201504383/1/A2.
Datum uitspraak: 10 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
gemeente Bussum (hierna: de gemeente) en het college van burgemeester en wethouders van Bussum (hierna: B&W),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 april 2015 in zaak nr. 13/5178 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college)
en
B&W en de gemeente.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2013 heeft het college het subsidieplafond voor de Brede Doeluitkering kleine infrastructuur Noord-Holland (hierna: BDU kleine infrastructuur) voor de regio Gooi- en Vechtstreek voor het jaar 2013 vastgesteld.
Bij besluit van 4 juni 2013 heeft het college de door B&W gevraagde subsidie voor het project Herinrichting Spijkerstraat en omgeving geweigerd en de aanvraag voor dit project op de reservelijst geplaatst.
Bij besluit van 11 november 2013 heeft het college het door B&W en de gemeente tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 12 februari 2014 heeft het college de gevraagde subsidie alsnog verleend.
Bij uitspraak van 21 april 2015 heeft de rechtbank het door de gemeente en B&W tegen het besluit van 11 november 2013 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben B&W en de gemeente hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2015, waar de gemeente en B&W, vertegenwoordigd door mr. H. Doornhof, advocaat te Amsterdam, en B.H. Berends, werkzaam bij de gemeente, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.D. van der Veen, R. Postma en J.J.A. Bos, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Aanleiding van de zaak
Het college ontvangt jaarlijks van het Rijk een brede doeluitkering voor de voorbereiding en de uitvoering van het provinciaal verkeer- en vervoerbeleid (artikel 2, eerste lid, van de Wet BDU verkeer en vervoer). Het college kan een deel van deze uitkering aan een in de provincie gelegen gemeente verstrekken als subsidie voor de kosten van de uitvoering van het gemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid (artikel 2, tweede lid, van de Wet BDU verkeer en vervoer). Hiervoor stelt het college per regio een subsidieplafond vast (artikel 7 van de Uitvoeringsregeling subsidie BDU kleine infrastructuur Noord-Holland 2012, hierna: de Uitvoeringsregeling). Wanneer de som van de met de subsidieaanvragen gemoeide bedragen het subsidieplafond overschrijdt, dient het college de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen te rangschikken op een prioriteringslijst per regio. De volgorde op deze lijst is bepalend voor het toewijzen van de subsidieaanvragen (artikel 12, eerste en derde lid, van de Uitvoeringsregeling). Aanvragen die door het bereiken van het subsidieplafond niet kunnen worden toegewezen, worden op een reservelijst geplaatst en komen bij voldoende vrijval van middelen alsnog voor subsidie in aanmerking (artikel 12, vijfde lid).
Het college heeft het subsidieplafond voor de regio Gooi- en Vechtstreek voor het jaar 2013 vastgesteld op € 4.300.200,00. Op de prioriteringslijst zijn negentien subsidieaanvragen geplaatst. In verband met het bereiken van het subsidieplafond zijn de eerste vijftien subsidieaanvragen gehonoreerd. Het project Herinrichting Spijkerstraat e.o. stond op de zestiende plaats en is daarom op de reservelijst geplaatst.
B&W en de gemeente hebben tegen zowel de vaststelling van het subsidieplafond als tegen de afwijzing van de subsidieaanvraag rechtsmiddelen aangewend. Zij menen dat het subsidieplafond voor de BDU kleine infrastructuur € 400.000,00 hoger had moeten zijn. Op de prioriteringslijst is te zien dat het college voor dat bedrag een reservering ten laste van de voor de BDU kleine infrastructuur beschikbare middelen heeft gemaakt, zodat de omrijkosten van vervoerder Connexxion, die het gevolg zijn van gemeentelijke wegwerkzaamheden, kunnen worden vergoed. Een dergelijke reservering is volgens B&W en de gemeente in strijd met de Wet BDU verkeer en vervoer, zodat het bedrag van € 400.000,00 ten gunste van de BDU kleine infrastructuur had moeten worden gebracht. In dat geval was het project Herinrichting Spijkerstraat e.o. ook voor subsidie in aanmerking gekomen.
Na een vrijval van middelen heeft het college alsnog subsidie voor dat project verleend.
2. De uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft geoordeeld dat B&W en de gemeente geen belang bij een beslissing op het door hen ingestelde beroep hebben, nu de gevraagde subsidie alsnog is verleend.
3. Het hoger beroep
B&W en de gemeente zijn het met die uitspraak niet eens. Het beroep tegen de vaststelling van het subsidieplafond is volgens hen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, nu zij, gelet op uitspraak van de Afdeling van 3 januari 2007 in zaak nr. 200606029/1, als belanghebbenden bij dat besluit moeten worden aangemerkt. Ook het beroep tegen de afwijzing van de subsidieaanvraag is volgens hen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat het een terugkerend besluit betreft en daarom aannemelijk is dat de rechtsvraag naar de toelaatbaarheid van het verdisconteren van omrijkosten in de BDU kleine infrastructuur zich in de toekomst zal herhalen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
In de door B&W en de gemeente genoemde uitspraak heeft de Afdeling uiteengezet onder welke voorwaarden een subsidieaanvrager belanghebbende is bij een besluit tot vaststelling van een subsidieplafond. Dat B&W en de gemeente, naar zij stellen, aan die voorwaarden voldoen, betekent niet dat zij nog belang hebben bij een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het subsidieplafond, indien het college, zoals in dit geval, de gevraagde subsidie na een vrijval van middelen alsnog heeft verleend.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2004 in zaak nr. 200404708/1, kan geen uitspraak van de bestuursrechter worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan. Ter beoordeling staat derhalve of B&W en de gemeente procesbelang kunnen ontlenen aan de omstandigheid dat, naar zij stellen, de besluiten zich in de toekomst zullen herhalen. Dat zal alleen het geval zijn, indien het college ook in de toekomst een reservering ten behoeve van omrijkosten maakt, de gemeente wederom een subsidieaanvraag indient, die ook dan op een plaats op de prioriteitenlijst wordt gerangschikt die door het bereiken van het subsidieplafond niet voor subsidie in aanmerking komt en zich tevens de situatie voordoet dat de subsidie had kunnen worden verleend als geen reservering ten behoeve van omrijkosten zou zijn gemaakt. Dat deze combinatie van omstandigheden zich in de toekomst wederom zal voordoen, is zodanig onzeker dat daaraan niet een procesbelang kan worden ontleend. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat bedoelde herhaling in 2014 en 2015 niet heeft plaatsgevonden.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Borman w.g. Krokké
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2016
686.