ECLI:NL:RBROT:2019:3109

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
ROT 18/1006
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake persoonsgebonden budget onder de Jeugdwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die ADHD heeft en licht verstandelijk beperkt is, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis. Eiser, wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. W.C. de Jonge, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 7 december 2017, waarin zijn aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van de moeder van eiser voor een pgb voor begeleiding door de vader van eiser is afgewezen, omdat deze zorg niet adequaat zou zijn. In plaats daarvan is er een voorziening toegekend voor opvoedondersteuning door een organisatie met specifieke kennis van licht verstandelijke beperkingen.

Tijdens de zitting op 21 maart 2019 zijn eiser, zijn moeder en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de gemeente zich wel liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft vervolgens overwogen of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. Volgens de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is er pas sprake van procesbelang als het resultaat van het beroep daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis heeft voor de indiener. De rechtbank concludeert dat de indicatieperiode voor de verstrekte voorziening is verstreken en dat eiser niet kan aantonen dat hij tijdens deze periode begeleiding heeft ingekocht. Hierdoor kan hij met zijn beroep niet in een financieel gunstiger positie komen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen actueel procesbelang is, omdat eiser inmiddels een nieuwe voorziening op grond van de Jeugdwet is toegekend, waartegen hij niet heeft geprotesteerd. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, zonder in te gaan op de inhoudelijke beroepsgronden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/1006

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 april 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats eiser] , eiser, wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder,
[naam moeder] ,
gemachtigde: mr. W.C. de Jonge,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis, verweerder,
gemachtigde: mr. N. Doran.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 december 2017 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Eiser, de moeder van eiser en de gemachtigde van eiser zijn, zonder bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft ADHD en is licht verstandelijk beperkt. Hij ontving op grond van de Wet op de jeugdzorg een persoonsgebonden budget (pgb).
1.2.
Per 1 januari 2015 is als gevolg van de inwerkingtreding van de Jeugdwet (Jw) de verantwoordelijkheid voor jeugdhulp en bijbehorende pgb’s overgeheveld naar de gemeente.
2. Bij besluit van 29 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van de moeder van eiser voor een pgb informeel voor individuele begeleiding voor 2 uur per dag door eisers vader afgewezen, omdat uit onderzoek duidelijk is geworden dat het verlenen van de zorg door de vader of een persoon uit het sociaal netwerk niet adequaat is. Op basis van het begeleidingsplan wordt een voorziening toegekend voor het inzetten van opvoedondersteuning door een organisatie met specifieke kennis van een licht verstandelijke beperking. In verband hiermee is eiser van 1 maart 2017 tot 1 maart 2018 geïndiceerd voor Behandeling gezin IOG jeugd (3 uur per week; 156 uur in totaal), in de vorm van zorg in natura (zorgaanbieder ASVZ).
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
4. Eiser stelt – samengevat – dat opvoedondersteuning niets toevoegt. De ouders krijgen professionele hulp en begeleiding via school en de behandelend sector. Eiser vroeg om begeleiding en niet om opvoedkundige hulp. Eiser bestrijdt dat het uitgangspunt van de Jw is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt.
5.1.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2600) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of indienen van beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
5.2.
De indicatieperiode voor de verstrekte voorziening is verstreken. Op basis van de beschikbare gegevens kan niet worden vastgesteld dat eiser tijdens deze periode begeleiding heeft ingekocht, zodat hij met zijn beroep niet in een financieel gunstiger positie kan komen te verkeren.
5.3.
De omstandigheid dat schade is geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming kan volgens rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4071), tot het oordeel leiden dat sprake is van een actueel procesbelang. Daarvoor is noodzakelijk dat de schade niet op voorhand onaannemelijk mag zijn. Daarvan is niet gebleken.
5.4.
Een procesbelang is ook niet gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel kan worden betrokken bij een toekomstige aanvraag voor vergelijkbare zorg, nu bij besluit van 4 oktober 2018 aan eiser voor de periode van 2 oktober 2018 tot 29 september 2019 een voorziening op grond van de Jw is toegekend en eiser daartegen niet is opgekomen.
6. Dit betekent dat het beroep van eiser wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Aan een beoordeling van de beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzitter, en mr. H. Bedee en
mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van J. Bijleveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 april 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.