ECLI:NL:RBGEL:2017:1271

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
4995345 CV EXPL16-2450
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot afleggen van verklaring door derde-beslagene in het kader van executoriaal derdenbeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap GIBAC CHEMIE B.V. (eisende partij) en de besloten vennootschap HOGESLAG VLEESVERWERKING B.V. (gedaagde partij). De zaak betreft de verplichting van de derde-beslagene, Hogeslag Vleesverwerking, om een verklaring af te leggen zoals voorgeschreven in artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). GIBAC heeft gesteld dat Hogeslag Vleesverwerking niet aan deze verplichting heeft voldaan, wat heeft geleid tot een vordering tot betaling van een bedrag van € 32.803,99, waarvoor executoriaal derdenbeslag is gelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Hogeslag Vleesverwerking in verzuim is geweest door de verklaring niet tijdig af te leggen. Ondanks dat Hogeslag Vleesverwerking heeft geprobeerd een verklaring af te leggen, voldeed deze niet aan de wettelijke eisen, waardoor de rechtbank oordeelde dat de verklaring niet geldig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de situatie waarin een ongeldige verklaring is afgelegd gelijkgesteld moet worden met het niet afleggen van een verklaring. Dit leidde tot de conclusie dat Hogeslag Vleesverwerking veroordeeld moest worden tot betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd, inclusief wettelijke rente.

Daarnaast is Hogeslag Vleesverwerking ook veroordeeld in de proceskosten van GIBAC, die zijn vastgesteld op € 1.818,75. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Deze uitspraak benadrukt de strikte naleving van de wettelijke verplichtingen voor derde-beslagenen in het kader van executoriaal beslag.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: 4995345 CV EXPL16-2450
Grosse aan: eisende partij
Afschrift aan: gedaagde partij
Verzonden d.d.
vonnis van de kantonrechter d.d. 22 februari 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap GIBAC CHEMIE B.V.
gevestigd te Apeldoorn
eisende partij,
(rol)gemachtigde: mr. M. Blok,
tegen
de besloten vennootschap HOGESLAG VLEESVERWERKING B.V.,
gevestigd te Borculo (gemeente Berkelland),
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.G.M. van Zutphen.
Partijen worden hierna Gibac en Hogeslag Vleesverwerking genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
- het vonnis van 7 december 2016
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Gibac heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Hogeslag Vleesverwerking, als derde-beslagene, niet aan haar verplichting heeft voldaan tot het afleggen van een verklaring als bedoeld in artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit brengt volgens Gibac mee dat Hogelslag Vleesverwerking op grond van artikel 477a lid 1 moet worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor door Gibac ten laste van Hogeslag Vastgoed executoriaal derdenbeslag is gelegd. Het bedrag waarvoor dit beslag is gelegd beloopt € 32.803,99, zodat Gibac, na wijziging van eis, vergoeding van dit bedrag vordert, althans van € 33.026,28, te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening. Hogeslag Vleesverwerking heeft verweer gevoerd.
2.2.
Op grond van artikel 476a lid 1 Rv is de derde-beslagene verplicht “
zodra vier weken zijn verstreken” verklaring af te leggen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. De verplichting tot het afleggen van de verklaring ontstaat derhalve op grond van de wet na een termijn van vier weken na beslaglegging. Tussen partijen staat vast dat Gibac op 9 februari 2016 onder Hogeslag Vleesverwerking executoriaal (derden-)beslag heeft gelegd. Derhalve rust op Hogeslag Vleesverwerking vanaf 9 maart 2016 deze verklaringsplicht. In het algemeen mag worden aangenomen dat Hogeslag Vleesverwerking na het verstrijken van de termijn van vier weken een betrekkelijk korte termijn heeft - genoemd wordt wel één week (bijvoorbeeld zo L.P. Broekveldt, Derdenbeslag, p. 389) - om de verklaring af te leggen. Vast staat dat Hogeslag Vleesverwerking ook niet binnen deze termijn de verklaring heeft afgelegd. Voor het eventueel intreden van de sanctie van artikel 477a lid 1 Rv moet er sprake zijn van verzuim bij Hogeslag Vleesverwerking. Dat is hier het geval nu Gibac Hogeslag Vleesverwerking bij brief van 15 maart 2016 (overgelegd als productie 5 bij dagvaarding) heeft gesommeerd om onmiddellijk alsnog de verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv af te leggen. Vervolgens is Hogeslag Vleesverwerking bij aangetekende brief van 29 maart 2016 (productie 6 bij dagvaarding) nogmaals gesommeerd de verklaring af te leggen en wel binnen een termijn van drie dagen na dagtekening van de brief. Hogeslag Vleesverwerking heeft aan de sommaties niet voldaan, zodat zij in verzuim verkeert ten aanzien van de verplichting tot het afleggen van de verklaring.
2.3.
Hogeslag Vleesverwerking heeft gesteld dat zij per e-mail van 6 april 2016 (productie 1 bij conclusie van antwoord) bedoelde verklaring aan de deurwaarder heeft afgelegd. De tekst van deze e-mail luidt:

(…)
Door middel van deze mail willen wij reageren op het door uw gevraagde inzake dossier 15003493.
U moet bij Hogelslag Vastgoed B.V. zijn.
Hier is Hogeslag Vlees Verwerking B.V. gevestigd, alle bedrijfsmiddelen en zaken zijn verpand aan de bank.
Nog daargelaten dat die verklaring te laat is en geen zuivering van het verzuim oplevert, voldoet de verklaring in het geheel niet aan de eisen die de wet (artikel 476a lid 2 en 476b Rv) aan de vorm en inhoud van de verklaring stelt. Zo is de verklaring niet ondertekend en bevat het geen opgave van hetgeen Hogeslag Vleesverwerking al dan niet aan Hogeslag Vastgoed verschuldigd is of uit een reeds bestaande rechtsverhouding verschuldigd zal worden. Ook bevat het geen opgave van door het beslag getroffen zaken en/of vorderingen en van eventuele andere beslagen. Deze e-mail kan dus niet opgevat worden als een verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv.
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat Hogeslag Vleesverwerking in gebreke is gebleven met het doen van de verklaring. Daarmee staat vast dat Gibac recht en belang heeft bij het instellen van de vordering van artikel 477a Rv. Ingevolge de tweede volzin van artikel 477a lid 1 Rv kan de derde-beslagene aan de sanctie van artikel 477a lid 1 Rv (aansprakelijkheid voor het bedrag waarvoor het beslag is gelegd) ontsnappen door alsnog in de gerechtelijke procedure de verklaring te doen. Dit wordt ook wel aangeduid als de herkansing. Bij conclusie van antwoord heeft Hogeslag Vleesverwerking kennelijk van deze herkansing gebruik willen maken met de stelling (bij randnummer 5) dat zij uitdrukkelijk verklaart dat “
Hogeslag Vastgoed ten tijde van de beslaglegging geen vordering had op Hogeslag Vlees. Ook momenteel behoeft Hogeslag Vlees geen betalingen te doen aan Hogeslag Vastgoed.” Door Gibac is echter, terecht, gesteld dat deze verklaring onvoldoende is. Immers, ook voor de in rechte (alsnog) afgelegde verklaring geldt dat die in alle opzichten moet voldoen aan de in artikel 476a lid 2 en 476b Rv gestelde vereisten. De verklaring bij conclusie van antwoord is niet gedaan op de volgens artikel 476b Rv voorgeschreven wijze. Bovendien is zij niet met redenen omkleed en door bewijsmiddelen gestaafd. Gelet op de stellingen van Gibac had dat wel gemoeten, nu Gibac bijvoorbeeld heeft gewezen op een in de jaarrekening 2014 van Hogeslag Vleesverwerking vermelde huurverplichting van € 258.414,00 per jaar. Weliswaar heeft Hogeslag Vleesverwerking bij conclusie van dupliek op enkele punten opheldering willen geven over de rechtspositie van Hogeslag Vleesverwerking ten opzichte van andere tot de groep behorende vennootschappen, maar nog steeds voldoet zij niet aan alle eisen genoemd in de artikelen 476a lid 2 en 476b Rv. Zo is de verklaring niet door Hogeslag Vleesverwerking gedagtekend en ondertekend en is de verklaring niet met voldoende redenen omkleed en ondersteund met schriftelijke bewijsstukken. Ook is door Hogeslag Vleesverwerking niet aangegeven van wie zij het bedrijfspand huurt. Bovendien gelden de stellingen die voor het eerst bij conclusie van dupliek worden aangevoerd als te laat om nog deel uit te kunnen maken van de verklaring.
2.5.
De situatie dat een gerechtelijke verklaring is afgelegd die niet voldoet aan de vereisten van de artikelen 476a lid 2 en 476b Rv moet in haar gevolgen gelijk gesteld worden met het geval dat in het geheel geen verklaring is afgelegd. Dat brengt mee, gelet op het bepaalde in artikel 477a lid 1 Rv, dat Hogeslag Vleesverwerking zal worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd, derhalve tot betaling van € 32.803,99. Over dit bedrag is Hogeslag Vleesverwerking wettelijke rente verschuldigd, die zal worden toegewezen zoals gevorderd.
2.6.
Hogeslag Vleesverwerking zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van Gibac worden veroordeeld. Deze kosten worden berekend op € 77,75 voor de kosten van het dagvaardingsexploot, € 941,00 voor het griffierecht en € 800,00 voor het salaris van de gemachtigde (2 punten × tarief € 400,00 per punt), derhalve in totaal
€ 1.818,75. De gevorderde wettelijke rente over deze proceskosten en de nakosten zijn eveneens toewijsbaar. De nakosten worden daarbij toegewezen tot een half punt van het toegewezen salaris met een maximum van € 100,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Hogeslag Vleesverwerking tot betaling aan Gibac van een bedrag van
€ 32.803,99 (tweeëndertigduizend achthonderdendrie euro en negenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 8 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt Hogeslag Vleesverwerking in de proceskosten van Gibac, tot op heden berekend op € 1.818,75, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien Hogeslag Vleesverwerking niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot betaling daarvan is overgegaan, alsmede vermeerderd met de nakosten berekend op € 100,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden met de explootkosten van betekening van het vonnis,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en uitgesproken op 22 februari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
PB/MF