Uitspraak
1.Het procesverloop
2.De verdere beoordeling
zodra vier weken zijn verstreken” verklaring af te leggen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. De verplichting tot het afleggen van de verklaring ontstaat derhalve op grond van de wet na een termijn van vier weken na beslaglegging. Tussen partijen staat vast dat Gibac op 9 februari 2016 onder Hogeslag Vleesverwerking executoriaal (derden-)beslag heeft gelegd. Derhalve rust op Hogeslag Vleesverwerking vanaf 9 maart 2016 deze verklaringsplicht. In het algemeen mag worden aangenomen dat Hogeslag Vleesverwerking na het verstrijken van de termijn van vier weken een betrekkelijk korte termijn heeft - genoemd wordt wel één week (bijvoorbeeld zo L.P. Broekveldt, Derdenbeslag, p. 389) - om de verklaring af te leggen. Vast staat dat Hogeslag Vleesverwerking ook niet binnen deze termijn de verklaring heeft afgelegd. Voor het eventueel intreden van de sanctie van artikel 477a lid 1 Rv moet er sprake zijn van verzuim bij Hogeslag Vleesverwerking. Dat is hier het geval nu Gibac Hogeslag Vleesverwerking bij brief van 15 maart 2016 (overgelegd als productie 5 bij dagvaarding) heeft gesommeerd om onmiddellijk alsnog de verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv af te leggen. Vervolgens is Hogeslag Vleesverwerking bij aangetekende brief van 29 maart 2016 (productie 6 bij dagvaarding) nogmaals gesommeerd de verklaring af te leggen en wel binnen een termijn van drie dagen na dagtekening van de brief. Hogeslag Vleesverwerking heeft aan de sommaties niet voldaan, zodat zij in verzuim verkeert ten aanzien van de verplichting tot het afleggen van de verklaring.
(…)
Hogeslag Vastgoed ten tijde van de beslaglegging geen vordering had op Hogeslag Vlees. Ook momenteel behoeft Hogeslag Vlees geen betalingen te doen aan Hogeslag Vastgoed.” Door Gibac is echter, terecht, gesteld dat deze verklaring onvoldoende is. Immers, ook voor de in rechte (alsnog) afgelegde verklaring geldt dat die in alle opzichten moet voldoen aan de in artikel 476a lid 2 en 476b Rv gestelde vereisten. De verklaring bij conclusie van antwoord is niet gedaan op de volgens artikel 476b Rv voorgeschreven wijze. Bovendien is zij niet met redenen omkleed en door bewijsmiddelen gestaafd. Gelet op de stellingen van Gibac had dat wel gemoeten, nu Gibac bijvoorbeeld heeft gewezen op een in de jaarrekening 2014 van Hogeslag Vleesverwerking vermelde huurverplichting van € 258.414,00 per jaar. Weliswaar heeft Hogeslag Vleesverwerking bij conclusie van dupliek op enkele punten opheldering willen geven over de rechtspositie van Hogeslag Vleesverwerking ten opzichte van andere tot de groep behorende vennootschappen, maar nog steeds voldoet zij niet aan alle eisen genoemd in de artikelen 476a lid 2 en 476b Rv. Zo is de verklaring niet door Hogeslag Vleesverwerking gedagtekend en ondertekend en is de verklaring niet met voldoende redenen omkleed en ondersteund met schriftelijke bewijsstukken. Ook is door Hogeslag Vleesverwerking niet aangegeven van wie zij het bedrijfspand huurt. Bovendien gelden de stellingen die voor het eerst bij conclusie van dupliek worden aangevoerd als te laat om nog deel uit te kunnen maken van de verklaring.