ECLI:NL:CRVB:2016:4659
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering na ontslagvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin appellanten, die sinds 14 maart 2014 bijstand ontvingen, in geschil zijn met het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de herziening en terugvordering van hun bijstandsuitkering. Appellant 2 had zijn dienstverband met wederzijds goedvinden beëindigd en ontving een ontslagvergoeding van € 5.000,-. Het college heeft de bijstand van appellanten herzien en een bedrag van € 1.967,22 teruggevorderd, omdat het college van mening was dat de ontslagvergoeding als inkomen moest worden aangemerkt en dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door niet tijdig melding te maken van de ontvangen ontslagvergoeding.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de ontvangst van de ontslagvergoeding en de communicatie tussen appellanten en het college. De Raad oordeelt dat het college de ontslagvergoeding terecht heeft aangemerkt als inkomen en dat de herziening van de bijstand op goede gronden heeft plaatsgevonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar verbetert de gronden van de beslissing. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 2.976,- bedragen, en moet het college de griffierechten vergoeden.
De uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, met J.L. Meijer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 december 2016.