaarmaking van de betreffende documenten schade heeft geleden. De nadelige gevolgen van het krantenartikel die eiseres naar voren heeft gebracht, zijn daarvoor onvoldoende onderbouwd met controleerbare gegevens. Dit betekent dat de beroepsgrond niet slaagt.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat haar belang er deels in is gelegen dat de op dit moment alleen aan verzoeker verstrekte documenten in verband met toekomstige aanbestedingen niet zullen worden gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Wob biedt namelijk geen grondslag voor openbaarmaking van informatie aan enkel de verzoeker daarvan. Zoals ook volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4135), kan immers toepassing van de Wob uitsluitend tot openbaarmaking aan een ieder leiden. Eiseres kan daarom aan haar wens dat de documenten niet worden gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl geen belang ontlenen.
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Hielkema, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.