ECLI:NL:RBROT:2019:2013

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
ROT 18/3999
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een politieambtenaar wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een politieambtenaar tegen haar ontslag. De korpschef van politie had op 9 oktober 2017 besloten om de ambtenaar eervol te ontslaan wegens ongeschiktheid voor haar functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Dit besluit volgde op een reeks incidenten en gedragingen van de ambtenaar die in strijd waren met de normen en waarden van de politieorganisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ambtenaar, ondanks eerdere waarschuwingen en een herhaald betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek, niet in staat was om haar gedrag te verbeteren. De rechtbank oordeelde dat de korpschef bevoegd was om het ontslag te verlenen en dat de ambtenaar niet kon aantonen dat haar ziekte, die was ontstaan voor het ontslag, een belemmering vormde voor het ontslag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het ontslag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

zaaknummer: ROT 18/3999

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres] ,

gemachtigde: mr. ing. M.Th.M. Zusterzeel,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: mr. M.P. Hofkes.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit algemene rechtspositie politie (het Barp) per 17 november 2017 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor het door haar beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Subsidiair heeft verweerder eiseres eervol ontslag verleend op grond van het verlies van een vereiste voor de aanstelling als bedoeld in artikel 94, eerste lid, aanhef en onder a, van het Barp.
Bij besluit van 19 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en N. Snoep.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is op 1 november 1999 in dienst getreden bij de politie en werkte laatstelijk als Generalist tactische opsporing.
1.2.
Bij brief van 3 februari 2016 heeft verweerder aan eiseres een waarschuwing gegeven vanwege meerdere incidenten en gedragingen die zich tussen 2014 en januari 2016 hebben voorgedaan. Het betrof:
- het bevragen van politiesystemen voor privédoeleinden;
- de relatie van eiseres met [partner]), die strafrechtelijke antecedenten heeft;
- het aantreffen van een zakje wiet en een kleine hoeveelheid hasj bij de partner, in aanwezigheid van eiseres;
- het rondlopen van de partner in een dienstbroek van de politie;
- het in privétijd achtervolgen van een medeweggebruiker en daarbij verkeersovertredingen begaan;
- 15 meldingen op het adres van eiseres vanwege meerdere incidenten in de periode van 17 mei 2015 tot 10 augustus 2015;
- het belemmeren van politieambtenaren in de uitoefening van hun werkzaamheden naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld op het adres van eiseres op 9 oktober 2015.
Verweerder waarschuwde dat indien eiseres zich weer schuldig zou maken aan dit soort incidenten of hetzelfde gedrag zou vertonen, ontslag zou worden verleend. Tevens dient eiseres de relatie met de partner te beëindigen indien hij zich wederom schuldig maakt aan strafbare feiten of er aanwijzingen zijn dat hij zich in het criminele milieu begeeft. Een voortzetting van de relatie zal dan leiden tot ontslag.
1.3.
Verweerder heeft op 15 februari 2016 een herhaald betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek (BGO) aangevraagd bij de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten. Op 17 augustus 2016 is een negatief BGO-advies aan verweerder uitgebracht omdat eiseres het formulier opgave persoonlijke gegevens niet naar waarheid heeft ingevuld, in de relationele omgeving van eiseres risicofactoren zijn aangetroffen en gedragingen van eiseres zijn geconstateerd die strijdig zijn met de normen en waarden van de politieorganisatie. Bij besluit van 29 augustus 2016 is eiseres van het advies op de hoogte gesteld en is zij buiten functie gesteld. Het negatief advies bleef, na de zienswijze van eiseres, bij brief van 19 oktober 2016 gehandhaafd.
1.4.
Op 17 januari 2017 heeft verweerder het voornemen bekend gemaakt om eiseres te ontslaan. Nadat eiseres haar zienswijze hierop heeft gegeven, heeft verweerder het primaire besluit genomen. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit de volgende feiten ten grondslag gelegd:
- het belemmeren van politieambtenaren in de uitoefening van hun werkzaamheden en de bejegening daarbij bij de aanhouding van de partner op 10 augustus 2016;
- het voortzetten van de relatie met de partner terwijl die wordt vervolgd voor een strafbaar feit (zware mishandeling);
- het er niet op toezien dat de partner zich aan de afspraken houdt. Gebleken is dat de partner op 11 september 2016 weer in een trainingsbroek van de politie rondliep;
- de gedragingen van eiseres op 21 april 2017. Na een melding van geluidsoverlast ’s nachts op haar adres belemmerde eiseres politieambtenaren in de uitoefening van hun functie door te schreeuwen, te dreigen en een trappende beweging te maken bij haar aanhouding.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres een reële kans is geboden om haar houding en gedrag te verbeteren maar dat het haar ontbreekt aan de mentaliteit, eigenschappen en instelling die zijn vereist voor het op goede wijze vervullen van een functie bij de politie. Subsidiair is ontslag verleend wegens het ontbreken van een vereiste voor haar aanstelling. Gelet op artikel 94, tweede lid, van het Barp wordt het dienstverband beëindigd met ingang van 17 november 2017.
3. Eiseres voert aan dat zij vanaf 19 mei 2016 ziek was en ten tijde van haar ontslag nog steeds ziek was. Gelet hierop heeft zij op grond van artikel 39, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) recht op loondoorbetaling gedurende 78 weken vanaf 17 november 2017, de ingangsdatum van het ontslag.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
In artikel 39, eerste lid, van het Bbp is bepaald dat de gewezen ambtenaar die wegens ziekte, ontstaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag, niet zijnde een ontslag op grond van artikel 88a dan wel artikel 94, eerste lid, aanhef en onderdeel e of f, van het Barp nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, zolang hij ongeschikt tot werken is wegens ziekte, doch niet langer dan een tijdvak van ten hoogste 78 weken, aanspraak heeft op de doorbetaling van zijn bezoldiging.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep - de Raad - van 15 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3615) is de datum waarop de ambtenaar ziek is geworden bepalend. Dit betekent dat de verplichting tot doorbetaling van de bezoldiging 78 weken vanaf de datum dat eiseres ziek werd (19 mei 2016) doorliep, dus tot 17 november 2017.
4. Eiseres betoogt dat ze niet eerder dan 19 mei 2018 ontslagen mocht worden omdat een opzegverbod van twee jaar gold gerekend vanaf 19 mei 2016, de eerste ziektedag.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De omstandigheid dat eiseres ten tijde van het ontslag ziek was, verplichtte verweerder niet om het eventuele herstel af te wachten. Een ontslag op de grond bedoeld in artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp is naar het oordeel van de rechtbank niet ontoelaatbaar als de politieambtenaar ziek is. Bij samenloop van ontslaggronden heeft het bestuursorgaan keuzevrijheid. Wel moet de gehanteerde ontslaggrond voldoende worden onderbouwd. Of verweerder dat heeft gedaan, zal de rechtbank nu beoordelen.
5. Volgens eiseres was verweerder niet bevoegd haar met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp te ontslaan, omdat haar ziekte mede is veroorzaakt door de handelwijze van verweerder en verweerder niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht. Eiseres kon vanwege haar ziekte niet meer goed op incidenten reageren.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De stelling dat eiseres mede door toedoen van verweerder ziek is geworden, heeft zij niet onderbouwd. Aan eiseres is hulp aangeboden door de bedrijfsmaatschappelijk werker en zij is, na haar ziekmelding, ook begeleid door de bedrijfsarts. Uit het in beroep overgelegde huisartsenjournaal van 5 februari 2018 blijkt dat eiseres zich op 25 februari 2016 tot haar huisarts heeft gewend in verband met overbelasting en depressieve klachten en dat toen medicatie is voorgeschreven. In de periode van
31 augustus 2016 tot 5 oktober 2016 is zij een aantal keren gezien door de praktijkondersteuner GGZ van de huisarts. Verder blijkt uit de brief van de GZ-psycholoog van 1 februari 2018 dat eiseres op 14 oktober 2016 is doorverwezen door de huisarts en dat zij vanaf eind januari 2017 tot eind augustus 2017 onder behandeling is geweest voor stemmingsklachten die volgens eiseres verband hielden met de op non-actiefstelling. Hoewel hieruit blijkt dat eiseres kampte met psychische klachten en niet onaannemelijk is dat die van invloed zijn geweest op haar functioneren, is een duidelijke relatie tussen haar psychische klachten en de incidenten die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk gemaakt. Het had op de weg van eiseres gelegen om die relatie met medische gegevens of andere controleerbare informatie te onderbouwen. Dit heeft eiseres niet gedaan. Dat eiseres ziek was, neemt niet weg dat zij ambtenaar van politie bleef en zich daarnaar moest gedragen. Dat zij daartoe vanwege haar gezondheidssituatie niet in staat was en dat de haar verweten gebeurtenissen en gedragingen haar om die reden niet of in mindere mate toegerekend kunnen worden, heeft de rechtbank op grond van de beschikbare gegevens niet kunnen vaststellen.
6. Eiseres neemt het standpunt in dat er geen rekening is gehouden met de door haar aangevoerde feiten en omstandigheden rondom de aanhouding van haar partner op 10 augustus 2016. Eiseres heeft in dit verband gewezen op het arrest van het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch van 31 oktober 2018, waarbij haar partner wegens noodweer is vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling op 9 augustus 2016. Volgens eiseres is niet het stafrechtelijk verleden van de partner bepalend, maar of hiervan tijdig melding is gemaakt. Nu zij de relatie tijdig heeft gemeld en daar toen geen probleem van werd gemaakt, zijn haar integriteit en betrouwbaarheid nooit in het geding geweest. Verder voert eiseres aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd en dat er geen enkele aandacht is besteed aan wat zij heeft aangevoerd over de verschillende incidenten en haar rol daarbij.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Raad van 20 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926) moet de onbekwaamheid of ongeschiktheid van een ambtenaar - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn -worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen. De ambtenaar moet tijdig met zijn tekortkomingen zijn geconfronteerd en in de gelegenheid zijn gesteld om zijn functioneren te verbeteren; voor zover nodig dient hem daarbij begeleiding te worden geboden. Dit is slechts anders in een, als uitzonderlijk aan te merken, situatie waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn.
6.3.
Vast staat dat eiseres met de brief van 3 februari 2016 en in gesprekken op haar gedrag is aangesproken. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelegenheid gekregen om haar gedrag te verbeteren. Ook als de mishandeling op 9 augustus 2016 en het voortzetten van de relatie van eiseres met haar partner buiten beschouwing worden gelaten, blijft staan dat eiseres bij de aanhouding van haar partner op 10 augustus 2016 niet gelijk toegang heeft gegeven tot de woning, de politieagenten heeft belemmerd bij de aanhouding en hen grof heeft bejegend.
Eiseres betwist haar gedragingen en uitlatingen tijdens de aanhouding van haar partner op 10 augustus 2016 en tijdens haar eigen aanhouding op 21 april 2017 niet. Ze stelt deze echter in een ander licht en voert er verklaringen voor aan. Dat laat onverlet dat ze zich heeft gedragen zoals in de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van de aanhoudingen op 10 augustus 2016 en 21 april 2017 is neergelegd. De rechtbank ziet geen reden waarom verweerder niet zou mogen uitgaan van de juistheid van deze processen-verbaal. De uitingen van eiseres kunnen niet anders worden gekwalificeerd dan als schelden en de gedragingen als belemmeren van politieambtenaren in de uitoefening van hun werkzaamheden. Verweerder acht dergelijk gedrag terecht onverenigbaar met het ambt van eiseres. Van een politieambtenaar mag volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 27 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:755) worden verwacht dat zij ook buiten diensttijd met conflictueuze situaties weet om te gaan en te allen tijde de-escalerend optreedt. Eiseres heeft dit niet gedaan, integendeel. Dat eiseres zich bij de aanhouding op 21 april 2017 in een emotionele gemoedstoestand bevond omdat er volgens haar sprake was van pestmeldingen van een buurman, rechtvaardigt haar gedrag niet en maakt dit gedrag ook niet minder toerekenbaar. De rechtbank acht hierbij van belang dat het geen eenmalig ontoelaatbaar gedrag betreft, maar gedrag dat zich twee keer en niet heel kort na elkaar heeft voorgedaan. Zeker na de waarschuwing begin 2016 en de gebeurtenissen op 10 augustus 2016 had eiseres op 21 april 2017 beter moeten weten.
6.4
Het verwijt dat verweerder eiseres maakt van haar gedrag op 10 augustus 2016 en 21 april 2017 kan het bestreden besluit, mede gegeven de eerdere waarschuwing, naar het oordeel van de rechtbank dragen. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank daarom voldoende zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd, ook als een deel van de aan eiseres verweten gedragingen zou wegvallen.
7. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat verweerder bij de besluitvorming vooringenomen is geweest, de verwijten zijn gebaseerd op eenzijdig onderzoek en aannames en verweerder de intentie had om een einde te maken aan het dienstverband van eiseres, overweegt de rechtbank dat dit niet is gebleken. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiseres zorgvuldig te werk gegaan. Eiseres heeft eerst een waarschuwing gekregen en is in de gelegenheid gesteld haar houding en gedrag te verbeteren en in lijn te brengen met wat vereist is voor een goede functievervulling door een politieambtenaar.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres over een aantal jaren een houding en gedrag heeft laten zien die haar ongeschikt maken voor de uitoefening van haar functie. Verweerder was dus bevoegd om eiseres met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp te ontslaan. Van deze bevoegdheid heeft hij in redelijkheid gebruik kunnen maken.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen kan wat is aangevoerd over de subsidiaire ontslaggrond onbesproken blijven.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. B. van Velzen en
mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 14 maart 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.