ECLI:NL:RBROT:2019:2041
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstandsuitkering op basis van ontvangen vergoeding wegens niet doorgaan dienstverband
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser ontving een bijstandsuitkering en had een arbeidsovereenkomst met de Rabobank, die echter niet doorging. De Rabobank heeft eiser een vergoeding betaald ter hoogte van twee keer het bruto maandsalaris uit coulance, omdat het dienstverband niet werd voortgezet. De verweerder, het college, heeft het recht op bijstand van eiser herzien en een bedrag van € 1.951,17 verrekend met de uitkering over de maanden juni, juli en augustus 2018. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar hij ging in beroep tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vergoeding die eiser van de Rabobank heeft ontvangen, moet worden aangemerkt als inkomen in de zin van de Participatiewet (Pw). De rechtbank oordeelt dat de vergoeding verband houdt met het niet voortzetten van het dienstverband en dat eiser deze vergoeding vrij kon besteden. Eiser voerde aan dat de vergoeding geen misgelopen inkomsten betrof, maar de rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aan te tonen dat de vergoeding een andere bestemming had. Aangezien eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd, concludeert de rechtbank dat de vergoeding tot de middelen van eiser moet worden gerekend.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.