4.1.Ingevolge het bepaalde in de artikelen 476a, 476b, 477a en 479a Rv en de daarop betrekking hebbende (vaste) jurisprudentie heeft het volgende te gelden:
- (476 (476a lid 1) De derde is verplicht binnen vier weken na het leggen van het beslag verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen.
- (476 (476a lid 2) De verklaring bevat:
de met redenen omklede opgave of hij al dan niet iets aan de geëxecuteerde verschuldigd is of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding zal worden, dan wel of hij al dan niet iets voor deze onder zich heeft;
de aard en het beloop van de door het beslag getroffen vorderingen en eventueel de tijdsbepalingen of voorwaarden die daaraan zijn verbonden;
een gespecificeerde opgave van de door het beslag getroffen zaken;
een opgave van eventuele andere, onder de derde-beslagenen ten laste van de geëxecuteerde liggende beslagen;
n opgave van de aan de derde-beslagenen bekende pandrechten die op door het beslag getroffen goederen rusten, met vermelding van de pandhouders;
de verdere gegevens die voor het vaststellen van de rechten van partijen dienstig mochten zijn.
- (476 (476b) De verklaring wordt gericht tot de deurwaarder die het beslag heeft gelegd of tot de advocaat die voor de beslaglegger optreedt en gaat zo veel mogelijk vergezeld van afschrift van tot staving dienende bescheiden.
Dit betekent niet dat deze derde in een betwistingsprocedure de bewijslast heeft.
De bewijslast berust bij de beslaglegger waar deze aanvoert dat - in weerwil van de verklaring - de derde wel degelijk een vordering heeft op de schuldenaar. Wel rust krachtens HR 13 februari 2009, NJ 2009/106 (Bos/Ontvanger) op deze derde - bij betwisting door de derde - een verzwaarde motiveringsplicht.
- (477 (477a lid 1 Rv) Indien de derde-beslagene in gebreke blijft verklaring te doen, wordt hij op vordering van de executant veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware hij daarvan zelf schuldenaar, onverminderd zijn verplichting tot vergoeding van de schade, zo daartoe gronden zijn. De derde-beslagene tegen wie deze vordering wordt ingesteld, wordt toegelaten alsnog een gerechtelijke verklaring te doen. De kosten die in dat geval nodeloos zijn veroorzaakt, worden voor zijn rekening gebracht.Een in rechte (alsnog) afgelegde verklaring die niet voldoet aan de eisen als bedoeld in de artikelen 476a lid 2 Rv en 476b Rv kan in haar gevolgen gelijk worden gesteld aan het geval dat in het geheel geen verklaring is afgelegd (ECLI:NL:RBGEL:2017:1271 en ECLI:NL:RBMNE:2017:1784). - (477 (477a lid 2 Rv) Indien de derde-beslagene wel een verklaring heeft afgelegd, is de executant bevoegd deze geheel of ten dele te betwisten dan wel aanvulling daarvan te eisen door de derde binnen twee maanden na zijn verklaring te dagvaarden tot het doen van gerechtelijke verklaring en tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling door de rechter aan de executant zal blijken toe te komen.
- (479 (479a lid 1 Rv) Ingeval een schuldeiser voor een vordering verhaal zoekt op een schuldenaar, die om niet of tegen een onevenredig lage vergoeding geregeld werkzaamheden of diensten voor een derde verricht - of vóór het beslag verrichtte - welker aard en omvang zodanig zijn, dat zij gewoonlijk slechts tegen betaling worden verricht, wordt ten behoeve van die schuldeiser aangenomen dat daarvoor een redelijke vergoeding verschuldigd is.
- (479 (479a lid 2 Rv) Bij de hier bedoelde beoordeling worden alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, in het bijzonder de aard van de verrichte werkzaamheden of diensten, de betrekkingen van verwantschap of van andere aard tussen de schuldenaar en de derde en de financiële draagkracht van deze laatste.