ECLI:NL:RBROT:2019:1204

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
10/211050-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens twijfel aan betrouwbaarheid herkenning verbalisant in zaak van openlijke geweldpleging in vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 september 2018 op de openbare weg, de Slinge te Rotterdam, waar de verdachte samen met anderen betrokken zou zijn geweest bij een gewelddadige confrontatie met een slachtoffer. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en veroordeling tot een taakstraf van 120 uren.

Tijdens de zitting op 30 januari 2019 zijn camerabeelden bekeken die het geweld documenteerden. De rechtbank constateerde dat meerdere personen, waaronder de verdachte, betrokken waren bij de geweldpleging. De rechtbank benadrukte dat voor strafrechtelijke aansprakelijkheid vereist is dat de verdachte een significante bijdrage aan het geweld heeft geleverd. De rechtbank concludeerde dat alle verdachten zich schuldig maakten aan openlijke geweldpleging in vereniging, maar twijfelde aan de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door een verbalisant.

De verdediging voerde aan dat de herkenning niet overtuigend was, omdat andere verbalisanten de verdachte niet hadden herkend op de beelden. De rechtbank oordeelde dat de camerabeelden van goede kwaliteit waren, maar dat het gezicht van de verdachte niet goed zichtbaar was, wat de herkenning bemoeilijkte. Gezien de twijfels over de herkenning, besloot de rechtbank in het voordeel van de verdachte te oordelen en sprak hem vrij van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/211050-18
Datum uitspraak: 13 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

De volgende feiten en omstandigheden zijn uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van de bewijsmiddelen naar voren gekomen.
De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting camerabeelden bekeken. Deze beelden zijn op 3 september 2018 tussen 20.25 uur en 20.55 uur gemaakt op de openbare weg, de Slinge te Rotterdam. De rechtbank heeft waargenomen dat drie personen in beeld komen die op het trottoir lopen. Het latere slachtoffer en twee manspersonen, die hierna zullen worden aangeduid als verdachte 1 en verdachte 2. Te zien is dat er een woordenwisseling of discussie gaande is tussen het slachtoffer en die beide verdachten. De verdachten bewegen voortdurend om het slachtoffer heen. Verdachte 1 maakt een slaande beweging in de richting van het hoofd van het slachtoffer.
Verdachte 2 neemt een gevechtshouding aan en schopt of trapt meerdere malen in de richting van het lichaam van het slachtoffer.
Vervolgens stapt een man uit een verderop geparkeerde auto (hierna: verdachte 3) en voegt zich bij het groepje van het slachtoffer en de verdachten 1 en 2. Verdachte 3 pakt de arm van het slachtoffer vast en trekt het slachtoffer naar zich toe. Alle verdachten blijven om het slachtoffer heen bewegen. Verdachte 2 blijft schoppen of trappen in de richting van het slachtoffer. Verdachte 2 schopt op enig moment dusdanig hard dat het slachtoffer als gevolg hiervan naar achteren valt en tegen de winkelruit aan komt. Hierna is te zien dat er nog twee personen uit de geparkeerde auto stappen (hierna: verdachten 4 en 5) en in de richting van het slachtoffer en de andere verdachten lopen. Alle verdachten dringen zich op aan het slachtoffer en sluiten hem in.
Op enig moment rent het slachtoffer van het trottoir de rijbaan op, waarbij hij wordt achtervolgd door alle verdachten. Vervolgens is op de beelden te zien dat het slachtoffer wordt ingehaald door de verdachten en dat er vanuit de groep van de verdachten wordt geschopt of getrapt in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer komt ten val op de rijbaan. Terwijl het slachtoffer op de grond ligt, wordt hij meerdere keren geschopt of getrapt.
Openlijke geweldpleging in vereniging
De rechtbank stelt voorop dat iemand die deel uitmaakt van een groep van waaruit geweld wordt gepleegd, strafrechtelijk (ook) aansprakelijk kan worden gehouden voor het geweld dat door andere leden van die groep wordt gepleegd. Het gaat dan om het ‘in vereniging’ plegen van geweld. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is echter niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Voor een bewezenverklaring daarvan is immers vereist dat de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het groepsgeweld en of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het groepsgeweld van voldoende gewicht is. Daarbij behoeft deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard te zijn. Evenmin is vereist dat wordt vastgesteld welke persoon uit de groep welke geweldshandelingen heeft gepleegd.
Gelet op de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de handelingen die jegens het slachtoffer zijn verricht kunnen worden gezien als een aaneengesloten samenstel van handelingen die in één en dezelfde vechtpartij zijn verricht. Hieraan heeft iedere hierboven genoemde verdachte een significante en wezenlijke bijdrage geleverd door zich te mengen in het geweld dat tegen het slachtoffer plaatsvond. Geen van de verdachten heeft de-escalerend opgetreden of zich van het geweld gedistantieerd. In tegendeel: Ieder van hen heeft zich in ieder geval opgedrongen aan het slachtoffer en hem achtervolgd toen hij de rijbaan op vluchtte.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Alle hierboven genoemde verdachten hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.
Herkenning op camerabeelden.
De rechtbank ziet zich evenwel voor de vraag gesteld of de verdachte deel uitmaakte van de groep verdachten die zich schuldig heeft gemaakt aan het hiervoor omschreven geweld.
Standpunt verdachte en verdediging
De verdachte heeft verklaard dat hij niet aanwezig is geweest bij het geweld en dat hij dus niet te zien is op de camerabeelden. Volgens de verdediging is de herkenning van de verdachte door verbalisant [naam verbalisant] niet overtuigend, onder meer nu de beelden ook door andere verbalisanten zijn bekeken die de verdachte eveneens kennen, maar die de verdachte niet hebben herkend. Verbalisant [naam verbalisant] heeft bovendien niet gerelateerd dat hij de verdachte voor 100% heeft herkend, in tegenstelling tot wat hij heeft gesteld bij de herkenning van andere verdachten. Ook [naam verbalisant] had derhalve kennelijk twijfel bij de herkenning, aldus de raadsman.
Beoordeling
De verdenking dat de verdachte één van de betrokkenen bij de openlijke geweldpleging is geweest, is gebaseerd op het proces-verbaal van herkenning van verbalisant [naam verbalisant] , die de verdachte op de camerabeelden heeft herkend als de verdachte die hiervoor als verdachte 5 is aangeduid.
Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. Dit geldt temeer indien de herkenning het voornaamste bewijsmiddel vormt, zoals in casu het geval is. De herkenning van een persoon op beeld kan, in het algemeen gesproken, plaatsvinden op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en – wanneer het bewegend beeld betreft – de manier van bewegen. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen. Wetenschappers hebben aangetoond dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch, in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Ook heeft het vanwege de holistische herinnering aan gezichten weinig zin om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van de verdachte heeft herkend. Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een in woorden gegoten rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces (vgl. Hof Amsterdam, 6 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1632).
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor omschreven camerabeelden in beginsel van goede kwaliteit zijn. Zij is echter van oordeel dat het gezicht van verdachte 5 niet goed zichtbaar is, waardoor een goede gezichtsherkenning wordt bemoeilijkt. Dit aspect, in combinatie met het feit dat de herkenning van verdachte 5 door verbalisant [naam verbalisant] - in tegenstelling tot de herkenning van andere verdachten uit de groep - niet wordt ondersteund door herkenningen door andere verbalisanten, terwijl ook die verbalisanten de verdachte kennen, leidt ertoe dat de rechtbank twijfel heeft bij de betrouwbaarheid van die herkenning.
Die twijfel dient in het voordeel van de verdachte te werken.
Conclusie
Het voorgaande levert naar het oordeel van de rechtbank de conclusie op dat het aan de verdachte ten laste gelegde feit niet bewezen is. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.

5.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. R. Brand en T. van den Akker, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 september 2018 te Rotterdam
openlijk, te weten, op of aan de openbare weg de Slinge,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] ,
welk geweld bestond uit het
- zich opdringen aan en/of insluiten/achtervolgen van die [naam slachtoffer]
en/of
- ( met kracht) slaan/stompen naar/in de richting van en/of op/tegen het
lichaam en/of het hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer] en/of
- ( met kracht) schoppen/trappen naar/in de richting van en/of op/tegen het
lichaam en/of hoofd/gezicht van die (als gevolg waarvan die [naam slachtoffer]
ten val is gekomen en/of terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag/zat).